Bzzlletin. Jaargang 14(1985-1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] Claude van de Berge Lied van Hyyny 1 Zingend dwalen de golven van het meer over de rotsen, helder als vlindervleugels. Diep is het licht gezonken in het meer om het geheim van het water te ontmoeten om zijn geheim te schenken aan het meer om te schenken wat licht schenkt aan water en licht schenkt aan licht en geen mens kan schenken aan een mens en geen mens kan schenken aan zichzelf. En zoals bloemen in sprakeloze nachten naar de sterren reiken aanschouwen zij elkaar en beminnen elkaar. En eindeloos is hun aanschouwen. Diep is het licht neergedaald in het meer, en mijn kleding is doordrenkt van gras en bloemen en mijn huid is doorschijnend van gras en bloemen, en bloemen vallen neer, vallen neer, en bloemen vallen ruisend om mij neer, dun als vlindervleugels. Diep is het licht neergedaald in het meer. Diep zonk het licht. Diep zonk het licht in mijn meer. En golven zingen op de rotsen met wijde gewaden ijl als vlindervleugels. En luid klinkt hun lied, want ik ben niet wie ik ben ik ben hier niet. En wat zij beminnen is eindeloos: de taal van de diafanie de kosmische cryptografie van de gestalte die ik ontbeer: ik ben Hyyny van het Witte meer, Ik ben Hyyny. 2 In het land van de nevel in het land van de zwaan ben ik uit een naam ontstaan, ben ik uit een taal verschenen. Onze menselijke dromen zijn niet toereikend om ons een gelaat en een stem te schenken. Onze dromen zijn zonder identiteit. Daarom ga ik naar een geluid in mij, met zijn ondoorgrondelijke tekens tot in het eindeloze verklarend wat mijn geheim is en bestond bij de oevers van de fluisterende nevel, bij de oevers van de paarse wazen, bij de oevers van amethist. IJler en onmenselijker dan nevelwazen verschijn ik bij het witte meer, vragend: wie verbergt mijn geheim, wie schenkt mij een naam. Berkeschors speelt liederen op de hobo's van het licht. Vogels verstrengelen verschrikt in de webben van mijn stem, bij de oevers van de nevel, bij de oevers van edelsteen. Onze dromen zijn zonder identiteit. Daarom ga ik naar het witte meer, niet om een bestaan aan zijn volmaaktheid te ontlenen, niet om te bestaan, niet om van mijn bestaan te worden ontdaan, niet om hem mijn onbestaandheid te schenken, maar om in zijn klank binnen te gaan als een stem in de diepten van een naam. Lachend nader ik het witte meer. Lachend roep ik naar het witte meer. En ik besprenkel de sterren die baden in het meer met waterdruppels, tot ze lachend voor mij vluchten. [pagina 27] [p. 27] 3 Op een heuvel hoog boven het meer waar het gras terugkeert naar het gras en de sterren opgaan in de sterren en geluiden versmelten met geluiden en wijzelf verdwijnen in onszelf, luister ik ademloos als het gewei van een hert naar de bloemen, want alleen bloemen bezitten godsverlangen want bloemen verdwijnen wanneer goden verdwijnen en wanneer goden ons verlaten laten ze slechts bloemen achter. 4 Langzaam dwaalt de adem van het water over mij, en een zwaan van licht stijgt op uit het meer, beroert het goud van het meer beroert de gouden spiegel van het meer stijgt op uit het gouden meer stijgt op. Waarheen dwaalt de adem van het water, mijn gehoor vullend als bloesemgeur, mijn gehoor vullend als de geur van edelsteen, de geur van wilde edelsteen de geur van fonkelende edelsteen. Waar dwaalt zijn adem heen. Stijg op met mij uit mijn meer, en zeg wat ik je schenk en zeg wat ik van je vind want in een drang naar alomvattendheid hebben we liefgehad als iemand die zich huilend buigt over een verheven gesteente, en weet van wie hij de gelijke is en weet wie zich in hem spiegelt en het uitgewiste schrift herkent van de taal die hij eindeloos is. Waar dwaalt de adem van het water heen, de geheime schoonheid van de zwaan aanbiddend. Waar keren onze stemmen weer als stilte, zoals keien door het lied van de golven de sculpturen verwerven die ik ontbeer, zingend een onuitspreekbare fonologie: waar ben ik Hyyny van het Witte Meer waar ben ik Hyyny. Vorige Volgende