| |
| |
| |
Max Niematz
Gedichten
Gezanten
Alles om me heen staat te zijn en
te worden, eerbetoon van een verwant,
maar ver en onbereikbaar volk.
Ik, alleenheerser over niemandsland,
met alle égards ontvang ik
de hooglandwinden, die gekomen
zijn om geschenken uit te wisselen
van honing, schors en huiden.
Op een paal tussen twee paarden
roofden vreemde handen de dochter,
die mij was beloofd, en scheurden
haar voorhang. Wraak is een weemoed,
en alles streeft naar verzoening.
Ik, bisonjager, sluit een pakt met
de knollenvergarende aarde.
Uit waterplassen drink ik haar in.
| |
Alfredo
kalkoen. Hitte walst de heuvels
op hun plek. Hotel Finney
geeft een dazzling picknick,
de gouverneur geeft Belafonte
In zijn tuintje van flesseglas,
motorkappen volgt Alfredo
De groei van zijn pea-plant
en denkt aan ergens een zoon,
| |
Thanksgiving
Men zet mij bij op pluche
kussens, een geliefd objekt.
Tabakswolken, die gaten slaan
in mijn longen. Gezichten,
rond als gesponnen suiker.
gebracht en opgediend. Fles-
halzen gorgelen in een hevige,
te plotselinge herfst. En met
dat al geen geluk, geen scherven.
Een diaspora van stemmen,
een hellevaart van cranberry-
vlekken in het fijn tafel-
linnen, maar geen geluk, geen
kans het rustig af te leggen.
| |
Jol
in de lucht, onhandig. En toch,
gedwee naar hun bestemming.
de jol, die losgemaakt wil
worden uit een warboel van
lissen, om de middag te ronden,
mateloos vergetend, waar en
| |
| |
| |
Vredestein
Na zoveel tijd weer vergezeld van
eenzaamheid, motorische stilte,
die oorsprong zoet-malende maakt.
Tudorhuizen verkruimelen in hun
heuvels en verder peddelen de hersens,
op rubberbanden, Vredestein.
Vermoeienis is een oud zeer, pijn
in wortels van neus en rug.
Maar bij het keren van de hellingen
keert ook het gemoed. Eén sekonde
greenwichtime tragisch-verdeeld
balanceren tussen gaan en blijven.
| |
Snelweg
ingehaald, ik en mijn eeuwig
knaapschap, steeds sneller.
Steeds verder blijven wij achter.
Tot ik tenslotte, behekst
met herinnering, op de snelweg
stilsta, in opperste mufheid,
geen mensetong meer tot last.
Uit het handschoenvak haal ik
mijn incunabel en sla hem open
bij waar ik gebleven was:
de ernstige zaak van autorijden.
| |
Vlieland
In galmgaten hoor ik het aan-
wieken van de moederlijke dag.
Mijn borst gaat als een krypte
open en ik geschied. Langs
het venster graast helmgras.
Misthoorns graven het wad op
uit smalle, ondiepe geulen.
Herneem nu, armen en benen,
uw hoogste waarschijnlijkheid,
die van gemis. Slaapwandel
blauw rond de ogen de badgasten
na over het pad. De stormvlag
is gestreken. Een kalme zee
|
|