Bzzlletin. Jaargang 14
(1985-1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Jan van der Vegt
| |
[pagina 52]
| |
hebben samengewerkt. De traditie van de dichter-geleerden is nog eeuwenlang na de komst van het Christendom blijven voortbestaan. De oudste manuscripten zijn verloren gegaan. De verhalen over de helden van de Rode Tak zijn ons bekend uit twee verzamelhandschriften, de oudste van dat soort die bewaard zijn. Aangenomen wordt dat ze gebaseerd zijn op manuscripten uit de 9e eeuw. Het Leabhar na h-Uidhre, het Boek van de Grijsbruine Koe, moet omstreeks 1100 in de kloostergemeenschap Clonmacnoise in Midden-Ierland zijn gecompileerd. Het is niet meer compleet en het ontleent zijn wonderlijke naam aan de legende dat het perkament ervan gemaakt is van de huid van de koe van Sint Ciaran, de stichter van Clonmacnoise. Niet lang daarna in de 12e eeuw stelde bisschop Finn mac Gorman in het klooster van Glendalough in Zuid-Oost-Ierland het omvangrijke Leabhar Laighneach samen, het Boek van Leinster. Onder de verhalen van de Rode Tak neemt het epos van de Táin Bo Cuailnge (toin bo koelnie), de Veeroof van Cooley, een belangrijke plaats in. De oudste Deirdre-versie die we kennen, is onder de titel De ballingschap van de Zonen van Uisliu (oesj-loe; ook wel Usna of Usnach) niet meer dan een inleidend verhaal bij dit epos. De Táin vertelt overeen oorlog tussen de koninkrijken Ulster en Connaught, die veroorzaakt wordt door de hebzucht van Medh (meev; ook wel Maeve), de regerende koningin van Connaught. Zij wil niet accepteren dat ze in bezittingen onderdoet voor haar echtgenoot Aillil. Omdat ze tegenover zijn Stier met de Witte Hoornen niets gelijkwaardigs kan plaatsen, zet ze haar zinnen op de Bruine Stier van Cooley in Ulster. Als het haar niet lukt deze in ruil voor geschenken in handen te krijgen, laat ze een grote krijgsmacht uitrusten om het dier te halen. Aan de zijde van Connaught doet een leger van ballingen onder leiding van Fergus aan deze veeroof mee. De overmacht die Medh heeft, wordt teniet gedaan door het optreden van Cuchulain, maar tenslotte slaagt ze erin de Bruine Stier mee te voeren. Het beest moet dan een tweestrijd leveren met de stier van Aillil, waarbij de laatste na een lang gevecht in stukken gereten wordt. De Bruine Stier keert vervolgens uit zichzelf naar Ulster terug en sterft daar. De beide koninkrijken sluiten vrede. Hoe het nu kwam dat mannen uit Ulster aan de kant van Connaught vochten, wordt uitgelegd in De ballingschap van de Zonen van Uisliu. Er is een recente Nederlandse vertaling van het verhaal door Maartje Draak en Frida de JongGa naar eindnoot2. Fergus, Dubthach (doev-thach) en Cormac, de zoon van Conchobar, stonden borg voor de veilige terugkeer van Noisiu (nie-sjieoe) en zijn broers naar Ulster. Als Conchobar de Zonen van Uisliu desondanks heeft laten doden, voltrekken deze drie een meedogenloos wrede wraak en daarna wijken ze met drieduizend man naar Connaught uit.
