Bzzlletin. Jaargang 14
(1985-1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Doris Funk
| |
Tekstbeelden, pictogrammenVan de hier naar voren gebrachte vormen van tekstbeelden heeft het beeldgedicht de langste literaire traditie. Volgens LiedeGa naar eindnoot1. stammen de oudste overgeleverde beeldgedichten uit de Griekse arcadische dichtkunst in de derde eeuw voor Christus. De eerste Duitstalige beeldgedichten ontstonden in de barok. In de twintigste eeuw heeft Apollinaire als eerste teksten gepubliceerd waarin de regels figuren uitbeelden. Sinds de jaren zestig worden ook in bloemlezingen voor de jeugd regelmatig tekstbeelden opgenomen. De tekstbeelden bevatten over het algemeen meer tekst dan typo- en ideogrammen. Het taalrepertoire reikt van één woord en zijn meervoudsvorm via de combinatie van twee of meer woorden tot en met een volledige zin en uit meerdere zinnen opgebouwde contexten, die we als tekst kunnen accepteren zonder dat we er ons normaal beoordelend taalgevoel voor moeten overwinnen. Het is interessant dat er bij de informatie in de zinsvorm, afgezien van een ritmische opstelling van de beelden, geen bijzondere syntactische vorm te herkennen is. De zinnen maken de indruk normale zinnen met een praktische functie te zijn. Het esthetiserende element ligt hier in de toepassing van beeldvormen. De teksten zijn dikwijls citaten. Het opnieuw gebruiken van in een andere context gesproken woorden en de geïsoleerde, relatief zinloze actualisering van dergelijke teksten hebben natuurlijk ook het effect dat der tekst literairder wordt.Ga naar eindnoot2. Het beeld van de tekst wordt als eerste waargenomen, het stelt een superteken voor dat door de taalelementen van de tekst wordt gevormd. Bij de meeste typogrammen zijn beeldelementen tot de afbeelding van een letter geformeerd en bij ideogrammen zien we over het algemeen een uitgebalanceerde integratie van woordvorm en beeldelementen. Pas bij de tekstbeelden wordt door de taalelementen van de tekst een beeld gevormd. Dit beeld brengt vaak een in een code gestileerde boodschap over - stelt dus een figuratief symbool voor -, terwijl bij de typo- en ideogrammen de nadruk bij de overbrenging van een niet in een code gestileerde boodschap in lettervorm op de verschillende delen van het beeld ligt. Uitgerekend dit aanbrengen van een in een code gestileerde boodschap in de delen van het beeld ziet BeyerGa naar eindnoot3. bij haar poging de beelden van beeldgedichten bepaalde functies toe te schrijven over het hoofd. Over McCarthy's ‘Gedicht voor Deborah’ zegt zij dat ‘de opzet niet semantisch maar zuiver decoratief’ zou zijn, iets wat volgens mij niet het geval is. Het lijkt alsof de letters van de naam ‘Deborah’ tot de vorm van een pistool (een revolver) zijn gerangschikt. Het pistool kan in combinatie met de meisjesnaam Deborah, als we daarbij de optredende associaties naar de liefdeslyriek (aan Fanny, aan Laura...) en het meer gangbare gebruik van seksuele metaforen in ogenschouw nemen, beslist als fallussymbool worden gezien. De literaire toepassing van het pistool als fallussymbool is waarlijk niet nieuw, maar het op deze wijze gebruiken van een symbool en ook de bondigheid en het met elkaar verweven zijn van naam en symbool is zo geslaagd en grappigGa naar eindnoot4. dat men over een hoge mate van esthetische informatie kan spreken. Hierbij mag niet uit het oog worden verloren dat de onderlinge interpretatieverhouding tussen de beeldtekst en de taaltekst meer inhoud biedt dan dat wat onder het begrip ‘decoratie’ wordt verstaan. Ook lijkt het mij onjuist Solts ‘Forsythia’ een ‘tautologische’ functie toe te schrijven.Ga naar eindnoot5. Alleen de taaltekst is te gecompliceerd: behalve het basiswoord ‘Forsythia’ zijn er nog acht andere woorden ‘in het spel’ (bijv. yellow, telegram, springs...). Er wordt geen rekening gehouden met de verhoudingen tussen de aantallen letters van de verschillende forsythiatakken en de dichtheid van de | |
