| |
| |
| |
James Brockway
Engelse Literatuur
Over de nieuwe ‘niet-historische’ historische roman in Engeland
Unsworth, Fowles, Ackroyd en... Beryl Bainbridge toch
Het zal zeker niet zo zijn gegaan... toch is het niet ondenkbaar dat drie bekende Britse romanschrijvers een paar jaar geleden bij elkaar zijn gekomen. Ze maakten toen de afspraak, dat ze een roman op een en dezelfde basis zouden gaan schrijven. Dat wil zeggen, een historische roman die geen gewone historische roman in de trant van Sir Walter Scott of, in deze eeuw, van Stanley Weyman en honderden anderen zou zijn, maar een historische roman, die vooral betrekking had op eigentijdse situaties in de wereld, en waarin een deel van de handeling ook in onze tijd zou spelen. De historische episoden zouden ook het liefst in de stijl van de betrokken perioden in het verleden moeten worden geschreven en zouden dus accurate - of naar accuraatheid strevende - pastiches van die stijl worden.
Het resultaat zou een nieuwe soort historische roman wezen - een historische roman waarin de lezer niet naar een afgesloten, wellicht wat geromantiseerd verleden zou worden gevoerd, waar hij, zegge, 350 bladzijden lang knus zou kunnen verblijven; maar integendeel naar een allesbehalve knus of romantisch verleden, waarin hij steeds weer aan zijn eigen tijdperk denken moest en heden en verleden onwillekeurig steeds weer in verband met elkaar moest zien.
Geen escapisme dus, geen ‘make-believe’, geen kostuumspel, maar een nieuw soort leeservaring door middel van een nieuw soort roman, te weten, de ‘niet-historische historische roman’. De eerste van de betrokken auteurs is Barry Unsworth. Zijn roman Pascali's Island was een van de vijf ‘runners-up’ voor de Bookerprijs in 1980, het jaar toen de prijs naarWilliam Golding ging voor zijn historische pastiche (‘pastiche’ hier niet ongunstig bedoeld) Rites of Passage.
De tweede auteur is John Fowles, die reeds in 1979 met zijn ‘Victoriaanse’ roman The French Lieutenant's Woman een soortelijke roman had geschreven. Deze roman is - zoals bekend - later in een zeer vrije bewerking door Harold Pinter verfilmd met Merel Streep in de titelrol. Pinters bewerking is vooral hier van belang, want in zijn draaiboek heeft hij een serie parallelle scènes ingelast, die in het heden zijn geplaatst. (Is het idee van een ‘niet-historische historische roman’ schrijven dan misschien van Pinter afkomstig?)
De derde auteur is de in de laatste tijd heel actief geworden Peter Ackroyd, van wie in 1983 een magnifiek knappe en geslaagde ‘pastiche’ is uitgegeven in de vorm van een gefingeerd, laat dagboek van Oscar Wilde, The Last Testament of Oscar Wilde (A Novel). Ook de vorige roman van Ackroyd, The Great Fire of London, hoewel een eigentijdse fictieve roman, riep met zijn titel een historisch gebeuren op. De roman was overigens op een eigenaardige wijze ook op Little Dorrit, de roman uit 1855/7 van Charles Dickens, geënt.
Dat zijn dan de drie auteurs waarover het hier zal gaan en hun romans heten respectievelijk: Stone Virgin, A Maggot en Hawksmoor, waarbij onmiddellijk moet worden aangetekend dat het woord ‘maggot’ hier iets anders betekent dan men denken zou (het Nederlandse ‘made’). Fowles, die bijna even gevoelig voor, en rijk van, taal is als Anthony Burgess, wil het woord hier in zijn archaïsche betekenis gebruiken, namelijk een ‘whim’, een gril... zoals Fowles direct in zijn heel korte voorwoord onmiddellijk aan de lezer uitlegt.
Deze drie romans zijn niet lang. Unsworth vult 259 grote pagina's; Fowles 460 pagina's en Ackroyd maar 217. Toch lijkt elke roman bij het lezen héél lang. Dit ligt aan hun eigenaardige structuur, waardoor niet slechts tussen heden en verleden wordt geschommeld maar heden en verleden soms in elkaar verstrengeld raken. Het is ook toe te schrijven aan de ernst waarmee de sfeer en vooral de taal van vroegere eeuw is herschapen. Zo'n roman leest men niet ‘all in one breath’. In geen van de drie romans ook spelen eigentijdse elementen een belangrijke rol: dat wil zeggen, magie, mysterie, paranormale belevenissen, naast eigenschappen die moeilijk oneigentijds kunnen worden genoemd: geweld, moord, hysterie, bijgeloof. Niettegenstaande de flinke reputatie van de betrokken auteurs en in het bijzonder de bekroningen (Guardianprijs, Whitbreadprijs) van de roman Hawksmoor van Ackroyd, aan wie, zo dachten verschillende niet-officiële ‘alternatieve’ jury's dan, de Bookerprijs voor 1985 had moeten worden toegekend, lijkt mij geen van deze romans volkomen geslaagd. Geslaagd, dat wil zeggen, in esthetische zin, in de zin dat het gegeven op een echt bevredigende wijze is uitgewerkt. Misschien is dit wel het geval uit het oogpunt van de auteur gezien. Maar voor de lezer? Alle lijken te veel op oefeningen, oefeningen die zeer zorgvuldig zijn uitgevoerd, maar waarbij voor de auteur de uitoefening belangrijker schijnt dan het resultaat.
| |
Barry Unsworth - Stone Virgin
In zijn roman Stone Virgin laat Unsworth zijn relaas in het verleden beginnen, in Venetië tijdens de vijftiende eeuw, waar de beeldhouwer Girolamo, schepper van het beeld van de Madonna dat in de tegenwoordige tijd een belangrijke, inderdaad centrale, rol speelt, in de gevangenis zit. Hij is beschuldigd van de moord op zijn model, Bianca. Deze blijkt een hoertje te zijn. Een hoertje heeft dus haar gelaat voor de Madonna geleend, waarmee een commentaar op de kunst is bedoeld.