In dit rauwe verhaal staat Deirdre nog niet in het middelpunt. Tijdens een drinkgelag worden de mannen van Ulster opgeschrikt door een schreeuw uit de buik van Fedlimids hoogzwangere vrouw. De druïde Cathbad (kath-vad) legt zijn hand op de buik en terwijl hij het kind voelt tekeer gaan, voorspelt hij dat het een mooie vrouw zal worden ‘om wie menige strijd zal zijn onder Ulsters wagenstrijders.’ Het kind dat dan geboren wordt, noemt hij Derdriu, want ro-derdrestar betekent ‘zij woedde’. De koning beslist dat ze door pleegouders in volstrekte afzondering opgevoed zal worden (men kan alleen de spotdichteres Leborcham niet uit haar omgeving weren), ‘tot de tijd dat zij met Conchobar zou slapen’. Leborcham helpt de voorspelling een handje door Derdriu, als | |
[pagina 53]
| |
zij het teken van raaf, bloed en sneeuw heeft gezien, meteen te zeggen dat Noisiu aan die criteria voldoet. Deze kent de voorspelling en voelt er dus weinig voor haar bij zich te nemen, maar Derdriu pakt hem bij beide oren beet en dreigt hem voor schut te zetten, als hij haar afwijst. De vertaalsters wijzen op de magische betekenis van dit gebaarGa naar eindnoot3. Maar afgezien van de vraag of dat in de Middeleeuwen nog zo opgevat werd, zal het voor een latere bewerker van het verhaal toch ook wel een bijdrage aan de psychologie van Deirdre zijn geweest, een teken van een eigengereide drang naar onafhankelijkheid. Daarna trekken de drie broers met Derdriu en een groot gevolg van krijgers, vrouwen en dienaren door Ierland, wijken tenslotte naar Schotland uit en worden door Fergus, Dubthach en Cormac naar Ulster teruggehaald. Voor Fergus is het taboe (in het Iers geis, gesj) een uitnodiging voor een feest af te slaan. Zulke magische bepalingen wegen zwaar en Conchobar weet het zo te regelen dat Fergus bij aankomst in Ulster zo'n uitnodiging krijgt. De drie broers worden vervolgens in Emain op verzoek van de koning gedood door Eogan (Owen) mac Durthacht. Derdriu is dan de gevangene van de koning. Pas daarna krijgt ze weer een rol in het verhaal en dan blijkt dat zij vaneen meisje dat tegen beter weten in haar zin wil krijgen, gerijpt is tot een vrouw die haar grimmige lot met waardigheid draagt. Een jaar lang moet zij Conchobars gezelschap dulden, ‘en die tijd lachte zij niet en zij at en sliep te weinig en zij hief haar hoofd niet van haar knie.’ Conchobar krijgt geen vat op haar en als ze in een lied om haar liefde gerouwd heeft, vraagt hij haar cynisch wat ze het meeste haat. ‘Jou natuurlijk’ is haar antwoord, ‘en Eogan mac Durthacht.’ Dan doet de koning haar voor een jaar aan Eogan over, maar Derdriu pleegt zelfmoord door haar hoofd tegen een steen te verbrijzelen. Dit korte verhaal heeft een samengebalde kracht. Op de sterke emoties die jaloezie, verraad en wraak opwekken, wordt nergens de nadruk gelegd, maar ze spreken overduidelijk in de wat lakonieke verteltrant. Nu kan dit van meer verhalen uit de cyclus van de Rode Tak gezegd worden en deze voorgeschiedenis van de Táin zou waarschijnlijk niet zo'n langdurig succes gehad hebben zonder haar slot. Derdriu lijkt aanvankelijk geen personage dat op één lijn kan staan met krachtige vrouwengestalten als Medh. Conchobar wil haar opkweken tot niet meer dan een bijvrouw, een speelpop, daartoe verleid door de voorspelling over haar schoonheid. Door haar band met de koningszoon Noisiu krijgt ze een vorstelijke status, maar als haar minnaar dood is, blijkt ze machteloos te zijn. Bij dat lot legt ze zich echter niet neer. In de sterke poëzie van haar liederen betuigt ze haar trouw aan de liefde waarvoor ze koos in een roekeloos gebaar en als Conchobar haar tot het uiterste drijft met de schampere opmerking dat ze tussen hem en Eogan in, lijkt op een ooi tussen twee rammen, is haar zelfmoord ook een daad van heroïsche wilskracht. Dat deze markante persoonlijkheid van Derdriu, kort maar krachtig geschetst, voor volgende vertellers een aanknopingspunt is geweest, blijkt wel uit de veel belangrijker plaats die Deirdre in latere bewerkingen van de sage krijgt, al blijft men het verhaal nog lang naar de Zonen van Usnach noemen.
