gezorgd voor een follow-up: de vertaling van Het stenen bruidsbed. En de vertaling van Twee vrouwen komt er aan, nog dit eigenste jaar.
Hoe komt het dat Noble zo goed is? Hij kent zijn zaakjes. Niet alleen de taal, het Nederlands, tot in zijn subtielste kneepjes. Ook land, volk, geschiedenis, alles wat met Nederland te maken heeft. Hem zal het niet gebeuren dat hij denkt dat S.D. de afkorting is van Sociaal Democraten, zoals een andere vertaler van De aanslag meende. Hij werkt buitengewoon zorgvuldig, zoals ik zelf van nabij heb kunnen constateren. Maar dat alles is nog helemaal niets vergeleken bij de fundamentele voorwaarde die voor meer dan middelmatig vertalen geldt: hij is eigenlijk een schrijver. Ik bedoel: iemand die scheppend omgaat met zijn eigen taal, de taal waarmee de lezer te maken krijgt. Een zorgvuldige vertaling, een trouwe vertaling, een vertaling die oorspronkelijke betekenis niet verraadt, het is allemaal prachtig, of misschien wel een legitieme eis die mag worden gesteld. Maar het is niets vergeleken bij de opperste eis die aan literair vertaalwerk wordt gesteld: creativiteit. De vertaling moet literair zo goed mogelijk zijn en dus, qua stilistische kwaliteit, het origineel zo dicht mogelijk benaderen. De middelmatige vertaler is iemand die een woord bij een woord zoekt, gaande van de ene taal naar de andere. De goede, literaire, vertaler is hij die naar aanleiding van een woord, een zin, een al of niet verborgen schoonheid in de tekst, een boeketje mogelijkheden in handen krijgt en daaruit de bloem plukt die hem het best bevalt. Zodat de vertaling ook schoonheid krijgt, als de oorspronkelijke tekst die had. Misschien bewust, misschien vaak onbewust.
Bekijk bijvoorbeeld de hierboven geciteerde passage uit L'attentat. Onopvallend zitten er meer alliteraties in dan je op het eerste gezicht zou denken. De constructie van de zin waarin de carbidlamp wordt beschreven is complex, maar toch van een mathematische doorzichtigheid. Het ritme van het proza is soepel. Ook in het Nederlands zijn er alliteraties, maar minder. Daarentegen meer assonantie: ‘de salamander had zacht gebrand’, ‘houtblokken-koud-ouders’. De zinsbouw is wat korter, hoekiger, in het Nederlands, en het ritme navenant. Het Frans is dus, wat zijn literaire kwaliteit betreft, gelijkend maar niet gelijk, verschillend maar gelijkwaardig. Wat bij het gaan van Nederlands naar Frans noodzakelijkerwijs verloren gaat (wat doe je met een assonantie op ‘ou’? - de klank bestaat in het Frans niet eens), wordt heel fijntjes ergens anders, door iets anders, gecompenseerd.
Vertalen is scheppend omgaan met de doeltaal, de eigen taal voor de vertaler, de taal op grond waarvan een lezer gaat beoordelen of dit een goed geschreven boek is. Voorde vertaler is het van geen enkel belang wat de schrijver van zijn vertaling vinden zal. Het enige wat telt is of hij zijn landgenoten zal weten te bereiken in hun merg en botten met de tekst die hij schrijft op basis van wat de schrijver maakte in die vreemde taal. Het grappige is dat geen enkele vertaler er zelf zo over denkt. Vertalers denken aan hun schrijvers, niet aan hun publiek. Psychologisch ook verklaarbaar, omdat de schrijver voor de vertaler een Überich is: de opperste oordelende instantie, maar met wie toch een relatie van wedijver bestaat. De geheime wens van de vertaler - daar ben ik van overtuigd - is om net zo mooi te schrijven als de schrijver zelf.
Daarom haat en bemint de vertaler de schrijver wanneer deze hem voor onmogelijke opgaven stelt. In De aanslag doet er zich een voor, onmiddellijk aan het begin, op de allereerste bladzijde. Daar wordt gesproken over vier huizen in Haarlem, die niet ver van elkaar staan.
Elk droeg een brave, burgerlijke naam uit onbezorgder dagen:
Welgelegen Buitenrust Nooitgedacht Rustenburg
Het werd:
Chacune d'elles portait un de ces noms fleurant bon l'innocence bourgeoise propre à des jours moins troublés: Beau Site ..... Qui l'eût cru Mon repos
Voor ‘Buitenrust’ is nog niets ingevuld, want daar is iets mee. Anton, de hoofdpersoon woont in dat huis. De naam ‘Buitenrust’ heeft voor hem een bijzondere betekenis, zoals bij Mulisch letterlijk alles wel een bijzondere betekenis heeft.
Ook al voordat de catastrofe plaatsvond, had Anton de naam ‘Buitenrust’ niet opgevat als de rust van het buitenzijn, maar als iets dat buiten de rust was, - zoals ‘buitengewoon’ niet op het gewone van het buitenzijn slaat (en nog minder op het buiten wonen in het algemeen), maar op iets dat nu juist niet gewoon is.
