Bzzlletin. Jaargang 14
(1985-1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
Eric Hulsens
| |
[pagina 17]
| |
11.
Als moeder zich uitkleedt
Mijn God, hoe z'er uitziet
Twee benen als scheve zuilen
Och, het is om te huilen
(J 6: 3,41)
De oedipale agressie tegen de ouder als concurrent of als afwijzende geliefde is te lezen in deze parodie op een bekend slaapliedje: 12.
Slaap, kindje slaap
Je moeder is een schaap
Je vader, dat is ook een zwijn
En slaap nu maar, m'n kindje klein
(M 12,2: 2,264)
In de oedipale fase woekert de castratieangst: 13.
Knip knap
Hans Trap
Snip snap
Piemel kip kap!
(J 6,11: 3,195)
In een oraal getinte versie: 14.
Radetzky, Radetzky, dat was een slechte man!
Die snijdt de lui hun piemels af en braadt ze in de pan.
(J 7,11: 2,121)
Hetzelfde in een uitgewerkter rijmpje van een ouder kind: 15.
Jürgen Bartsch de menseneter
Met het grote slagersmes
Tast de jongens in de zakken
Om de piemels af te hakken
Is je broeksknoop ergens zoek
Hangt je piemel uit je broek
Komt die kleine menseneter
Met zijn grote slagersmes
Klippekloppeklap
Zo hakt ie je piemel af
Hij kookt 'm dan in levertraan - hm fijn
En vreet 'm op als marsepein!
(J 12,2: 3,177)
In de puberteit, zo stelt Borneman, raakt de wereld grondig gegenitaliseerd: 16.
Wat is dat?
Buik tegen buik
Haar tegen haar
En daartussen een stok.
Antwoord:
Twee paarden aan een dissel
(M 13,4 J 13,5: 2,293)
17.
Wat is dat?
O hemel, o hemel
Mijn opening zit vol schimmel
Er heeft al 7 weken
Geen man nog iets ingestoken
Antwoord:
Dat denkt de laars
(M 14,7, M 13,7: 2,252)
De seksuele belangstelling richt zich niet alleen op de ouders, zoals in deze parodie op Goethes ‘Erlkönig’: 18.
Wie rijdt er zo laat
Wie rijdt er zo veel
't Is moeder die rijdt
Op vader zijn steel
(J 14,8: 3,43)
maar ook op broer of zus - Borneman vond opvallend veel versjes over incest tussen beide: 19.
Bij mijn zus heb ik geslapen
De hele nacht
De engelen hebben gezongen
En God die heeft gelachen
(J 13,1: 2,100)
20.
Mijn zus die heeft een pruimpje
Daar wou ik aankomen met m'n duimpje
Ik had er alleen graag aan gelikt
Maar ik werd op de vingers getikt
Ik ben toen naar de meid gegaan
Die zei dat ik had misdaan
Toen ging ik naar de knecht
Die zei: het is je recht
(J 13,8: 2,87)
Dat gezagsdragers in het kindervers op een weinig respectvolle manier worden behandeld is na het voorafgaande al duidelijk. Naast ouders is onder andere de geestelijkheid een doelwit van verbale agressie, en ook het instituut dat zij vertegenwoordigt. De volgende voorbeelden gaan van orale satire (21) via de gebedsparodie (22) naar de spot met het sexleven van de pastoor (23) en de oneerbiedige metaforen van 24: 21.
De pastoor maakt preken
En de slager maakt worst
Het geloof maakt zalig
En de haring, die geeft dorst
(J 3,8: 3,147)
22.
Ik ben klein
Mijn hart is rein
Mijn gaatje is groot
Kom in mijn schoot
(M 7: 3,160)
23.
Wat de pastoor van Oudenbiks
Naliet is anders niks
Dan een zwangere kokkin
En een houten crucifix
(J 15,9: 2,355)
24.
Als de hoerenkast een kerk zou zijn
En de hoeren het altaar
Zou'k wel graag de paster zijn
Minstens voor een jaar
(J 16,8: 3,160)
| |
[pagina 18]
| |
Uit de vele thematische lijnen die je in Bornemans editie kan volgen kies ik tot slot nog die van de dood: 25.
As ze blazen hebben me wind
As me neuken hebben m'een kind
As me bakken hebben me brood
As me sterven zijn me dood
(J 7,10: 2,367)
26.
Moed, broeder, moed
Binnenkort gaat het je goed
Drie engelen dragen je lijk
Recht naar 't hemelrijk
(J 11,9: 2,354)
27.
Vader dood, moeder dood
En opa ligt op sterven
Kinderen wat een geluk
Nu is er wat to erven!
(J 12,11: 3,132)
28.
Eia popeia, wat ristelt in 't stro?
Moeder is dood en vader is blij
Heeft ie straks een nieuwe vrouw
Dan slaat ze alle kind'ren blauw
(J 13,1: 2,353)
29.
Bij mijn oom Theofiel
Heeft tante het verkorven
Met Osaka en Sex-appeal
Heeft zij hem verworven
Maar zes keer per dag was toch wat veel
En daaraan is hij gestorven
(J 17,1: 2,355)
30.
Hier ligt meester Adenau
Hij stierf aan zijn jonge vrouw
(graffito)
U stelt zich ondertussen misschien de vraag of al deze verzen wel door kinderen verzonnen zijn, en of die kinderen begrijpen wat ze zeggen of zingen. Van sommige verzen is de volwassen oorsprong duidelijk. Maar daar gaat het eigenlijk niet om, wel om de vraag waarom en hoe bepaalde thema's bij bepaalde leeftijdsgroepen voorkomen en domineren. En wat de tweede vraag betreft: Borneman zelf meent dat de jongste kinderen nog geen rationeel begrip hebben van de seksuele synoniemen die ze gebruiken, maar door de gegeneerde of afkeurende reacties van de volwassenen ertoe gebracht worden zich speciaal voor bepaalde woorden te interesseren. |
|