Tegen het eind van de 14e eeuw wordt de Deirdre-sage opnieuw opgetekend in het Leabhar Buidhe Lecain, het Gele Boek van Lecan, en kort daarna wordt het een van de ‘Drie treurige voorvallen uit de vertelkunst’, drie verhalen over hoe respectievelijk de Kinderen van Tuireann, van Lir en van Uisneach slachtoffer van een noodlot worden. Tot in de 18e eeuw, dat wil zeggen zolang het Iers als literaire taal algemeen in gebruik blijft, is het verhaal over Deirdre en de Zonen van Usnach favoriete vertelstof voor dichters en vertellers van volksverhalen. Geoffrey Keating die omstreeks 1635 zijn Geschiedenis van Ierland schrijft, beschouwt het zelfs als een historisch voorval. Maar van de zelfmoord wil hij niet weten. Als de koning zijn grove grap over de ooi tussen de rammen maakt, laat Keating Deirdre zo schrikken dat ze van de wagen valt en haar schedel verbrijzeld wordt. Zo kan haar dood als een ongeluk worden opgevat. Het is niet de enige ‘verzachting’ van het oorspronkelijke verhaal die na de versie uit de 12e eeuw wordt aangebracht. De idylle van het geluk van Deirdre en Naoise tijdens hun verblijf in Schotland wordt uitgewerkt. Hun verblijfplaats daar wordt geografisch geconcretiseerd als een plek aan de oever van Loch Etive, een diepe zeearm ten noorden van de tegenwoordige stad Oban. In de Glen Etive, de voortzetting van die zeearm, is een heuvel die nu nog Grianan Deirdire heet, Deirdres Zonneplek. Als de boodschap uit Ulster komt, wordt Deirdres intuïtie omtrent de ware aard van Conchobars voorstel scherp tegenover de kortzichtige dadendrang van haar minnaar en zijn vrienden gesteld. Dat Fergus te goeder trouw is, isoleert Deirdre in haar verlangen het geluk te bewaren, want Naoise heeft in principe gelijk dat hij zijn vriend uit de Rode Tak vertrouwt. De verdere gebeurtenissen krijgen daardoor des te meer het karakter van tragische onafwendbaarheid. Ook de terugkeer naar Ulster wordt in de latere Middeleeuwse versies uitvoeriger verteld. Fergus moet kiezen tussen het zwaar wegende taboe en zijn belofte aan Naoise en de oplossing is dan dat zijn twee zoons het vrijgeleide overnemen. Maar Buinne laat zich door de koning omkopen, terwijl lollan de dood vindt door zijn trouw aan de taak van zijn vader. In de eindstrijd gaat een magisch element meespelen, een betovering door Cathbad; de druïde wordt door Conchobar overgehaald met de valse belofte dat de Zonen van Usnach geen haar gekrenkt zal worden. Hij roept de illusie op dat Naoise en zijn broers door de golven van de zee worden omringd, wat hun verzet breekt als zij menen te verdrinken. Dat Deirdre het mes waarmee ze zelfmoord pleegt daarna in zee gooit om de eigenaar ervan niet te compromitteren, is een verrijking van haar persoonlijkheid, waaruit het vermogen tot inleving van een latere bewerker blijkt. Ook bovennatuurlijke elementen worden toegevoegd, wat mogelijk door vermenging met mythologische bronnen en de daaruit voortgekomen volksverhalen is gebeurd. Van Deirdre wordt niet alleen verteld dat ze de twee kinderen die ze in Schotland krijgt, meegeeft aan Manannan, een oude Keltische zeegod - misschien de echo van een oud verhaal over een mensenoffer aan de zee - maar in sommige varianten