De grond waarop de neiging van Cohen berust om een spel te spelen met de realiteit en met zijn medemensen, is zijn grote angst voor de dood. Misschien is die angst wel groter bij iemand, die als een van de belangrijke kenmerken van zijn volk de zin voor uiterlijke, wereldse schoonheid waarneemt. Deze eigenschap staat in een wat ambivalente verhouding tot de joodse religie, die de menselijke geest richt op de eeuwigheid. Het enige wapen tegen dit existentiële conflict is ironie. Ironisch is dan ook de levenshouding van de hoofdpersoon van de drie grote romans van Cohen: Solal. Hij kan zich een leven van luxe en decadentie permitteren dankzij de middelen, die zijn hoge positie bij de Volkenbond in Genève hem verschaffen. Een dergelijke instelling kan vreemd lijken voor iemand, die zich met de gelijkheid der volken bezig houdt, maar een jacht op status en geld blijkt de drijfveer te zijn voor alle werknemers bij deze organisatie. Dit leidt tot wreedheden op kleine en grotere schaal, en het is dan ook niet verbazingwekkend dat het opkomende nazisme vooral in deze kringen een vruchtbare bodem vindt. Met sterk karikaturale beschrijvingen laat Cohen zien hoe machtsverhoudingen elk menselijk handelen bepalen. Solal maakt hier gebruik van zolang hij zijn hoge functie heeft, onder meer door de vrouw van een van zijn ondergeschikten te veroveren, maar staat er ook niet verbaasd van als hij merkt, dat het systeem zich tegen hem keert. Onder allerlei valse voorwendsels wordt hij van zijn functie ontheven, zodra het anti-semitisme Genève werkelijk in zijn greep heeft. Zijn georganiseerde ‘verdwijning’ uit het diplomatieke, en samenhangend daarmee uit het sociale leven wordt fraai weerspiegeld in een korte schets van het bestaan van een nicht van Solal. Zij is een dwerg, en leeft met haar familie verborgen in grote kelders, temidden van allerlei bizarre voorwerpen die de
herinnering aan het eens zo respectabele joodse geslacht levend moeten houden.
Op de liefde heeft Cohen ook al geen erg zonnige kijk. Vooral in De uitverkorene van de heer weet hij dit thema op een fascinerende manier te verweven met dat van de joodse problematiek. De liefde is tegelijkertijd dat wat de mens op de been houdt én hetgeen hem steeds weer pijnlijk bewust maakt van zijn vergankelijkheid. Jacht op uiterlijke schoonheid en macht bepalen de weg van zowel het mannetjes- als het vrouwtjesdier. Dit spel niet willen meespelen is jezelf het recht ontzeggen op menselijke warmte die af en toe, als de strijd gestreden is, vrijkomt. Dit is de manier waarop Solal er tegenaan kijkt, en zijn omgang met vrouwen is dan ook cynisch van aard. Na de talrijke veroveringen die de mooie, rijke man maakte ontmoet hij Ariane, de vrouw van de ondergeschikte Belg Deume. Zijn liefde voor haar is in de eerste plaats lichamelijk, en hij is zich ervan bewust dat dit element de verhouding in het teken van het verval plaatst, maar zijn gevoel heeft ook iets ongekend oprechts, iets groots. Om dit uit te drukken probeert hij haar in vermomming te verleiden. Maar ook zij blijkt niet gevoelig te zijn voor welke verklaringen ook, als zij komen uit de mond van een vieze oude bedelaar. Solal toont zich dan toch maar in al zijn schoonheid, en er ontwikkelt zich een aardse, lichamelijke relatie. De twee spelen het ‘spel’ tot in de uiterste vorm, uit angst dat het tonen van hun innerlijk de betovering zal verbreken. De eenzame opsluiting in een leven van decadentie en schijn - Solal heeft immers alle contacten met het sociale leven verbroken - mist zijn verstikkende werking niet. Om toch trouw te blijven aan het gestelde ideaal, pleegt het paar uiteindelijk gezamenlijk zelfmoord. Zo kan ‘het verval’ niet onverhoeds binnensluipen om de geliefden in hun goddelijke schoonheid te onteren.