Ga daar als vertaler maar eens aan staan. Een woordspeling op twee heel verschillende betekenissen van ‘buiten’ (à la campagne, en extra-(ordinaire)). Bovendien een toespeling op ‘de catastrofe’ die later zal plaatsvinden. Het lijkt onoplosbaar. Toch kwam er iets uit de bus. En wel: ‘Sans souci’. Zeer geschikt als gangbare naam voor tot satisfactie stemmende optrekjes van enig aanzien. Zeker een equivalent van Welgelegen, Buitenrust, Nooitgedacht en Rustenburg. Tot in Potsdam toe heeft men een woonoord Sans Souci genoemd. De toespeling op de zorgen die Anton in zijn leven nog te wachten staan blijft gehandhaafd. Maar hoe staat het met het misverstand, de interpretatie die diametraal staat tegenover de bedoelde? Ook die is gehandhaafd. Door het fonetische gegeven dat ‘sans’ net zo klint als ‘cent’, en door een mogelijke parallel met een oppositie ‘sans façons’/ ‘cent façons’. In de geest van de Anton in L'attentat klinkt ‘sans souci’ als ‘cent soucis’. Je moet er maar op komen. Ziehier wat Noble er van maakte:
Même avant la catastrophe, lorsqu'il entendait parler de Sans souci, Anton n'interprétait jamais cet mots comme exprimant l'absence de soucis, mais plutôt leur abondance: ‘cent soucis’ - de même qu'une personne qui prétend vous recevoir ‘sans façons’ fait généralement ‘cent façons’, ce qui est exactement la contraire.
Zoiets vinden, dat zijn mooie momenten in een vertalersleven. Is dit vrij vertalen, zoals het heet? Nee. Het begrip ‘vrij vertalen’ is onzinnig. Dit is creatief vertalen. De schrijver is niet verraden. En de lezer wordt gediend. De uitgedrukte gedachte, de woordspeling, het subtiele verband tussen de naam, met zijn mogelijkheid tot verkeerde interpretatie, en de gebeurtenissen die in het boek nog beschreven gaan worden, het is allemaal overgebracht van het Nederlands naar het Frans. Bij de gratie van een gelukkige ingeving, een elegante uitwerking.
Van vergelijkbare moeilijkheidsgraad is de opgave die aan de vertaler wordt gesteld door het cryptogram waarvan in de laatste Episode sprake is. In 1981 speelt Anton geen Mens-ergerje-niet meer, als in 1945, maar verstrooit hij zich met de kruiswoordpuzzel voor gestudeerde personen. Hij zoekt een woord dat voldoet aan de omschrijving: Weet de Zonnegod geen duidelijker omschrijving van deze puinhoop?
De verteller geeft even een kijkje in het functioneren van de puzzelende geest:
De Zonnegod was natuurlijk Ra, dat kon niet missen. Radeloos? Raket? Rafaël? Ratelen? Dat was de verwekking van de god. Rapen? Dat was het schrijfgerei van de Zonnegod, waarmee hij zijn omschrijvingen op schrift stelde...
Pas in zijn ontreddering na wat hij uit de mond van zijn vroegere buurmeisje Karin Korteweg, ontmoet tijdens de grote vredesdemonstratie, heeft gehoord over de toedracht na de moord op Fake Ploeg, vindt Anton het juiste woord (zó werkt ons brein, grillig?, of met een diepere ongekende logica?): ravage.
Philipe Noble heeft met het vertaalprobleem dat door dit element in de vertelling wordt opgeleverd langer rondgelopen dan Anton Sleeuwijk met zijn cryptogram-puzzel. Er is hem ingeblazen om het helemaal uit de vertelling weg te laten. Het cryptogram-fragment speelt immers geen essentiële rol. Het is in de vertelling een sierlijke, symbolische arabesk, niet zonder betekenis, zeker niet, maar toch ook weer niet onmisbaar. Het was Noble's eer te na. Hij handhaafde de vraag: Le Dieu du Soleil ne connaît-il pas de définition plus précise de ce tas de ruines? Daarmee verplichtte hij zich tot de uitkomst Ravages, en veroorloofde zich om van de zes letters in de Nederlandse tekst er ‘sept’ te maken in de Franse. Wat deed hij met de spinsels in Antons brein?
Le dieu du Soleil était évidemment Ra, rien de plus classique. Rabâcher? Rapace? Raphaël? Rapine? Ça, c'était l'organe sexuel du dieu. Rature? C'était ce qu'il faisait lorsqu'il mettait par écrit ses définitions...
Zelfs de enigszins ondeugende toespeling op ‘telen’ is, wat priapisch aangescherpt, - als men mij deze beeldspraak in dit verband toestaat - overeind gebleven: ‘pine’ is een van de woorden waarmee in het Frans het mannelijk lid kan worden aangeduid. Ook hier is puzzelwerk dus door de vertaler tot een