wordt zelfs verteld dat ze een dochter van Manannan is. Seán O Súilleabháin (O'Sullivan), die een vooraanstaande Ierse folklorist was, publiceerde in zijn boek The Folklore of IrelandGa naar eindnoot4 een versie die in juli 1942 was opgetekend uit de mond van Eamonn a Búrc, een van die vertellers die tot in onze tijd de traditie van de filid in stand hielden. In dit verhaal is Manannan Deirdres vader. Ook hier roept het kind vanuit de moederschoot, maar het voorspelt zelf welk onheil het zal teweeg brengen. Manannan wil het dan verdrinken, maar staat het af aan de koning, die het meisje zal opvoeden tot hij met haar kan trouwen. Dan volgt de vertelling het gebruikelijke patroon, al is Naoise hier een generaal van de koning en ziet Deirdre hem vanuit het paleis voorbijkomen. Ondanks dit ‘moderne’ realisme, heeft dit volksverhaal behalve de kreet uit de moederschoot nog enkele trekken van de oudste versie bewaard. Er is geen dispuut tussen Deirdre en Naoise als de koning hen met een valse belofte naar Ierland teruglokt en Deirdre maakt, als Naoise en zijn broers dood zijn, ook hier een eind aan haar leven door zich - op een brug - uit de koets van de koning te werpen en zo haar schedel te breken. Maar de entourage van Emain Macha en de Rode Tak is verdwenen. Naoise en zijn broers doden elkaar als ze in een brandend huis blind zijn geworden. De verteller eindigt zijn verhaal met de mededeling dat hij het zo van zijn vader William Burke had gehoord. Het kan zijn dat iemand in die familie het ooit in een boek gevonden heeft en ‘gemoderniseerd’, het kan ook zijn dat het uit een eeuwenoude orale traditie komt, die kon steunen op het prestige van de geschreven teksten. Die traditie bestond zowel in Ierland als in Schotland. De deken van Lismore, in westelijk Schotland, stelde in het begin van de 16e eeuw een boek samen met in totaal 11000 regels poëzie in het Gaelic. Een deel van deze liederen is in de mond gelegd van Deirdre. Haar klachten bij het afscheid van Alba (Schotland)en bij het graf van de Zonen van Usnach waren belangrijke thema's in de Gaelische poëzie van beide landen geworden. Maar ook buiten The Dean of Lismore's Book hebben er vele liederen en balladen over Deirdre bestaan. En er bestond een Schotse prozaversie die mogelijk uit de 13e eeuw stamt.
Als de Deirdre-sage eerder een verspreiding in het Engelse taalgebied had gekregen, had Shakespeare er de stof voor een | |
[pagina 54]
| |
sterke tragedie in kunnen vinden. Maar hoe vitaal de geschiedenis van de jonge vrouw die om haar liefde de macht van een koning trotseert, in het Gaelic van Schotland en Ierland ook was, het duurde tot 1762 voor een variant ervan in het Engels onder de aandacht van een groot publiek kwam. In dat jaar verscheen Fingal, an Ancient Epic Poem, geschreven door de 26-jarige Schotse schoolmeester James Macpherson, die echter beweerde slechts de vertaler te zijn van een origineel waarvan Ossian de dichter was. Deze zou in de 3e eeuw hebben geleefd. Ossian (in het Iers heet hij Oísin) is een legendarische zanger, de zoon van de held Finn mac Cool, aan wie door de volksoverlevering vanouds vele liederen werden toegeschreven. Volgens Macpherson had hij echt geleefd.
