| |
| |
| |
Hans van de Waarsenburg
Een dag van bordkarton
Lissabon, 25 april 1984
I
Ach, de dag is bordkarton
Het néon gedoofd geraamte
Een rede tot vele levens.
Schuif je schaduw door het raam
En zie hem zitten in het café
Martinho de Arcada, koffie op
Een slopende nacht voorbij
Kijk mee over de Taag, nu
Verbergt de ochtendnevel nog
De schepen in een droef concert.
Het plein, na de koffie, na
De aguardente: verfomfaaid
Marmer vol armoedig afval, 25 april,
Tien jaar later en met lege handen.
| |
II
Er ligt geen rode loper meer.
Middaguur knaagt aan de horizon
En de horizon is poëzie, niet het
Geweeklaag op deze oever van de stad.
Iedere vrouw is het zwarte negatief
Van wie vertes najaagt. Nog verder
Naar honger gebogen strekken zij
Hun arm tot vragende hand. Honger.
Ik zwijg, schud de handen van me af.
Evenals de tanks, het rijdende geschut.
Het weke applaus, het gemonkel
Van de schoenpoetsers, die ochtend.
Wat er van over bleef. Heimwee en
Scherts. Met anjers zet je de tijd
Niet hoopvol naar je hand. Vergeten
Gebaren. Ik schrijf je naam in het zand.
| |
III
Neem de boot naar Almada, overzijde, overkant.
Zo te vertrekken in lichte wind,
Het laatste werelddeel ontdekken
Zeilen tot je vindt, overzijde, overkant.
Zie er zwijgend broed tot revolutie gaan.
Rozen die tranen huilen, plastic anjers,
Plastic rozen, pessoa, pessoa, op het
Schip de wanhoop, de leuzen opgerold.
Zo kijkt hij terug naar wat het zicht bood:
Kringen op het marmeren blad, alcohol en
Aktetas, verkreukelde reiziger, bijna
Vergeten, geschonden beeld, geëtst in was.
Toerist herkenbaar aan de aarzelende pas,
Eend in rode bijt. Wandelt nog één keer met
Het volk van Almada naar het canvas dat,
Gespannen, vlaggen en leuzen verwacht.
| |
| |
| |
IV
Dit wordt een socialistisch-realistisch
Schilderij. Een-dimensionaal word ik op het
Doek geplakt, heroïsch geschouderd. Wie weet
Vervormt de schilder mijn gezicht of
Kraakt hij met groot gebaar - dit is een
Waarachtig gebeuren - de kreeft. Besprenkelt
Het vlees met citroen. Legt vervolgens
Bedroefd het hoofd neer. Retoucheert de tijd.
Wat opduikt uit de grabbelton: dode doeners
In lijken. Konijnen uit de hoed van de schilder.
Vlaggen vol heimwee wapperen boven grafstenen
En erevelden. Nader het Rossio, zwijgzaam, in
Een zoemende menigte. Een demonstratie na tien
Jaar. Geschater van bovendrijvers. Gemonkel
Aan de onderkant. Het gelijk van wijn en escudos.
De middag is nog lang, zoals het gerucht.
| |
V
Je verschuift de beelden die je ziet.
Dit feestelijk gebeuren, dat aan bloed-
Armoede lijdt. De kleuren die niet in het
Oog springen. Zelfs de stilte op het terras
En de dorst, onvermoeibaar, onverbiddelijk.
Sagres, Sagres. Wie heeft de woorden geborgen?
De stemmen verdraaid? De tijd boog je toen al,
Hoofdschuddend. De sluimerende wanhoop.
Werd je wakker. Een straat vol stemmen en
Gebaren. Op de binnenplaats klonk Coïmbra.
Heden en verleden. De kringen van het glas
Op de tafel. De zon op het hoofd.
De aarzelende herinneringen die worden
Weggespoeld. Droeve zwarte ogen, overal
De geplooide bruine handen. Staar en vragende
Lethargie. Of het zo moest. Geruis.
| |
VI
Sociedade Nacional de Belas-Artes. Verse anjers
Op het revers of in de hand. Loop verdwaald
Tussen de beelden, de tekens. Wat blijft er over?
Daar loopt de man, evenbeeld, met hoed en koffertje,
Stijlvol in zijn zwarte pak. Pessoa, herrezen
Uit de muffe kelder van het verleden. Pessoa,
Het ene oog rood, het andere zwart. Pessoa
Monstert met monocle schilderij na schilderij.
Beelden en bezoekers. Performance binnen performance.
Tenslotte viert men de revolutie. Kookt het water
Voor de koffie nog steeds? Beschaafd applaus.
De revolutie zelf treedt binnen, Pessoa verdwijnt.
Oh, oh de kapiteins! Een aantal ponden dikker,
Maar herkenbaar. Glimlachen, flitsten, fluisteringen.
Ik schud de handen. Rood hoofd. Late middagzon.
Ach, de dag is bordkarton en néon gedoofd geraamte.
|
|