[pagina 33]
| |
letters in woorden als ‘out’ en ‘race’. De verhouding tussen het beeld van de plant met de omhooglekkende takken (wat door de verticaal oprijzende lettertekens grafisch wordt weergegeven) en de naam ‘Forsythia’ komt in zijn wederzijds aanvullende, in dit geval misschien slechts elkaar vermeerderende effect, niet goed tot uitdrukking. Zelfs als bij deze woordbeeldcombinatie uitsluitend van herhaling sprake was geweest (bijvoorbeeld ‘forsythiatak, forsythiatak’), dan nog hadden de eventuele functie en uitwerking van zulke herhaalde figuren (stijging, oplading of verbruik van de betekenis, volledig betekenisverlies) niet buiten beschouwing mogen blijven. Omdat het hier bovendien om een herhaling in verschillende media gaat (hetgeen verwoord wordt verschijnt ook in het beeld) zouden voor ons verbale model op zijn minst van elkaar verschillende woorden gekozen moeten worden: in plaats van ‘forsythiatak, forsythiatak’ bijvoorbeeld ‘forsythiatak, voorjaarsvuur’! Alleen al vanwege de relatief gecompliceerde, weliswaar thematisch traditionele, verbale expressie van het voorjaarsgedicht kan het beeld niet in een tautologische verhouding tot het onder woorden gebrachte staan. Het beeld als superteken van de tekst geeft bovendien een bepaalde esthetische informatie. Het verleent de tekst een nieuwe betekenis, misschien deze: het voorjaarsgedicht wordt tot het speelse, galante ceremonieel van het overhandigen van een geschenk (de auteur overhandigt een plant) gerelativeerd.Ga naar eindnoot6. ‘Forsythia’ lijkt me ook voor kinderen geschikt, met name bij het onderwijs in de Engelse taal. Een reeks ook voor kinderen gepubliceerde tekstbeelden wil ik in drie, naar spraakgebruik gesorteerde groepen verdelen: a. Teksten die uit woordgroepen van voornamelijk zelfstandige naamwoorden zijn opgebouwd.Ga naar eindnoot7. Ook dit ‘gedicht’ werd verweten slechts een tautologische expressie te hebben. Dit verwijt gaat zoals we al eerder gezien hebben niet op (bewuste herhaling heeft over het algemeen een heel andere dan een tautologische functie; herhalingen met behulp van verschillende media actualiseren ook verschillende aspecten van een feitelijke realiteit). Hierbij komt dat de tekst als verrassing voor de onverzettelijk nieuwsgierige lezer nog het woord ‘worm’ bevat. Wat ermee uitgedrukt wordt ligt voor de hand: de omtrek van het beeld wijst doordat deze het kader voor het toepassingsgebied van het woord appel vormt, op de realiteit van een appel die het gebruik van het woord ‘appel’ beperkt. De abstracte, kleingedrukte veelheid aan appelwoorden (die het beeld opbouwen) is voor de functie van het woord en zijn veelvuldig gebruik een teken om de identiteit van de betekenis te ondersteunen. De weergave van deze wisselwerking tussen realiteit en woordbetekenis door middel van een appel bevat bovendien een toespeling op de appel van de boom der kennis, die immers met zijn bewustzijnverruimende stoffen misschien ook een taalappel was. Dat er in het middel om tot dit inzicht te komen iets niet in de haak is (‘der Wurm ist drin’ = daar klopt iets niet) - de worm zit er letterlijk in - blijkt heel concreet uit de tekst. Een heel andere reeks teksten die volgens hetzelfde appelworm principe zijn opgebouwd spelen verstoppertje met de lezer. Zo kan men in het afgesloten gebied van een tekst van ‘wald’ (bos)-woorden tweemaal ‘wild’ ontdekken. En in een keurig opgeruimde kast ligt ‘geld’ tussen het ‘ondergoed’ (wäsche) en ‘oude rommel’ (Plunder) onder de ‘slipovers’ (Pullunder'n). De verticale of horizontale schrijfwijze van de woorden al naar gelang de manier van opbergen van de kleren in de kast, draagt zeer sterk tot de gelijkvormigheid van woord