Albert Cohen benadert de menselijke sterfelijkheid op een manier die men veel tegenkomt in de middeleeuwse literatuur. Het lichaam wordt voorgesteld als een vernederend, aards omhulsel waar de mens zich tegen beter weten in op blind staart. Als om haar verderfelijke schoonheid te ontkrachten, beeldde men de vrouw op middeleeuwse prenten wel af als een afstotelijk skelet. Of men omschreef haar lichaam als een door botten in vorm gehouden zak, die diende om slijmerige organen en afvalprodukten bijeen te houden. De nivellerende werking van de dood wordt weergegeven, als Solal zich een voorstelling maakt van de herrijzenis van vroegere minnaars, die elkaar tijdens een dodendans met rammelende botten omarmen. Ariane is zich scherp bewust van de tijdelijkheid van de betoverende werking die haar lichaam heeft. Ze speelt vlekkeloos op de lijn van Solals gedachtengang in, door nooit in onverzorgde toestand voor hem te verschijnen, en menselijke behoeften als het snuiten van haar neus of de gang naar het toilet zorgvuldig voor hem te verbergen. Haar beperkte geest is niet in staat te begrijpen dat zij zichzelf hiermee in zijn ogen juist op ondraaglijke wijze vernedert.
Het scherpe bewustzijn, gecombineerd met animaliteit die bij hem bestaat in behoefte aan warmte én in wreedheid, maakt Solal tot een tragische figuur. Voor zijn familie is hij hun ongekroonde koning, die het volk op een of andere wijze uit de eeuwenlange strijd tegen vernedering en onderdrukking zal helpen; voor Ariane is hij de god van de liefde zelf. Van zijn misère, van zijn dualistische aard blijft hij zelf tot het einde toe de enige getuige. Hij is een Jiddische verbeelding van Don Juan.
Hoewel De uitverkorene van de heer niet meteen de indruk wekt van een ideeënroman, is het dit toch wel. Dit verklaart, waarom de rijke fantasie en vertelkunst van Cohen zo duidelijk in bepaalde richtingen worden gestuwd. Hij wil een beeld geven van het joodse volk, dat tegelijk verheffend en relativerend is, en een weergave geven, op hetzelfde paradoxale niveau, van zijn kijk op de liefde. Hij is heel goed in staat om dit in een overtuigend, zelfs meeslepend verhaal te verwerken. Zijn personages zouden het zonder uitzondering op het toneel goed doen, en zij zijn het die zoveel kleur in het geheel brengen. Hiermee gaat Cohen echter af en toe wel erg ver: de ideeën die de verschillende figuren vertegenwoordigen zwepen zijn fantasie zo op, dat hun uitzonderlijke verschijningsvormen en gedrag de geloofwaardigheid van het verhaal enigszins teniet doen. De overtuigingskracht van de overdrijving is in de wereld van het theater nu eenmaal groter dan in geschreven literatuur.
Het vertalen van een buitensporige roman als De uitverkorene van de heer lijkt mij een enorme opgave. Paul Syrier is hier in het algemeen erg goed in geslaagd. Slechts in enkele passages hebben lange, lyrische zinnen geleid tot een wat houterig aandoend Nederlands, maar: een dergelijke exorbitantie is onze taal ook niet eigen. Het zo treffende ‘orale’ taalgebruik van Cohen wordt wel eens verklaard door het feit, dat hij zijn romans nooit schreef, maar dicteerde. ‘De vrouw van zijn leven’ tekende het gesprokene dan op. De feiten vermelden, dat het bij ieder boek ging om een andere vrouw.
Bij Manteau verschenen van Albert Cohen:
Solal (Vertaling Paul Syrier, 1984)
De uitverkorene van de heer (Vertaling Paul Syrier, 1985)