In deze eerste Episode - ‘Madonna Commissioned’ getiteld - doet Unsworth weinig pogingen om de taal van de vijftiende eeuw na te bootsen; het lukt hem niettemin vrij overtuigend de sfeer van vroegere tijden op te roepen.
Hierna begint het hoofdrelaas, dat uit een reeks episoden bestaat waarin Raikes, lid van een ploeg uit Engeland gestuurde restaurateurs, bezig is het door de tijd en de luchtvervuiling aangetaste beeld van de Madonna door de toepassing van uiterst moderne technieken, schoon te maken. Het proces begint van onderaan (‘The Lower Draperies’ heet de eerste episode) en naarmate de roman vordert kruipt het langzaam naar boven, niet zonder seksuele ondertonen, totdat het enigmatische hoofd en gezicht, in de episode ‘The Form Entire’ getiteld, wordt bereikt. Het gehele proces is zeer gecompliceerd. Kunst en techniek èn seks zijn doorelkaar geweven - het is alsof een verhouding tussen Raikes en het stenen beeld bestaat.
Voor Raikes is deze ervaring nog gecompliceerder. Wie stond model voor dit fascinerende beeld? Wat is in het verleden gebeurd? Raikes stelt zijn eigen onderzoek hiernaar in. En wat betekenen deze vreemde aanvallen van duizeligheid waarvan hij tijdens het werk last heeft? De aanvallen worden zo ernstig dat Raikes de hulp van een psychiater inroept. Kan het werkelijk waar zijn, dat een straling van het beeld uitgaat, een straling die te maken heeft met een tragedie die in het verleden plaats heeft gehad?
Maar een tragedie heeft ook in het heden plaats. Tijdens zijn lange verblijf in Venetië maakt Raikes kennis met een beroemde beeldhouwer, Litsov, die met zijn vrouw Chiara op een afgelegen eiland in de Lagune van de stad woont. Dit echtpaar - de beeldhouwer afzijdig en arrogant, de vrouw fascine- | |
| |
rend ontmoet hij door de kunsthandelaar Lattimer, de (vanzelfsprekend) rijke agent van Litsov, die hij aan het oplichten is.
Barry Unsworth.
Een van de hobbies van deze onplezierige figuur is het verzamelen van monsters van het schaamhaar van de vrouwen die hij verleid heeft. Hij laat zijn toonkamers aan Raikes zien en de arme Raikes, die inmiddels op zijn koele manier op Chiara verliefd is geraakt, moet zich afvragen of een monster van haar geheimen ook onder de verzameling ligt? Dit mijns inziens wat onsmakelijke detail in Unsworths roman is niet het enige wat een eveneens wat onsmakelijk trekje in zijn schrijven en denken verraadt.
Ook de geschiedenis van de beeldhouwer Girolamo en zijn model Bianca is een verhaal van een wat geforceerde erotiek, waarin zoals in het verhaal van Raikes, overspel en bedrog prominente rollen spelen. Is Chiara betrokken bij de oplichterij van haar man? Als Raikes het lijk van Litsov in de Lagune vindt moet hij zich ook afvragen, of Chiara bij deze moord een van de schuldigen is. De wateren om het eiland in de Lagune zijn nevelig en mysterieus - de gang van zaken ook.
Het lijkt mij ook de vraag of het onderzoek dat Raikes uitvoert naar de geschiedenis van het Madonnabeeld en het lot van Bianca voldoende interessant is om zovele bladzijden aan te wijden. En de suggestie dat het verleden op de een of andere duistere wijze zich herhaalt, of in ieder geval, hierdoor de uitstraling uit het Madonnabeeld, het heden helpt scheppen, lijkt mij naar ongeloofwaardigheid te neigen. Is dit niet allemaal meer dan een tikje ‘silly’, hoe ernstig de zaak overal door Unsworth ook mag zijn aangepakt?
In Stone Virgin, dat in Engeland over het algemeen goed door de critici is ontvangen en zeker door hen au sérieux is genomen, is er ook geen enkel personage dat aantrekkelijk lijkt te zijn. Raikes neemt zichzelf veel te veel au sérieux, zichzelf en alles wat hem overkomt. Hij is de tegenpool van de held van William Boyd, een zekere Henderson Dores, kunsthandelaar, in zijn roman Stars and Bars, die ik in september van verleden jaar besproken heb. Maar deze twee romanschrijvers kan men moeilijk met elkaar vergelijken. Boyd schrijft vlot, Unsworth met een ernstige toewijding - veel te ernstig. Misschien ligt juist hier het bezwaar: Unsworth gaat veel te ernstig en humorloos aan de slag. Hij lijkt te veel onder de indruk van Venetië en de kunst in het algemeen te zijn, op een wijze die men eerder bij een schoolmeester dan een kunstenaar of een romanschrijver zou verwachten. Men verlangt naar enig besef van betrekkelijkheid van dit alles op deze aarde.