en voorwerp bij. Het woord ‘jurk’ (Kleid) gaat door het feit dat het naast het woord ‘rok’ (Rock) en boven het woord ‘blouse’ (Bluse) hangt meer op een jurk lijken. Aan deze - ook bij veel woordbeelden herkenbare - functie van de tekstbeelden om de abstracte woordvorm iets levendigs, iets voorwerpachtigs te verlenen, voldoet ook het volgende tekstbeeld. Hier gaat het om een tafereel dat met woorden getekend wordt. Door een vermenigvuldiging van het woord ‘boom’ (Baum) en de grafisch luchtigere weergave ervan (in de kruin van de boom) wordt een boom getekend. Onder de boom staat het al tot een hondje geworden woord ‘hond’ (Hund) met een opgeheven achterpoot/laatste letter. De aantrekkingskracht van deze tekst schuilt waarschijnlijk in | |
[pagina 34]
| |
het feit dat de woorden hun levendige concreetheid voornamelijk verkrijgen doordat de syntaxis van hun onderling verband, voor zover deze op een vlak kan worden afgebeeld, de syntaxis van voorwerpen in de realiteit is. De ruimtelijke begrippen als boven, onder, op elkaar, naast elkaar, door elkaar, horizontaal, verticaal, proporties, dichtheid, enz., die in het taalgebruik anders alleen door een beschrijvende zin kunnen worden weergegeven, worden hier dus als relaties tussen de woorden gerealiseerd! De herinnering aan een oertoestand van de taal zonder een schriftelijke grammatica komt weer boven, zoals we die tegenwoordig herkennen bij de communicatie tussen mensen die verschillende talen spreken (een Nederlandse en een Turkse arbeider kunnen elkaar door een met de overeenkomstige gebaren aangevulde opsomming: plank duidelijk maken dat er planken opgestapeld moeten worden). b. Tekstbeelden die uit zinnen zijn opgebouwd. De eerste tekst is een voorbeeld hoe een citaat kan worden gebruikt. Het tekstbeeld draagt de titel ‘monastieke kringloop’. Het beeld van de zin toont een symmetrische (een even aantal letters), een fragiele (het samenspel van de grootte en de afstanden tussen de letters) en een ascetische (zelfs alleen in de letters - of wel abstracte tekens - gerealiseerde) cirkelvorm. De zin is, gebruikmakend van de overeenkomstige letters van ‘ora’ en lab‘ora’ tot een afkorting samengetrokken: ‘oraetlab’ of ‘etlabora’. De gegeven zin is dus uitsluitend in de cirkelvorm compleet en begrijpelijk. De cirkelvorm van de zin (en daarbij tevens zijn inhoudelijke uitdrukkingskracht) stelt een mechanisme voor dat het een tot gevolg van het ander maakt. Dat de tekst niet ‘monnikenkringloop’, maar ‘monastieke kringloop’ heet, komt ongetwijfeld doordat in het woord ‘monastiek’ nog inhoudelijke aspecten als ‘eenzijdig’, ‘eenvormig’ en ‘monomaan’ doorklinken. Andere voorbeelden van zinnen in cirkelvorm zijn ‘de zinnen die in hun eigen staart bijten’ van Manz.Ga naar eindnoot8. Deze ronddraaiende zin met een kruiselings verbonden begin en eind dwingt de lezer een cirkelbeweging te maken. Daardoor moet de lezer de situatie die in de zin beschreven wordt, die van een gejaagd, uiteindelijk nog slechts om zichzelf draaiend mens, in beperkte mate meebeleven. Hij kan de mededeling niet zomaar voor kennisgeving aannemen. Het aanvullend of uitsluitendGa naar eindnoot9. tonen en uitlokken van situaties door teksten zijn steeds opnieuw, in de moderne tijd veel vaker, toegepaste literaire expressiemiddelen. Het gebruik van visuele afbeeldingswijzen maakt dat tonen zo opvallend dat dergelijke teksten uitermate geschikt zijn voor gebruik bij het literatuuronderwijs, met name bij het ontvankelijk maken voor deze speciale literaire techniek. Voorbeelden van zinnen die in hun lengterichting in delen worden gebroken, vinden we bij Manz en Schäuffelen.Ga naar eindnoot10. Bij de vertakte zinnen van Manz wordt de achter elkaar geplaatste lengterichting opgegeven ten gunste van de visualisering van gelijktijdigheid en gelijke mogelijkheden.