Macpherson had in 1760 enige naam gemaakt met Fragments of Ancient Poetry, vertaald uit het Gaelic. De mode van die jaren, toen de Romantiek haar hoofd begon op te steken, was geïnteresseerd in die ‘primitieve’ voortbrengselen van de volksverbeelding, zeker als de ‘nobele wilden’ zo dicht bij huis woonden als in Schotland, dat voor een Londenaar niettemin even vreemd was als de binnenlanden van Afrika. Macpherson maakte daarna meer reizen door de Hooglanden en over de Hebriden om materiaal te verzamelen. Hij kreeg vele manuscripten onder ogen, hij hoorde vele volksverhalen en liederen en als hij zich beperkt had tot een rol als Dr. Lönnrot honderdvijftig jaar geleden in Finland speelde, had hij een Schotse Kalevala kunnen samenstellen, een bundeling van oude volksballades in een samenhangende vorm. Maar Macpherson vatte het idée-fixe op dat hij de ontdekker moest worden van een Schotse Homerus, wat zowel de cultuur van zijn vaderland als hemzelf grote roem zou bezorgen. Daarom presenteerde hij zijn Fingal en zijn Temora uit 1763 als authentieke ‘Zangen van Ossian’. Het effect van deze publicaties was tweeërlei. Aan de ene kant verwierven ze in Engeland en daarna in heel Europa een grote roem. De ‘vertalingen’ zijn geschreven in een ritmisch en zeer retorisch proza, waaruit een romantisch en melancholiek natuurgevoel spreekt: de maan tussen jagende wolken, storm over eenzame vlaktes, zeeën die breken tegen rotskusten. De helden en heldinnen over wie ‘Ossian’ zingt, zijn verwikkeld in mistige avonturen en hun lotgevallen worden in hoogdravende bewoordingen bewonderd of beklaagd. Het sentimentalisme van de vroege Romantiek kreeg er een belangrijke impuls door en in dat opzicht moet men de invloed van deze mystificatie niet onderschatten. De esthetische waar de van de zangen is gering, maar cultuur-historisch zijn ze van veel betekenis geweest. In Nederland bewerkte Rhijnvis Feith er fragmenten uit en in zijn overige proza heeft de stijl onmiskenbaar ‘Ossiaanse’ trekken. En in Duitsland drukte Goethe zijn bewondering uit in de roman Die Leiden des jungen Werthers (1774). Maar toen was in Engeland als tweede effect al een verwoede discussie losgebarsten over de authenticiteit van de ‘Zangen van Ossian’. Macpherson reageerde geïrriteerd op verzoeken iets van het origineel te laten zien. Dat was volgens hem sinds de 3e eeuw mondeling doorgegeven, en over de volledigheid van zijn materiaal deed hij zeer vaag. Wel beschikte hij over enkele fragmenten in handschrift, maar die moet hij door vrienden naar zijn Engelse tekst in het Gaelic hebben laten vertalen; merkwaardig genoeg was Macphersons kennis van die taal nogal gebrekkig. De argumenten van zijn tegenstanders - onder hen was Dr. Samuel Johnson de meest onbarmhartige - waren overigens aanvechtbaar. Omdat kennis van de Gaelische literaire tradities buiten Schotland schaars was, kon men toen straffeloos beweren dat Macpherson alles uit zijn duim gezogen had, of dat een eeuwenlange mondelinge overlevering van een groot gedicht uitgesloten was. Johnson die van mening was dat uit het barbaarse Schotland niets goeds kon komen, maakte Macpherson ronduit voor bedrieger uit. Een echo daarvan klinkt nog na in 1981 als Bruce Lenman in het zesde deel van The New History of Scotland Macpherson karakteriseert met: ‘Nothing better demonstrates the disintegration of social and moral structures in the Highlands than the career of James “Fingal” Macpherson, as impudent and brazen a Nar as the Celtic Twilight ever sent to plague the Anglo-Saxon world before the rise of David Lloyd George in the twentieth century.’Ga naar eindnoot5 Ondanks enige ironie in deze woorden, is dit een variant op Johnsons extreem negatieve standpunt. Dat de ‘Zangen van Ossian’ zoals Macpherson ze publiceerde, vertalingen van teksten uit de 3e eeuw zijn, zal wel geen verstandig mens meer volhouden (maar hoeveel Friezen geloven nog in hun Oera Linda Bokt?), hoewel de authenticiteit ervan nog in 1888 door George Eyre-Todd werd verdedigd in zijn inleiding bij de bloemlezing Poems of Ossian. Translated by James MacphersonGa naar eindnoot6. In hoeverre Macpherson te goeder trouw in zijn Ossian-fictie heeft geloofd, is vooralsnog de vraag.
Tekening van Yeats van Althea Gyles.