Hetzelfde voelt men met betrekking tot zijn hoofdfiguur Raikes. Zelfs als deze bezig is met het schoonmaken van het beeld, welk proces ook met veel toewijding en technische kennis wordt beschreven, kruipt een wat goedkope en weinig volwassen sentimentaliteit in het proza, zoals bijvoorbeeld in de volgende passage:
Crouched against the Madonna's pelvis, through the dust-mottled visor of his mask and the dust-filled space beyond it, Raikes watched the diseased encrustation of the stone clear, blur, clear again, the skin emerging white, millimetre by millimetre. The instrument seemed to attack the contaminated surface with an appetite of its own, stroking off the dross eagerly.
He worked with concentration. No single diseased grain would be allowed to survive. However uncontrollably murky his thoughts, this work of his hands would emerge pure; his hands alone would achieve it; restored she would be his creation, and his only. The faint hiss of impact, the hum of the compressed nitrogen feeding the cutter, signals of his own control and power. There was no sound in the enclosure, in the universe, but this, no sight but the slowly spreading whiteness...
Dit lijken mij niet de reacties vaneen volwassen man maar eerder die van een enthousiaste jongen. Een dergelijke karaktertrek schijnt te zijn weerspiegeld in het veel te veelvuldige en ten slotte irritante gebruik van Italiaanse uitdrukkingen: ‘It was a chivalric exploit he was engaged in, an aventure’; ‘emerging on to the fundamenta’; ‘Rome, that città delle donne’; ‘the short street onto the salizzada’, enzovoort. Het is alsof Unsworth de lezer van zijn indrukwekkende kennis van Italië en de Italiaanse taal wil overtuigen. Maar de indruk die hij maakt is een andere. De lezer begint te denken: wat kan dit mij eigenlijk allemaal schelen?
Duidelijk wordt, dat de auteur op Venetië en de sfeer van deze stad verliefd is en sommige van zijn beschrijvingen, met name die van de Lagune in de nevels, vormen de beste passages van zijn roman. Dit is echter niet voldoende om een roman te doen slagen. Louter gezien als het volbrengen van een opdracht, om een roman over heden en verleden te schrijven, is Stone Virgin wel geslaagd. Maar ook dat is niet voldoende.
Wat mij het meeste in deze roman interesseerde was de aanwezigheid van een vaag gevoel van onheil, van kwade, van boze machten aan het werk. Als Raikes met zijn onderzoek bezig is, wordt hij hiermee geholpen door een collega Steadman, die tegen het eind van de roman iets te vertellen heeft over een religieuze Orde, de Orde van de Supplicanti, waarvan hij zegt: ‘They saw the world as irredeemably evil. There was nothing to be done about this, it began with the descensus angelorum, the mingling of spirit with substance in the creation of the world.’ De stemming die met deze woorden wordt opgeroepen, vindt men terug in de andere twee romans, A Maggot en Hawksmoor van Fowles en Ackroyd, en in de laat- | |
| |
ste in het bijzonder - wat Stone Virgin interessanter maakt. Is dit facet van deze drie romans niet een weerspiegeling van het Kwaad, dat in de moderne tijd lijkt rond te waren? En als zodanig bedoeld?
‘The quality of the dialogue is only surpassed by the beaty of Mr. Unsworth's descriptive prose’ schreef een recensent in 1980 in The Times over Unsworths roman Pascali's Island. ‘A strange compelling story’ schreef een ander over de volgende roman The Rage of the Vulture. Dit zijn oordelen waar ik het moeilijk mee eens kan zijn, waar het Stone Virgin betreft. Maar ja, de recensenten van de Britse dagbladpers laten hun incompetentie (door haastwerk?) al te dikwijls zien, getuige hun dwaze, weinig gefundeerde oordelen over enkele slecht vertaalde romans uit het Nederlands in de laatste jaren. Ze schrijven maar wat. Ik kan geen raison d'être voor deze roman vinden anders dan dat Barry Unsworth zo'n roman wilde schrijven. Misschien was er dan wél een afspraak met Fowles en Ackroyd, om zoiets te gaan doen?
| |
John Fowles - A Maggot
A Maggot van John Fowles lijkt mij een veel knapper en meer geslaagde prestatie, op een hoger niveau. Intellectueel beschouwd is het boek ‘pretty tough stuff’ en voor de lezer is het een ‘tough read’ geworden. Hij moet heel lang over deze 460 bladzijden doen, wil hij ze recht laten wedervaren.
De vorm is wat anders dan bij Stone Virgin en Hawksmoor. Hier is er geen parallel lopend verhaal in het heden, hoewel Fowles met een kort voorwoord begint en met een kort essay eindigt. Met hun heldere hedendaagse taal zorgen deze twee stukken voor een schril contrast met de lange, in de achttiende eeuwse stijl geschreven roman die er tussen ligt. In zijn ‘Epiloog’ zegt Fowles onmiddellijk hoe weinig historisch zijn zeer nauwkeurig geschreven historische relaas is. Misschien herinnerde hij zich wat hij in een interview van vele jaren geleden had gezegd, namelijk dat de historische roman een genre was ‘in which I have very little interest’. Hij verklaart ook zijn onderneming: in zijn merkwaardige historische reconstructie wil hij over de oorsprong van de ‘Shakers-beweging’ vertellen en het is duidelijk uit wat hij verder schrijft, dat hij deze beweging relevant in onze tijd vindt.
Deze pure, puriteinse Engelse beweging is in de achttiende eeuw door een zekere Ann Lee gesticht, een fabrieksarbeidster in Manchester. Zij is in 1774, zoals zovele Britse ‘dissidenten’, naar het vrije Amerika vertrokken, waar de beweging bloeide. Het is wat Fowles ‘Ann's very special personality’ noemt, die hem als schrijver fascineert. Zijn belangstelling voor Ann Lee heeft hij voor zijn fictieve doeleinden getransponeerd naar een vrouw die haar moeder moet voorstellen, de Rebecca Lee, ‘Fanny’ genoemd, van zijn nieuwe roman.