Vertakte zin I KOM LANGZAAM MAAR ZEKER HOGEROP. ALLES IS MOGELIJK WANT IK GARECHTUIT ACHTER MIJN NEUS AAN. Zin I bevat de visuele accentuering van het feit dat op een bepaald tijdstip drie elkaar uitsluitende alternatieven als gelijke mogelijkheden voorgesteld kunnen worden, maar dat wanneer een van de mogelijkheden wordt gerealiseerd deze de zin in een van de andere afwijkende richtingen leidt.
Vertakte zin II OMDAT DE HUUR VAN DEZE NIEUWE FLAT ZO HOOG IS Bij zin II lopen twee uit verschillende richtingen komende causaal verbonden bijzinnen naar elkaar toe en komen in een ‘afhankelijke’ hoofdzin bij elkaar. De tijdelijke samenkomst wordt gevisualiseerd door gebeurtenissen die een bepaalde situatie ten gevolge hebben en die deze situatie moeten helpen verklaren. Het tekstbeeld van Schäuffelen komt uit een reeks van negen zinnen, waarvan bij allemaal ook de delen visueel-gestileerd functioneren. Hier wordt het woord ‘haren’ te groot, de rechtlijnigheid van het zinsverloop verstorend, vijf maal verticaal (als hangende haren) afgedrukt. De storende factoren die lange haren voor degene die dit bevel met overtuiging uitspreekt (citaat van Schäuffelen) met zich mee kunnen brengen, kan de lezer uit de discrepantie tussen het normaal, lineair, kleingedrukte deel van van de zin en de ruimte en tolerantie vergende luxe van het ‘haar’-woordbeeld afleiden. Bij het volgende voorbeeld ‘De oorlog’ (Der Krieg)Ga naar eindnoot11. wordt weliswaar slechts één zin gebruikt, de uitspraak ‘Ik ben bang’ (Ich habe Angst), maar door de honderdvoudige herhaling van het woord ‘angst’ wordt het verbale kader van de zin zo opengebroken dat er in plaats van de syntactisch gerangschikte, beschrijvende uitspraak een gevoelsuitbarsting wordt | |
[pagina 35]
| |
weergegeven. Daarbij komt dan nog de rangschikking van de woorden in de vorm van een atoompaddestoel. Het beeld toont zowel de omvang als ook het voorwerp van de angst. c. Tekstbeelden die uit een samenhang van verscheidene zinnen zijn opgebouwd. Het volgende voorbeeld is van Bremer.Ga naar eindnoot12. Voor wat de tekst betreft gaat het om een passage uit de bergrede, Mattheüs 5, 3:6. Het zijn de regels waarin Jezus de armen van geest het Koninkrijk der hemelen, de treurenden troost, de zachtmoedigen bezit en degenen die naar gerechtigheid hongeren de gerechtigheid belooft. Als ‘loon in de hemelen’ zoals aan het slot van de bergrede wordt gezegd. Deze beroemde, voor het wijdverbreide christelijke geloof centrale belofte vormt het materiaal waaruit in schrijfmachineschrift de omtrekken van twee tanks worden opgebouwd. De techniek is als volgt: elk woord en elk leesteken van de vier zinnen worden steeds in een regel herhaald. De zinnen moeten van boven naar beneden worden gelezen en de lengte van de regels wordt door de omtrek van het beeld bepaald. De aan een leesteken verbonden regelspatie en de woordspaties brengen een structuur in het beeldoppervlak van de tank aan. Omdat de zinnen, hoofd- en bijzinnen door de leestekens van elkaar gescheiden worden, ontstaat er de wisselwerking: iedere zinsnede - een laag van de tank. De interessante taak van dit tekstbeeld bestaat eruit een relatie tussen de schijnbaar tegenstrijdige informatie van beeld en tekst tot stand te brengen en er een zekere uitspraak aan te verbinden. Mijn besluit om het beeld als een door de taalelementen van een tekst opgebouwd superteken te beschouwen, impliceert dat we van de volgende syntactische regel moeten uitgaan: het beeld zou dan de functie van een hoofdzin hebben en de tekst die van een bijzin. Als we deze regel op ons voorbeeld toepassen zou dat kunnen betekenen dat: Hoewel Jezus bijv. de zachtmoedigen bezit heeft beloofd, er toch tanks zijn. of Terwijl Jezus de vervulling van alle wensen naar de toekomst, naar de hemel, heeft verplaatst, zijn er nog altijd tanks. of Juist vanwege de uitwerking van deze belofte zijn er nog altijd tanks. of Het vooruitzicht naar een rijk der hemelen te gaan is geen beletsel voor de aanwezigheid van tanks en geweld. of Juist de armen, treurenden, zachtmoedigen en naar gerechtigheid hongerenden verhinderen de aanwezigheid van tanks niet!