Serieus modern onderzoek naar de bronnen van Macpherson is inmiddels op gang gekomen. Een studie van Derick Thomson uit 1952 is een belangrijke bijdragemGa naar eindnoot7. Macpherson heeft zeker van veel authentiek materiaal gebruik gemaakt, en als hij minder eerzuchtig was geweest en was uitgerust meteen aangenamer karakter, had hij tijdens zijn leven al een basis voor bronnenonderzoek kunnen leggen. De Gaelische versies van de Zangen die in 1807 werden gepubliceerd waren natuurlijk vertalingen naar zijn Engelse teksten. Aan het epos Fingal is het prozagedicht Darthula toegevoegd en daarin is een versie van de Deirdre-sage te herkennen. Een zekere Usnoth, hoofdman van Etha (het land bij Loch Etive), heeft zijn drie zonen Nathos, Althos en Ardan naar Ulster gestuurd om de krijgskunst te leren. Nathos raakt betrokken bij de strijd tegen de opstandige Cairbar, maar als deze de wettige koning Cormac heeft gedood, loopt Nathos' leger over en moet hij vluchten. Hij neemt Darthula mee, die door Cairbar begeerd wordt maar op Nathos verliefd is geworden. Bij de oversteek naar Schotland worden ze door een storm naar de kust van Ulster teruggedreven. Daarmee begint ‘Ossian’ zijn lied; de volgende regels uit het begin kunnen een indruk geven van Macphersons ‘Ossiaanse’ retoriek: Nathos is on the deep, and Althos, that beam of youth. Ardan is near his brothers. They move in the gloom of | |
[pagina 55]
| |
their course. The sons of Usnoth move in darkness, from the wrath of Cairbar of Erin. Who is that, dim by their side. The night has covered her beauty! Her hair sighs on ocean's winds. Her robe streams in dusky wreaths. She is like the fair spirit of heaven in the midst of his shadowy mist. Who is it but Dar-thula, the first of Erin's maids? She has fled from the love of Cairbar, with the blue-shielded Nathos. Macphersons biograaf SaundersGa naar eindnoot8 vertelt dat deze laat in 1760 tijdens een tocht door de Hooglanden in Glenorchy logeerde bij de predikant en daar verscheidene balladen hoorde die aan Ossian werden toegeschreven, en dat hij zo aan de stof voor zijn Darthula is gekomen. Helaas was Macpherson meer geïnteresseerd in zijn rol als ‘vertaler’ dan in het vastleggen van feiten over de oorspronkelijke teksten, en daardoor zullen we wel niet meer te weten kunnen komen hoeveel van deze ‘Zang van Ossian’ uit de oorspronkelijke Gaelische bron komt en hoeveel Macpherson erbij heeft verzonnen. Keltische namen wijzigde hij wel vaker om de Engelse lezers tegemoet te komen. Het Deirdre-verhaal schemert echter door de geschiedenis van Darthula, Cairbar en Nathos heen. Macpherson geeft in een kort voorwoord één aanwijzing aangaande een ingreep. Hij zegt dat hij zelfmoord in die oude tijden ongebruikelijk acht en dat hij daarom het slot met de dood van Darthula anders weergeeft dan de algemene overlevering het wil. In zijn prozagedicht vecht Darthula daarom aan het slot met Nathos en zijn broers mee tegen Cairbar en zijn mannen: Her shield feil from Dar-thula's arm. Her breast of snow appeared. It appeared; but it was stained with blood. An arrow was fixed in her side. She feil on the fallen Nathos, like a wreath of snow! Her hair spreads wide on his face. Their blood is mixing round! Zo'n romantisch levenseinde komt eerder uit de koker van een 18e-eeuwse sentimentalist dan uit een oorspronkelijk volksverhaal. Dat Macpherson de ingreep beschouwt als een reconstructie van de zuivere ‘Ossiaanse’ tekst, onthult iets van zijn werkwijze: hij projecteert de godsdienstige ethiek van de 18e eeuw op een 3e eeuw waar hij geen concreet beeld van heeft. Het lijkt me overigens niet uitgesloten dat het boek van Keating hem op dit idee heeft gebracht, waarin de zelfmoord door een ongeluk is vervangen. Thomson wijst erop, dat Macpherson de Deirdre-sage ook uit deze bron gekend kan hebbenGa naar eindnoot9. Dat er een Schotse Deirdre-versie heeft bestaan, waarin wel de kern van het verhaal bewaard is gebleven maar waarin elke herinnering aan de Rode Tak is verloren gegaan, is op zichzelf niet vreemd. Zelfs in het volksverhaal uit de Ierse familie Burke is dat immers het geval. Maar Macphersons Darthula had met dat sentimentalisme, met zijn weke romantiek, te weinig epische kracht om, zoals vele eeuwen eerder in Ierland gebeurde, zich van het grotere epos los te maken. Deirdre zou pas in de 19e eeuw in het Engels op eigen kracht populariteit verwerven.