Rebecca is als ‘Quaker’ opgevoed maar is in Londen hoer geworden, in een bordeel voor heren. Door de zeer eigenaardige, zeer zonderlinge voorvallen die Fowles in zijn ‘geschiedenis’ die geen geschiedenis wil zijn, beschrijft, wordt zij tot haar geloof teruggebracht en zij baart het kind dat Ann Lee, de stichtster van de Shakers, zal worden.
Ook bij Fowles is het gegeven in de vorm van een mysterie gepresenteerd, zodat zijn roman, hoewel hij veel langer en veel meer doorwrocht dan de Stone Virgin van Unsworth is, net als de Stone Virgin iets van een detective-roman heeft, daar zowel de auteur als de lezer steeds bezig zijn, een verklaring voor al dit vreemde te vinden.
Fowles heeft zich zeer veel moeite getroost, door alles in de taal van de achttiende eeuw te schrijven. Zijn verhaal is in het jaar 1736 gesitueerd, en de structuur die het relaas aanneemt is ongewoon en onverwacht. Dat wil zeggen, na een inleidende passage van ruim vijftig bladzijden, die de vorm heeft van een gewone vertelling, leest men: ‘In the late and last afternoon of an April long ago, a forlorn little group of travellers cross a remote upland in the far south-west of England. All are on horseback...’ volgen 400 bladzijden die in de vorm van een quasi-juridisch onderzoek, met vraag en antwoord, is gegoten.
Elke passage - en er zijn vele - wordt voorafgegaan door een fotokopie van een bladzijde, of bladzijden, uit de authentieke ‘Historical Chronicle’ voor het jaar 1736, die van april tot oktober loopt, met de bedoeling het authentieke historische karakter van wat volgt te onderstrepen. Heel in het begin staat ook een bericht uit ‘The Western Gazette’ van 1736, waarin men leest over het ontdekken van een lijk dat in een bos vlak bij Barnstable in het graafschap Devonshire hing.
John Fowles.
Het doel van het onderzoek, dat wordt gehouden door een droge, strenge maar, als het er op aan komt, niet inhumane jurist, Henry Ayscough genaamd, is in het begin niet duidelijk. Ayscough echter laat alles door zijn assistent opschrijven en daarna stuurt hij rapporten met begeleidende brief aan een anoniem gebleven Engelse lord.
Wat is hier aan de hand? Wat is vooraf gebeurd? Omdat Fowles' roman, zoals die van Unsworth, de geleidelijke oplossing van een mysterie behelst, komen de antwoorden op deze vragen slechts stap voor stap. Heel langzaam, met heel veel geduld en een dikwijls pijnlijk nauwgezette aandacht voor de historische sfeer en détails, maakt Fowles alles aan de lezer min of meer duidelijk. Min of meer, want enkele van de onthullingen betreffen gebeurtenissen die zéér mysterieus lijken en meer op hallucinaties van godsdienstige vervoering en hysterie dan op de weergave van de werkelijke feiten.
De achttiende eeuw mag later de Eeuw van de Verlichting zijn
| |
| |
geworden, hier zitten wij nog in het jaar 1736 en bovendien op het donkere platteland van West-Engeland, het land van legenden, van Merlijn, van feeën, heksen, spoken en elven, de zogenaamde ‘pixies’... het land ook van opstandelingen, dissidenten. Aan de weg daarheen staat ook Stonehenge, en hier vindt een vreemd ritueel in Fowles' verhaal plaats. Het verhaal betreft de ware identiteit van die vier figuren die de lezer in de eerste regels te paard in het half-donker heeft gezien, plus nog een ander die hen later vergezelt; en daarnaast de vraag: wat is met hen gebeurd? Wij weten al dat één lid van het gezelschap zich heeft opgehangen. Hij blijkt de eigenaardige doofstomme knecht - simpel, gehoorzaam, melancholiek - te zijn van de leider van de groep, de jonge meneer Bartholomew, die helemaal niet meneer Bartholomew is, maar de zoon van een zeer hooggeplaatst lid van de Britse adel, die in plaats van de gewone levenswandel van een zoon van de adel te kiezen, een denker is, die zich in de metafysica, de oude, heidense godsdiensten en het occultisme verdiept. Achter hem rijdt een oudere heer, een meneer Lacy, die een soort toneelspeler blijkt te zijn; daarna, op hetzelfde paard als de knecht, die op haar verliefd is, rijdt een geheimzinnige jonge vrouw. Betreft het een dame, die in vermomming en incognito met haar minnaar vlucht? Of is het de kamenier van zo'n dame? Men noemt haar Fanny.
De vijfde, die zich wat later bij het gezelschap heeft gevoegd, is een nogal ruwe man in de dertig. Hij is in een kleurrijk uniform gekleed en draagt een kortelas. Hij lijkt daarom militair te zijn, maar hij is in werkelijkheid een kruidenier en zijn tijdelijke taak is het gezelschap te beschermen. Zo'n reis te paard door het verlaten landschap van het westen van Engeland was namelijk in die dagen niet zonder gevaar. Dit alles komt door het onderzoek aan het licht, want kort na het begin van Fowles' verhaal is het gehele gezelschap verdwenen.