Wanneer we de (in mijn ogen plausibele) these van de beelddominantie achterwege laten, worden ook verklaringen mogelijk als: Tegenover tanks helpt alleen het vooruitzicht op het (eeuwige) leven na de dood nog. of Al worden we nu met tanks geconfronteerd, Jezus heeft ons het rijk der hemelen in het vooruitzicht gesteld.
Maar het karakteristieke van zo'n tekstbeeld is de syntactisch open vorm tussen beeld en tekst, zonder een nauwkeurige voegwoordelijke omschrijving, waardoor de zo verschillende aspecten als ‘hoewel’, ‘terwijl’ en ‘vanwege’ als alternatieven naast elkaar mogelijk blijven. Wat de auteur presenteert is het aanbod om verbanden of associaties te zoeken tussen dat wat hij samentrekt: grote tanks en een kleingedrukte eschatologie, een christelijke boodschap en oorlog. Het beeld, ofwel superteken, kan bijvoorbeeld ook het beeld van een woord zijn zoals uit een volgende tekst van Bremer blijkt.Ga naar eindnoot13. De vraag is ook hier weer hoe zit het met de verhouding van de vele ‘ik’ woorden (ichs) ten opzichte van het grote ‘wij’ (wir). Zitten er achter deze ‘wir’ groep ik-mensen (egoïsme) verborgen? Of zegt het beeld: slechts heel veel ‘ichs’ en hun bescheiden gedrag (van sommige wordtalleen de ‘i’, ‘c’ of ‘h’ gebruikt) kunnen een dermate gesloten werkende groep - het ‘wir’ wordt als met de hand geschreven weergegeven - vormen. Een analyse van het superteken als beeld ondersteunt de tweede these: de prettige, vloeiende schrijfwijze, het onopvallend, niet met hoofdletters geschreven ‘wir’ brengt een positief beeld van de groep over waarbij de macht en de druk van de groep niet in de thematiek zijn opgenomen. Een uitspraak van de auteur geeft nog een andere interpretatiemogelijheid: ‘Hij (de tekst) bestaat uit “ichs” en het is aan hun inperking te danken dat ze de ruimte vormen die “wir” heet.’ Als laatste voorbeeld nemen we nog een tekstbeeld van Manz.Ga naar eindnoot14. Een dikke rode punt vormt het centrum van de tekst, van hieruit lopen twaalf zinnen als stralen in alle windrichtingen. Deze twaalf zinnen staan voor alle uitspraken die een mens uit of waar hij over nadenkt als hij met zijn voet onder een kist klem zit. In deze zinnen probeert de mens inzicht in zijn situatie te krijgen en hij overlegt hoe hij uit deze situatie kan ontsnappen. Hij komt tot de overtuiging dat hij zichzelf niet kan helpen. De uitspraken vormen hier niet een keurig tot een blok tekst gerangschikte formulering, maar staan allemaal rondom het rode centrum. Deze opstelling maakt duidelijk dat elke zin het- | |
[pagina 36]
| |