Op 1 januari 1801 werd de wet van kracht waarbij Ierland in het Verenigd Koninkrijk werd opgenomen. Dat leidde niet alleen tot een beweging die de politieke autonomie van Ierland wilde herstellen, maar ook tot een streven naar culturele emancipatie. De Engelse onderdrukking in de 18e eeuw had de oude Keltische culturele tradities verstikt, zodat van een bloeiend literair leven eigenlijk alleen de volkspoëzie was overgebleven. Maar in de protestantse sociale bovenlaag, die al in de 18e eeuw naar een zelfstandig Ierland had gestreefd, was de Anglo-Ierse literatuur ontstaan, Engelstalig maar met typisch Ierse thematiek. Zoals ook elders in Europa in de 19e eeuw de Middeleeuwse handschriften met nieuwe interesse werden gelezen, zo gebeurde dat eveneens in Ierland. Er werden vertalingen van oude verhalen gemaakt; Theophilus O'Flanagan liet in 1808 in de Transactions of the Gaelic Society of Dublin The Ancient Historie Tale of the Death of the Children of Usnach verschijnen, een vertaling van de Deirdre-versie uit de ‘Drie treurige voorvallen’. Ze inspireerde de dichter Thomas Moore tot een van zijn Irish Melodies, ‘Avenging and Bright’Ga naar eindnoot10: Avenging and bright falls the swift sword of Erin
On him who the brave sons of Usna betray'd -
For every fond eye he hath waken'd a tear in,
A drop from his heart-wounds shall weep o'er her blade.
By the red cloud that hung over Conor's dark dwelling,
When Ulad's three champions lay sleeping in gore -
By the billows of war, which so often, high swelling,
Have wafted these heroes to victory's shore -
We swear to revenge them! - no joy shall be tasted,
The harp shall be silent, the maiden unwed,
Our hall shall be mute and our fields shall lie wasted,
Till vengeance is wreak'd on the murderer's head!
Yes, monarch! though sweet are our home recollections,
Though sweet are the tears that from tenderness fall;
Though sweet are our friendships, our hopes, our affections,
Revenge on a tyrant is sweetest of all!
Het opstandig elan van dit gedicht is romantisch en literair. Moore heeft de oude stof gebruikt om er puur 19e-eeuw sentiment mee uit te drukken, wat in wezen hetzelfde is als wat Macpherson een halve eeuw eerder in Schotland deed. De eerste Anglo-Ierse dichter die systematisch en op ruime schaal de oud-Ierse verhalen ging bewerken, was Samuel Ferguson. Hij werd in 1810 geboren, werd advocaat in Dublin, maar dat was een beroep dat hij met weinig geestdrift beoefende en waaruit hij zich tenslotte ook terugtrok. Voor de Ierse archeologie en geschiedenis had hij een levendige belangstelling en op dat terrein verrichtte hij verdienstelijk werk. In 1834 publiceerde hij in het Dublin University Magazine zijn verhaal The Death of the Children of Usnach, waarmee de Deirdresage na de minder gelukkige start bij Macpherson haar intrede in de Engelstalige literatuur doet. Fergusons Lays of the Western Gael die in 1865 verschenen, bevatten gedichten waarin meer van zulke oude Ierse stof is verwerkt en ze werden een belangrijke bijdrage tot de herleving van het Ierse culturele bewustzijn. Voor zijn verdiensten kreeg Ferguson dan ook literaire eredoctoraten in Dublin en Edinburgh en werd hij geridderd. Na zijn dood in 1886 verzamelde zijn vrouw de bewerkingen van verhalen over de Rode Tak in Lays of the Red Branch; ze voorzag ze van toelichtende inleidingen, want het lezerspubliek was nog weinig met deze helden en heldinnen vertrouwd. In deze Lays of the Red Branch staat ook het dramatische gedicht Deirdre, in 1880 geschrevenGa naar