Waarom moet meester Ayscough dit heel lange, heel moeizame en af en toe voor de lezer nogal saaie en langdradige onderzoek houden? De reden is niet de dood van de knecht. In 1736 was dat een zaak van ondergeschikt belang. De reden is het verdwijnen, het totaal spoorloos raken, van de jonge lord, die dit vreemde gezelschap bij elkaar heeft gebracht en hun geheimzinnige reis heeft gepland. Tijdens vele lange ondervragingen geeft Rebecca haar versie van de eigenaardige riten waarin zij, soms naakt, een hoofdrol moest spelen, riten en belevenissen vol magie en hallucinatie, die blijkbaar tot het verdwijnen van de jonge lord en de zelfmoord van zijn knecht hebben geleid.
Wat echter door de roman steeds duidelijker wordt is dat Fowles' belangstelling naar sociale toestanden in de achttiende eeuw uitgaat en naar de bekering van Rebecca, die de jonge lord uit een Londens bordeel heeft ‘geleend’. Haar nieuwe geloof houdt een strenge veroordeling in van de corrupte samenleving van die dagen en van de algemeen geaccepteerde christelijke kerk. Haar responses worden steeds moediger, forser, meer gedurfd. Zij spreekt meer en meer uit een onverstoorbare overtuiging. Zij toont hoe langer hoe meer de kracht van een lijdzaam, passief verzet tegen een machtige overheid, waarvan zij de principes heeft verworpen.
Ayscough komt toch niet achter de werkelijke gang van zaken. Wat er met de jongeman is gebeurd wordt niet helemaal duidelijk. Hij lijkt door een soort zwarte kunst te zijn ‘vervlogen’. Zo moet Ayscough in de allerlaatste brief die hij aan zijn opdrachtgever stuurt zijn toevlucht nemen tot argumenten als:
He (de verdwenen zoon) did acknowledge to himself he was upon madness, in unholy union with all decency abhors (dus zwarte kunst, bijgeloof), and driven to it by a malevolent and unreasoning hatred and resentment not only of his noble father, but of the sacred principles of all respectable society and belief.
(De relevantie voor onze eigen tijd is hier overduidelijk.) En dus, volgens Ayscough, moet de jonge zoon zelfmoord hebben gepleegd, (ook relevant in de jaren tachtig van de twintigste eeuw?) Het is in ieder geval een nogal gemakkelijke manier om zich van een moeilijke dissident te ontdoen.
Ayscough eindigt met de vrome, vertroostende uitlating: ‘Man would of his nature know all; but it is God who decrees what shall or shall not be known.’
In de laatste scène baart de nu ook vroom geworden en getrouwde Rebecca het kind Ann, dat later de Shakers-beweging zal stichten. Er volgt een heel korte (5½ pagina's lange) epiloog, waarin Fowles op het nippertje, als het ware, de bedoeling van zijn geheimzinnige roman verklaart door op de grote waarde van het non-conformisme (‘dissent’) te wijzen. Het is plotseling alsof zijn gehele roman als een pleidooi in historische vermomming bedoeld is... voor het nonconformisme, van verzet in onze eigen tijd. ‘Dissent,’ schrijft Fowles, ‘is a universal phenomenon, yet that of Northern Europe and America is, I suspect, our most precious legacy to the world.’
Vandaag is de Shakers-beweging nagenoeg uit de wereld verdwenen, maar, zo schrijft Fowles, die beweging, die tegen sociaal onrecht ijverde - heeft vragen gesteld die steeds op een antwoord wachten. ‘What morality,’ vraagt Fowles, ‘justifies the flagrant injustice and inequality of human society?’ De gevestigde godsdienst kunnen wij volgens hem makkelijk overboord gooien, maar hij eindigt met de woorden: ‘I mourn not the outward form’ (dat wil zeggen, het verdwijnen van de gewoonten en rituelen van de Shakers-beweging) ‘but the lost spirit, courage and imagination of Mother Ann Lee's word, her Logos; its almost divine maggot’.
De klare moderne taal en het heldere (en dappere) denken van Fowles' woorden in deze epiloog vormen een zeer sterk contrast met wat hieraan is voorgegaan. Hoe knap en doorwrocht zijn nabootsing van de stijl van vorige tijden zijn mag (hij is een bewonderaar van Daniel Defoe), zijn eigen eigentijdse proza komt als een opluchting. Dat was in ieder geval mijn ervaring. Maar ja, zo heeft Fowles - over wie verschillende bewonderaars de laatste tijd ongeduldig worden (is hij niet te eigengereid, te ‘clever’, te intellectueel als romanschrijver geworden?) - gekozen zijn boek te schrijven en zijn boodschap aan de lezer over te brengen. Zijn roman is een prestatie, een tour d'intelligence. Maar... hij vereist ‘strenuous reading’. Hier hoor ik Maureen Duffy spreken, die eens tijdens een interview met mij zei: ‘Maar mijn boek is niet bedoeld om “easy reading” te zijn!’ Ik denk wel, dat Dickens het anders en boeiender, dramatischer (melo-dramatischer?) gedaan had, wat niet betekent dat men Fowles boek niet sluit met gevoelens van groot respect voor de auteur.
| |
Peter Ackroyd - Hawksmoor
In tegenstelling tot Unsworth en Fowles is Peter Ackroyd dichter (geweest) en tevens journalist - een zeer actieve en succesvolle trouwens. Een jaar of twaalf geleden was hij op de leeftijd van 23 jaar de redacteur letterkunde van het in 1828 opgerichte, rechtse en uitmuntend geschreven weekblad The Spectator, waarvoor hij thans sinds geruime tijd als filmrecensent optreedt, naast zijn literair-journalistiek voor vele andere vooraanstaande Britse bladen, en ook naast het schrijven van romans è een prachtige biografie in 1984 van T.S. Eliot. Akcroyd is een man met een zeer scherpe intelligentie en met een zekere panache. Dat wordt men onmiddellijk gewaar zodra men in Hawksmoor begint te lezen. Er zit wat briljants in zowel het concipiëren van zo'n roman, de uitwerking van zijn stof, als in zijn proza. Misschien is het aan deze eigenschappen en niet aan de roman zelf, dat hij zijn grote succes van dit boek heeft te danken.