zelfde uitgangspunt heeft. Met al deze zinnen begint de betroffene, die in een onaangename situatie blijft vastzitten, weer bij nul, bij de onveranderde situatie. Geen van de zinnen heeft hem uit de cirkel gevoerd, heeft ‘vooruitgang’ gebracht. Uiterlijk in de tweede ronde krijgt de lezer het gevoel dat de spreker zich niet tot de hier gebruikte taal (met de functie de toestand te verklaren en oplossingen te formuleren) zou mogen beperken, maar dat hij de taal als een sociale handeling moet gaan gebruiken: hij zou bijvoorbeeld om hulp kunnen roepen. Het beeld geeft aan de ene kant uitdrukking aan het verband tussen de uitspraken en het gevaarlijke punt (de rode cirkelvorm met de stralen doet aan het rood van een stoplicht denken). Aan de andere kant brengt het beeld ook de indruk ‘zon’ of ‘krachtbron’ over; de onverdraaglijke toestand heeft in elk geval de verhelderende en naar een oplossing voerende zinnen (stralen) opgeleverd. Met dit tekstbeeld wordt duidelijk het gedrag van een mens gekarakteriseerd die door een probleemsituatie toe een bepaald beschrijvend en verklarend taalgebruik wordt aangezet, maar toch in de situatie gevangen blijft, omdat hij - door de taal niet ook sociaal te gebruiken - geen hulp van anderen zoekt.
In welk opzicht zijn deze teksten nu voor jeugdige lezers/kijkers geschikt? Typo- en ideogrammen kunnen vanwege hun thematische concentratie de ontwikkeling van bepaalde vaardigheden van kinderen stimuleren. De confrontatie met typogrammen kan gedurende het proces van het leren lezen een ondersteunende en bevrijdende functie hebben. Het omgaan met ideogrammen kan in het kader van de ontwikkeling van de begripsvorming, inclusief het vermogen woorden en begrippen beheerst en kritisch te gebruiken, een sensibiliserende en eveneens bevrijdende functie op zich nemen. Maar pictogrammen zijn thematisch niet begrensd, in het tekstgedeelte zijn ze voor wat de complexiteit betreft nogal verschillend. Op dit punt zijn ze met een normaal taalgedicht vergelijkbaar. Maar door het feit dat de esthetiserende werking van de tekst, zijn ‘speciale syntactische vorm’, voornamelijk door visueel analoge, op imitatie berustende tekstgedeelten tot stand wordt gebracht, onderscheiden de pictogrammen zich van andere lyrische teksten. De vraag naar een specifiek receptieve functie van pictogrammen legt dus minder de nadruk op het thematische aspect dan wel op het aspect van het in deze tekstvorm door elkaar gebruiken van verschillende media. Kinderen zullen deze tekstvorm onkritisch geïnteresseerd bekijken. De sceptische houding van literatuurwetenschappers tegenover dergelijke op het door elkaar gebruiken van verschillende media berustende tekstvormen wordt gedeeltelijk verklaard door het methodisch vastgelegde gebied (hij weet alleen iets van taalkunstwerken! ) en gedeeltelijk door de waarneming dat de esthetiserende werking van de teksten (dat wat ze tot kunst- en speelobjecten maakt) door visuele en niet door taalkundige elementen wordt bereikt en er dus misschien zelfs helemaal niet van taalkunstwerken sprake kan zijn. Maar de elementen van het beeld bevatten op zich nauwelijks enige esthetische informatie, pas in de verbinding met de taal, bijvoorbeeld in het spel met het genormaliseerde schriftbeeld (ontbinding van het tekstbeeld, van de rechtlijnigheid) krijgen ze hun esthetiserende functie, zodat voor wat de hier ter sprake gekomen teksten betreft toch voor een erkenning als literair verschijnsel gepleit kan worden. De kenmerkende eigenschap van deze tekstvorm blijft het beroep op het verwerken van een voor het grootste deel zichtbare informatie en aantrekkingskracht. Hoewel ze slechts een randverschijnsel in het gevarieerde aanbod van literaire teksten zijn, waaraan niet te veel waarde mag worden toegekend, maar die ook niet over het hoofd mogen worden gezien, kunnen deze visuele teksten tot een differentiëring van het vermogen literatuur als communicatieen genotmiddel te waarderen bijdragen. Vooral dit laatste maakt ze voor de assimilatie door kinderen bijzonder geschikt. Met het oog op het feit dat mentale gedragingen als denken, proberen, simulerenGa naar