Sartre contra Proust
De dagboekaantekeningen van Antoine Roquentin in Sartres La nausée (1938) laten in eerste instantie een poging van de hoofdpersoon zien om te komen tot een positiebepaling tot de dingen die hem omringen. Roquentin toont een toenemende angst om met ‘dode’ voorwerpen in aanraking te komen. Deze voorwerpen zijn nuttig, dienen de mens, maar hij ervaart deze als onverdraaglijk. De simpele aanraking boezemt hem vrees in. Roquentin beseft dat hij een soort van walging in de handen heeft.
De meest simpele dingen: een steen, een deurknop, een glas, een mes, de deur van een huis, krijgen voor hem een griezelig bestaan als waren het levende beesten. De dingen brengen hem in paniek. Zijn eigen lichaam bevreemdt hem, het is alsof hij het lichaam van een ander heeft ingenomen.
Roquentin is ervan overtuigd dat die vreemdheid - bron van zijn walging - niet van hemzelf uitgaat, maar van de dingen. De walging is rondom hem, buiten, in het café, zij is éen met het café en Roquentin is in haar.
De mensen in zijn wereld (de Autodidact die hij van de bibliotheek kent; Anny, zijn vroegere vriendin; de mensen in het stamcafé) blijven voor Roquentin en de lezer als de schimmen die langstrekken door de grauwe mist van zijn bestaan. Zij benadrukken alleen de dorre woestijn van zijn wereld. Roquentin is een eenzame figuur, maar hij had zich veilig gevoeld in een verleden dat hij uit de bibliotheek opdiepte: als historicus werkte hij aan een biografie van markies de Rollebon, een schilderachtige figuur uit de Napoleontische tijd. Hij was het werk begonnen omdat hij diepe sympathie had opgevat voor die zonderlinge figuur.
Maar ook in het historisch onderzoek raakt Roquentin van slag. De historische feiten ontsnappen hem, de mens Rollebon intrigeert hem niet langer en wat een wetenschappelijke biografie moest worden, krijgt meer het karakter van een verbeeldingswerk, een roman. Voor Roquentin is dat een manier om het verleden te omklemmen en naar zijn hand te zetten.
Het is de muziek die Roquentin aanzet tot een speurtocht naar de oorzaken van zijn intens gevoelde en gevreesde crisis. De walging overvalt hem in zijn stamcafé en hij vraagt Madeleine, de dienster, een plaat te draaien: ‘Some of these days’, een oude rag-time die hij in 1917 door Amerikaanse soldaten in de straten van La Rochelle had horen fluiten (het is merkwaardig - en dat zal uit de context blijken - dat deze muziek dus gebonden is aan een herinnering, de muziek roept een brok van het verleden op).
Deze muziek zal de gedachtenontwikkeling van Roquentin bepalen. Voor hem bevat de muziek twee contrasterende elementen. De jazz-muziek is voor hem - aan de ene kant - een serie van noten, het zijn amper noten, veeleer kleine schokjes. Zij kennen geen rust, zij rennen, haasten zich, zonder dat ze de kans krijgen tot zichzelf te komen en voor zich te bestaan. Ze zijn niet tegen te houden, maar juist het feit dat ze ogenblikkelijk verdwijnen, sterven, vernietigd worden - daarin vindt Roquentin een wrange vreugde. Dat is een ‘petit bonheur’, zij het een klein geluk van walging: het openbaart zich op de bodem van een slijmerige poel, die poel is onze tijd. Voor Roquentin vormt de successiviteit van tonen in de muziek het hart van de eigen tijd.
Roquentin ervaart een andere vorm van geluk door die muziek: muziek is tevens melodie en melodie is duur - deze staat buiten de tijd waarin onze verdwaasde wereld zich bevindt. Het melodische van de muziek staat in scherpe tegenstelling tot die eerste ervaring van een losse opeenvolging van noten (die samenvalt met de successiviteit van de tijd). Daaruit komt Roquentin tot de slotsom dat er een andere tijd moet zijn - die andere tijd is de strenge duur van de muziek die door onze tijd heendringt, hem afwijst en verscheurt. Dat besef verdrijft de walging: de walging is gebonden aan de belevenis van de tijd.
De muziek dan bevrijdde Roquentin van de walging. Hij beseft zich zijn plaats onder de mensen weer, hij ziet de dingen in hun normale proporties. Maar zodra de plaat is afgelopen en hij opstaat om weg te gaan, ziet hij in de spiegel een onmenselijk gezicht langs glijden - het zijne. De genezing was van korte duur. Roquentin zal nieuwe antwoorden moeten zoeken. Hoe was het mogelijk dat de melodie van dat lied hem het geluk van verlossing had geschonken?
Het denken van Roquentin richt zich dan op het probleem van de tijd. Heden en verleden, wat betekenen zij? Hij zoekt in zijn verleden, maar vindt niets dan de brokstukken van beelden zonder te weten wat deze vertegenwoordigen: zijn het ware herinneringen, verdichtsels?
Zelfs de brokstukken van het verleden vervagen. Het woord neemt de plaats van het beeld in. De herinnering is in het heden gelokaliseerd en verliest de band met het verleden. Daartussen gaapt de kloof van het woord. De tijd is een opeenvolging van momenten die zich nooit in de melodische vorm van de duur bestendigt. Het verleden bestaat niet.
Roquentin had gewild dat de momenten van zijn leven elkaar zouden opvolgen en rangschikken als de momenten van een leven dat men zich herinnert. Dat is een illusie, het verhaal in een roman. Het verleden van de mens is niet meer dan een kast vol bezittingen, klokjes, gedenkpenningen, foto's, schelpen, oude kleren en kranten.
De muziek had Roquentin bewust gemaakt van het probleem van de tijd, het verleden bestaat niet omdat de tijd discontinu is. De momenten volgen elkaar op als de noten in de muziek. Muziek mag dan schijnen te vloeien, in werkelijkheid is het een na-elkaar van losse noten, waarbij de éne de andere verdringt. Ieder zoeken naar een vorm in de tijd is tot mislukking gedoemd. En daarmee verwerpt Sartre het concept van Bergson die verleden en heden had doen samenvloeien op dezelfde wijze als wij ons de klanken van een melodie herinneren.
Daarmee is Roquentin wel gedwongen het werk aan zijn historische biografie op te geven. Rollebon was zijn deelgenoot geweest: hij had Roquentin nodig om te bestaan en Roquentin had hem nodig om zijn bestaan niette voelen. Het bestaan van Rollebon werd verlengd en bevestigd, dat van Roquentin ontkend. Rollebon had Roquentin bevrijd van zichzelf, van zijn bestaansreden.
Waarom schrijft u? vraagt de Autodidact. Ik schrijf om het schrijven, luidt het aarzelende antwoord van Roquentin (zo men deze passages polemisch wil opvatten, dan ziet men - vooruitlopend - achter deze woorden de gigantische literaire gestalte van Marcel Proust verschijnen). Markies de Rollebon die eens zo sterk had geleefd in het denken van Roquentin, bestond niet meer - hij was voor de tweede keer gestorven. Rollebon kon niet meer in leven worden geroepen, ‘la résurrec-