Want, na het lezen van Hawksmoor en daarvoor van The Great Fire of London en The Last Testament of Oscar Wilde, neig ik tot de mening van romanschrijver en criticus Francis King, dat Ackroyd meer dichter dan romanschrijver pur sang is. Er zijn aan het begin van zijn schrijverscarrière twee dichtbundels van hem verschenen, namelijk London Lickpenny en Country Life. Aan hem zijn de Somerset Maughamprijs, de Whitbreadprijs voor biografie, de Whitbreadprijs voor de roman, de Guardianprijs, en de William Heinemannprijs van de Royal Society of Literature toegekend, en de meeste critici vonden dat ook de Booker McConnellprijs voor de beste roman van 1985 aan hem had moeten gaan voor deze roman Hawksmoor. Wat kan een auteur meer willen - het lijkt zelfs alsof de stroom van bekroningen niet kan of wil ophouden, waar het deze nog steeds vrij jonge auteur betreft.
Nicholas Hawksmoor (1661-1736) was een architect uit het tijdperk van de Barok, bouwer vooral van Londense kerken en een tijdgenoot van de dertig jaar oude Sir Christopher Wren, architect van St. Paul's, die in de roman Hawksmoor optreedt, en ook van de iets jongere Sir John Vanbrugh, architect van
| |
| |
Blenheim Palace en tevens toneelschrijver (The Provoked Wife). In Ackroyds roman echter is de architect van de Londense kerken Nicholas Dyer (ook een historische figuur), terwijl Hawksmoor, die pas in de tweede helft van de roman te voorschijn komt, een politieman in onze tijd is, Detective Chief Superintendant Hawksmoor. Deze is bezig met een onderzoek naar enkele geheimzinnige moorden op jongens en een oude landloper in de omgeving van kerken die door Nicholas Dyer bijna drie honderd jaar tevoren zijn gebouwd.
Peter Ackroyd.
Dyer is geen gewone architect. Hij is ook geen gewone christen. Hij is integendeel helemaal geen christen. In de verlichte achttiende eeuw, in het tijdperk van de Rede is hij een opstandeling. Als leerling van ‘Mirabilis’, gelooft hij in het Bovennatuurlijke, in de zwarte kunst, in de oude heidense godsdiensten. In een woord, in de Duivel. De Duivel en niet God ziet hij als de Oppermacht en dus geloof hij in de Overheersing hier op aarde van Het Kwaad (Evil). Bij het naleven van zijn geloof, vermoordt hij jongens (bij voorkeur), waarna hij het lijk in het geheim in de fundering van zijn kerken - volgens een oud, heidens gebruik - begraaft.
Luistert u hier naar buide belijdenis van Nicholas Dyer; luistert u ook tezelfdertijd naar het robuuste en kleurrijke (pastiche-) proza van Peter Ackroyd:
I shall say only at this point that I, the Builder of Churches, am no Puritan nor Caveller, nor Reformed, nor Catholick, nor Jew, but of that older Faith which sets them dancing in Black Step Lane. And this is the Creed which Mirabilis school'd in me: He who made the world is also author of Death, nor can we but by doing Evil avoid the rage of evil Spirits. Out of the imperfections of this Creator are procreated divers Evils: as Darknesse from his Feare, shadowes from his Ignorance, and out of his Teares come forth the Waters of this World. Adam after his Fall was never restor'd to Mercy, and all men are Damned. Sin is a Substance and not a Quality, and it is communicated from parents to children (...) And thus we pray: What is Sorrow? The Nourishment of the World. What is Man? An unchangeable Evil. What is the Body? The Web of Ignorance, the foundation of all Mischief, the pond of Corrupcion, the dark Coverture, the living Death, the Sepulture carried about with us. What is Time? The Deliverance of Man. These are the ancient Teachings...
Deze passage staat vrij vroeg in de roman. Halverwege komt de lezer nog zo'n passage tegen:
This mundus tenebrosus, this shadowy world of Mankind, is sunk into Night; there is nota Field without its Spirits, not a City without its Daemons, and the Lunaticks speak Prophesies while the Wise men fall into the Pitte. We are all in the Dark, one with another. And, as the Inke stains the Paper on which it is spilt and slowly spreads to Blot out the Characters, so the Contagion of darkness and malefaction grows apace until all becomes unrecognizable...
Dit is Nicholas Dyer weer aan het woord in de eerste jaren van de achttiende eeuw, maar lijkt het niet een vrij accuraat beeld van de wereld in het jaar 1986?
Zodra Hawksmoor in het tweede deel optreedt, schommelt het relaas tussen heden en verleden. Het onderzoek naar de mysterieuze moorden in Londen brengt Hawksmoor steeds weer in de kerken van Dyer, die hier en daar minutieus beschreven worden en die iets duivels in hun sombere architectuur blijken te hebben.
Hawksmoor maakt weinig vooruitgang met zijn onderzoek. Hij begint meeren meer op Dyer zelf te lijken. De overgangen tussen verleden en heden lijken hier en daar nogal goedkoop te zijn gerealiseerd. Zo kan een hoofdstuk over Hawksmoor eindigen met de vraag ‘What time is it now?’, waarna het volgende hoofdstuk over Dyer met de vraag ‘What a clock is it, dear Mr Dyer?’ begint, wat te gemakkelijk lijkt in een boek dat anders helemaal niet gemakkelijk is.