eindnoot16., fingerenGa naar eindnoot17. en fantaseren als cognitieve technieken van de anticipatie, de vorming van de werkelijkheid en het plannen en ontwerpen maken elkaar ver overlappen kan het maatschappelijke en individuele nut van het vermogen literair te communiceren als vaststaand worden aangenomen. Het omgaan met de desbetreffende literatuur kan bijvoorbeeld door een kennismaking met of een overname van nieuwe perspectieven, andere leefwijzen of gedragspatronen een verbreding van het referentiekader bewerkstelligen. De situatie waarin kinderen voor wat de literaire communicatie betreft verkeren, werd al eerder besproken. Buiten de school bestaat het literaire aanbod voor het merendeel uit stripverhalen, televisiefilms en als hoorspelen gebrachte sprookjes en jeugdromans op grammofoonplaten/cassettes. De wijze van assimilatie vindt over het algemeen in de vorm van een voor het medium blinde (a), uitsluitend aan voorwerpen en handelingen georiënteerde (b) onbewust selecterende informatieopname plaats. Deze wijze van literatuurbeleven staat in zijn tendens een verbreding van het referentiekader in de weg: a. de voor het medium specifieke uitbeeldingswijze en zijn consequenties voor de inhoud en uitdrukkingskracht worden niet bewust gemaakt; b. het karakter van de realiteitsopbouw wordt niet blootgelegd; en c. het aan wezigereferentiekader wordt niet doorbroken. De inwijding in een meer mediumbewuste en leerzamere wijze van assimilatie is heel belangrijk en moet in het literatuur- en kunstonderwijs aan bod komen. Tekstbeelden hebben hierbij als hulpmiddel zeer geschikte invloedsmogelijkheden. - Ze vallen als nieuw soort tekst door hun leuke, interessante beelden in het oog. Dit kan een impuls geven die tot verdere belangstelling voor de totale samenhang van de tekst en ook voor andere lyrische teksten kan leiden. - De combinatie van beeld- en taaltekst in deze gereduceerde en daardoor toegespitste vorm kweekt een bewustzijn voor verschillende expressiemogelijkheden van beide media. Het overwicht van het beeld wordt duidelijk bij de aanschouwelijke weergave van alle ruimtelijke en gelijktijdige relaties, de oppervlakte van de omringende werkelijkheid; om van zo'n ‘voorstelling’ te kunnen genieten wordt de rechtlijnigheid van de geschreven taal opgegeven. - De toepassing van verschillende media biedt specifieke mogelijkheden de informatie over de desbetreffende informatiedrager te verdelen. Zo schijnt deze tekstvorm bijzonder geschikt voor de weergave van tegenstellingen en niet met elkaar te verenigen feiten uit de omringende wereld. Doordat het ene feit in de vorm van taal en het andere als beeld optreedt, kunnen zowel het tegelijkertijd aanwezig zijn als ook het respectievelijke verschillend zijn van de naar voren gebrachte feiten zeer plastisch getoond worden. - Omdat het beeldmedium vaker alleen de esthetiserende functie binnen de tekst op zich neemt, terwijl het taalgebruik over het algemeen niet van normaal proza te onderscheiden is, maken deze teksten dat de opbouw van de esthetische feiten eenvoudiger te doorgronden is. Deze visuele techniek zou dan in een programma voor literatuuronderwijs tegenover de taalkundige middelen van de in een tekst aanwezige esthetisering bij zuivere taalvormen gesteld kunnen worden. - Door de niet gepreciseerde relatie tussen beeld- en taaltekst geeft het tekstbeeld degene die de informatie opneemt een aanzet om de exacte samenhang tussen de naar voren gebrachte feiten, hun oorzaken en ook eventueel wenselijke veranderingen zelf uit te vinden. Daardoor kunnen deze teksten tot een constructieve assimilatie inspireren.