Interessanter is het dat op één punt Ackroyd de duistere overtuigingen van Dyer plaatst tegen de progressieve, verlichte uitspraken van de beroemde Sir Christopher Wren tijdens een rede van de laatste. ‘This,’ oreert Wren, ‘is a learned and inquisitive Age, Gentlemen, a prying and laborious Age, an Age of Industry: it will be as a Beacon for the Generations to come, who will examine our Works and say, it was then that the World began anew...’ (Hoort men hier niet verschillende politici en dergelijke uit de twintigste eeuw aan het woord?) Dyer reageert op de woorden van Sir Christopher door te mompelen: ‘I, Nicholas Dyer, will give them things to look at!’ (Dit vindt plaats in de kinderjaren van de Wetenschap, toen in Londen bijvoorbeeld The Royal Academy of Science gesticht is.)
Het is niet makkelijk, precies te zeggen waar deze originele, ongewone roman van Ackroyd eigenlijk op neer komt. Ik vrees dat ik Ackroyd, waar het om zijn doeleinden gaat, niet overal heb kunnen volgen. Zoals in het geval van A Maggot van Fowles, en misschien in wat mindere mate in het geval van Unsworths Stone Virgin, had ik tijdens het lezen dikwijls het gevoel dat Akcroyd bezig was, zich reuze te amuseren bij de toepassing en ontplooiing van zijn kennis en zijn creativiteit; dat hij bezig was, zoals het Engelse idioom dat uitdrukt, ‘having a field day’ - in dit geval een intellectuele ‘field day’ - dat wil zeggen, een feest. Een mening die door de jury's die hem met gulle hand prijzen hebben toegekend, zal zijn
| |
| |
gedeeld. Maar van de kant van de lezer gezien, luidt mijn oordeel anders, namelijk, dat Hawksmoor, als het boek inderdaad kunst voorstelt, geen smetteloos kunstwerk is. De eerste recensie van de roman die ik las was van de hand van de reeds genoemde romanschrijver en recensent Francis King, in The Spectator. King is tot hetzelfde oordeel gekomen. In het symbolische slot, in een (deze keer niet authentieke) kerk van Dyer, schrijft Ackroyd:
...and the silence of the church had once again descended as he sat down upon a small chair and covered his face. And he allowed it to grow dark.
And his own Image was sitting beside him, pondering deeply and sighing, and when he put out his hand and touched him he shuddered. But do not say that he touched him, say that they touched him. And when they looked at the space between them, they wept. The church trembled as the sun rose and feil, and the half-light was strewn across the floor like rushes. They were face to face, and yet they looked past one another at the pattern which they cast upon the stone; for when there was a shape there was a reflection, and when there was a light there was a shadow, and when there was a sound there was an echo, and who could say where one had ended and the other had begun? And when they spoke they spoke with one voice: (...)
And then in my dream I looked down at myself and saw in what rags I stood; and I am a child again, begging on the threshold of eternity.
Naar aanleiding hiervan schrijft Francis King:
Even though their eyes do not meet, each becomes the mirror-image of the other, each ‘a child again, begging on the threshold of eternity’.
The scene, like so many others in the novel, is hauntingly written. Yet, somehow, it does not quite come off, leaving the reader like a child begging for elucidation on the threshold of comprehension. There is no doubt (...) that the book is a diabolically clever one; but it poses the question whether the obfuscation from which one struggles to emerge at the end is the fault of oneself or of an author who seems, essentially, to have conceived his books as a series of brilliant scenes rather than as an organic whole.
Dit is bijzonder goed en helder gezien en gezegd. ‘Diabolically clever’ zou ik King zelf niet noemen, wel heel erg ‘clever’ en zeer helder in zijn denken. Zijn mening deel ik en ik zou eraan toe willen voegen, dat Ackroyd zijn boek meer als gedicht dan als roman gezien heeft - wat met een ander oordeel van King klopt, dat hij mij in een brief meedeelde. Hawksmoor heb ik met bewondering maar ook met verwondering gelezen. Soms met veel esthetisch genot. Maar niet altijd, niet voldoende, met het begrip, dat ik van mijzelf verlang. De veel geprezen en bekroonde roman liet mij met hetzelfde dilemma achter als King.
| |
Beryl Bainbridge en Alice Thomas Ellis
Kort nadat ik deze drie romans gelezen had, had ik een gesprek met de uitgever van het werk van Beryl Bainbridge and Alice Thomas Ellis, Colin Haycraft van Duckworth. De romans van de laatste zijn thans in Nederland in vertaling gebracht door de opnieuw zelfstandig geworden Uitgeverij Contact te Amsterdam - een intelligente keuze. Zoals Ackroyd, schrijft Alice Thomas Ellis voor het weekblad The Spectator. In het privéleven is zij de vrouw van de directeur van Duckworth en zelf een directeur van die firma. Zij was het die Beryl Bainbridge ‘ontdekte’. Nadat Bainbridge reeds twee romans geschreven had die weinig indruk hadden gemaakt, ontdekte Anna Haycraft haar allereerste, nooit uitgegeven roman Harriet said... Het was deze roman waarmee Bainbridge naam maakte; de volgende roman werd kandidaat voor de Bookerprijs en met de roman die dáárop volgde haalde zij de Guardianprijs.
Pas enkele jaren hierna is Anna Haycraft met het uitgeven van haar eigen romans begonnen, waarvan ik er enkele indertijd voor BZZLLETIN heb besproken. De titels zijn: The Sin Eater, The Birds of the Air, The 27th Kingdom, The Other Side of the Fire en, in de herfst van verleden jaar, Unexplained Laughter. Zoals in het geval van Ackroyd, vonden velen in Engeland dat deze recente roman in 1985 tenminste bij de laatste zes voor de grote prijs voor de roman had moeten behoren.
Beryl Bainbridge.
Toen ik het met Haycraft had over het voornemen een artikel aan de ‘niet-historische historische roman’ te wijden, luidde zijn reactie: ‘En Beryls Watson's Apology dan? Is dat geen non-historische historische roman?’ Dat is het wel, maar die roman had ik reeds in september jl. in BZZLLETIN besproken... weliswaar te beknopt. Toen heeft Haycraft mij de ene fotokopie na de andere getoond van pagina's uit The Times van 1872, over de Watsonmoord-affaire.
In een vlaag van woede heeft de bejaarde Watson zijn aan de drank geraakte, eeuwig treiterende vrouw de hersens ingeslagen. Voor haar roman, waarin ook zij - zoals Unsworth, Fowles en Ackroyd - een mysterie aan het ontrafelen is, heeft Bainbridge een rijk gebruik van deze rapporten in The Times gemaakt.
Haycraft is echter een geleerde grapjas en hij vroeg mij of ik zijn ‘spoof’ in de roman ontdekt had. Nee. Onder de authentieke brieven uit The Times is een gefingeerde van Haycraft zelf, die eindigt met de voorletters C.H. en de plaats Camden Town (waar hij zijn uitgeverij in een grappige oude cylindri- | |
| |
sche pianofabriek heeft). Deze brief, en nog andere authentieke, zorgen voor iets komisch in deze vrij sombere roman, want ze behelzen de argumenten van geleerden over de betekenis van een Latijnse zin in de werken van Watson en niemand kan hierover met elkaar eens worden. Haycraft's eigen interpretatie leek mij betrekking te hebben op vele van de hoofdfiguren in de drie romans die ik hier besproken heb. Hij luidt: ‘Often has it harmed a lover (or a madman?) to be pursued by love’.
Alice Thomas Ellis.
Unexplained Laughter bleek uitverkocht te zijn, maar Haycraft vond voor mij een exemplaar van het jongste boek van Beryl Bainbridge, Mum & Mr. Armitage, twaalf korte verhalen uit haar werk op dit gebied. Koningin van de tragi-komische dilemma's waarin de kleine man en vrouw zich steeds weer bevinden - meestal doordat hun dromen niet met de werkelijkheid overeenkomen. Bainbridge bood in dit lichte, heerlijk onderhoudende boek de soufflé die zo nodig leek na het lezen van de romans door de heren Unsworth, Fowles en Akcroyd. Haar wereld is een heel andere, een wereld die veel dichter bij de wereld van de meeste lezers ligt. Haar dialogen zijn meesterlijk. Haar gevoel voor taal, vooral de taal van mensen die wat, maar net niet genoeg, opvoeding hebben genoten, is perfect. Haar proza, van alle pretentie gespeend, is in zijn soort smetteloos. Het eerste en langste verhaal begint met de volgende twee zinnen:
‘Being elderly, Miss Emmet, the thin lady from the Midlands, expected to be left out of things. And she was.’ (Perfect gevoel, perfecte ‘timing’, perfect ritme.) Over cricket, schrijft ze: ‘Words and cricket seem to go together. Whenever I watch the game, by mistake, on television, I think it's not true that you can't get blood from a stone.’ In hetzelfde verhaal laat zij een mopperige man en zijn schoonvader een lange ‘conversatie’ houden, waarin ieder wat de ander zegt totaal negeert. Zij praten voortdurend langs elkaar heen. Elders, tegen het eind van een opvoering van het traditionele toneelstuk voor Kerstmis, Peter Pan, als de zaal verzocht wordt om te applaudiseren om het leven van een van de figuren te redden, sterft de man van een Mrs. Henderson zonder dat zijn vrouw, die naast hem zit, dit merkt:
‘Help me,’ he said, using his last breath.
‘Shut up, Charlie,’ shouted Mrs. Henderson, and she clapped and clapped until the palms of her hand were stinging.
Dit verhaal heeft als zeer wrang-komische titel de titel van een vrolijk liedje, die luidt: ‘Clap Hands, Here Comes Charlie’. Misschien moet men dat liedje goed kennen om te beseffen juist hoe wrang en grappig dit is; maar de keuze van zo'n titel illustreert voor de zoveelste keer de gave van Bainbridge om steeds weer de juiste woorden te kiezen. Ja, haar terrein als auteur is wel beperkt. Een Stone Virgin, een A Maggot, een Hawksmoor zal zij nooit schrijven. Maar toch...
‘A writer to her nerve-ends’, heeft iemand eens in The Guardian over haar geschreven. Yes, yes, yes.
Hetzelfde gaat ook voor haar uitgever, Alice Thomas Ellis, op. Ik hoop dus op Unexplained Laughter en het gehele oeuvre van Alice Thomas Ellis terug te komen.
| |
Bibliografie:
Barry Unsworth: Stone Virgin, Hamish Hamilton, 1985. 259 blz. |
John Fowles: A Maggot, Jonathan, Cape, 1985. 460 blz. |
Peter Akroyd: Hawksmoor, Hamish Hamilton, 1985. 217 blz. |
Beryl Bainbridge: Mum & Mr. Armitage, Duckworth, 1985. 144 blz. |
Alice Thomas Ellis: Unexplained Laughter, Duckworth, 1985. |
|
|