Mede vanwege hun in vergelijking met de gemiddelde gecompliceerdheid van lyrische taalkunstwerken veel grotere overzichtelijkheid zijn deze teksten ook voor kinderen geschikt. - Het taaltekstgedeelte (woordgroepen, praktische prozazinnen, citaten) kan over het algemeen zonder problemen begrepen worden. Er kan - een concessie aan de relatieve gelijktijdigheid van beeldinformatie? - al snel iets bij worden voorgesteld. - Ook de beeldinformatie beperkt zich over het algemeen tot de actualisering van een feit; weliswaar inclusief zijn eventueel symbolische boodschap. Maar omdat dit laatste ook als een overzichtelijk detail, een afgebeeld symbool, voorkomt, zijn pictogrammen geschikt voor het met dergelijke cuturele berichten leren omgaan. | |
[pagina 37]
| |
- De afzonderlijke, door de soort tekst uitgelokte assimilatieprestaties (het waarnemen van het beeld, het ontcijferen van het eventuele, in een code gestileerde bericht, het lezen van de taaltekst, het indelen van de mogelijke contexten van zijn toepassing, en het anlyseren van de integratie van taal- en beeldtekst) vertegenwoordigen een ook voor kinderen overzichtelijk aantal trappen in de interpretatie. - De in bloemlezingen en leesboeken vaak aan de afbeelding van tekstbeelden verbonden oproep om zulke teksten zelf te verzinnen wijst erop dat deze teksten algemeen geacht worden voor wat de constructie en de uitdrukkingskracht betreft voor kinderen overzichtelijk te zijn. Er werd voorgesteld de ‘visuele tekst’ als een lyrische tekst te zien waarin de beeld- en taalelementen zodanig geïntegreerd zijn dat de desbetreffende betekenisfuncties elkaar aanvullen, corrigeren en afwisselen. Van drie tekstvormen die in de bloemlezingen en leesboeken voor de jeugd vaker voorkomen werd getracht aan de hand van voorbeelden structuur en thema te karakteriseren en delen van hun uitdrukkingskracht door interpretaties te actualiseren. Daarbij stonden vooral de mogelijke functies van de assimilatie van deze teksten door kinderen op de voorgrond. Het bleek dat - kort gezegd - typogrammen belangstelling voor letters/schrift kunnen wekken, ideogrammen voor woorden/begrippen en pictogrammen voor andere lyrische vormen. Ze doen dat door om te beginnen een interesse voor zichzelf te wekken. De in veel van deze teksten zeer aantrekkelijke verbinding van abstract-symbolische taalelementen en concreet-analoge beeldelementen kan voor de in verhouding tot de kinderlijke gedrags-en belevingsdynamiek abstracte feiten als letters, schrift, begrippen en lyrische teksten belangstelling kweken. De overwegingen met betrekking tot de assimilatiefuncties kunnen als rechtvaardiging voor het opnemen van dergelijke teksten in de voor een bepaalde leeftijd bestemde leesboeken dienen. Ze moeten worden aangevuld met de resultaten van onderzoekingen naar de verschijnselen die optreden wanneer kinderen daadwerkelijk met deze teksten omgaan.
Uit: Lypp, M. ‘Literatur für Kinder’, aanhangsel 7 van het Zeitschrift für Literaturwissenschaft und Linguistik (Lili), Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen 1977.Ga naar eindnoot15. |
|