eindnoot11. Als drama heeft het geen betekenis. De ononderbroken ‘handeling’ begint in de Glen Etive en eindigt bij Eman in Ulster. Onder het spreken van enkele versregels vaart men van Schotland naar Ierland. Zulke naïeve trekjes nemen niet weg dat Fergusons gedicht een interessante variant op het oude verhaal is. Ferguson heeft met dit gedicht de Ierse literatuur, en haar eeuwenoude tradities een moreel prestige willen geven, dat een bijdrage kon worden aan de culturele emancipatie van Ierland. De archaïsche elementen zijn weggeslepen. Er komt geen druïde meer voor. Fergus' noodlottige geis is gereduceerd tot de eed geen invitatie van vrienden uit de Rode Tak af te slaan. Koning Conor is zelf niet in de ‘handeling’ aanwezig en van zijn hartstocht voor Deirdre is geen sprake. Hij is bereid Naisi en zijn broers terug te laten keren, omdat hij een oorlog met Maev vreest; hij was met haar getrouwd, maar had het huwelijk verbroken. Fergus belooft in zijn enthousiasme met de Zonen van Usnach vóór volle maan in Eman terug te zijn en daarin vindt Conor een aanleiding zijn belofte van vrijgeleide te breken. De koning stelt de letter van de afspraak boven de geest ervan. Fergus is een wat naïef maar oprecht man in deze versie en het is niets voor hem om de doortrapte reactie van Conor te voorzien. Deirdre maakt zich echter geen enkele illusie over de koning en als ze van Fergus hoort hoe een en ander is afgesproken, voorspelt ze dat Conor de belofte over het tijdstip van terugkeer zal misbruiken. Fergus reageert dan geprikkeld: Why, Deirdre, thou'rt chief justice of the court!
Had I but had thee by me on the bench,
I ne'er had ceased to rule for lack of law.
| |
[pagina 56]
| |
But lay these puzzling niceties aside,
You journey back on my protection
And warrant of safe-conduct, all of you.
Fergus zinspeelt hier op een gebeurtenis die in de Lays of the Red Branch wordt verteld in de ballade ‘The Abdication of Fergus Mac Roy’. Fergus was koning van Ulster, maar kreeg genoeg van de juridische problemen die hem werden voorgelegd. Toen bleek dat de jonge Conor, zoon van Fergus' geliefde Nessa, op dit terrein een meester was, stond hij graag de troon aan hem af. Zo zag Samuel Ferguson kans zijn persoonlijke afkeer van de juridische wereld te projecteren op de legendarische naamgever van zijn voorgeslacht en dat moest hij blijkbaar ook in zijn Deirdre nog even kwijt. Het is de eerste keer dat een bewerker van de sage een herkenbaar autobiografisch element met het verhaal verweeft. Relevant daarvoor is het overigens niet, want het is niet in het verloop van het spel geïntegreerd. Natuurlijk geven de gebeurtenissen die dan volgen Deirdre gelijk. Wanneer bij terugkeer in Eman de ware bedoeling van Conor zonneklaar is, zegt Deirdre, als ze er nog niet in slaagt Naisi te overtuigen: Oh, rash, insensate, weakly-credulous,
That thinkest all men honest as thyself!
Hij antwoordt: One must be master; and that one am I;
And I must judge this case for all of you.
Man lives by mutual trust. The commonwealth
Falls into chaos if man trust not man.
Naisi beoordeelt de situatie vanuit een ethisch principe dat in alle opzichten lofwaardig is, maar dat hier niet werkt. Deirdre (ze is in dit gedicht de dochter van een ziener) heeft een juist inzicht in de betrouwbaarheid van de koning en van degenen die Conor gebruikt. Onderweg heeft ze gesprekken met de beide zonen van Fergus en als ze dan constateert dat Buino geen religieus principe kent, hooguit bereid is de eedgod van zijn stam te erkennen, maar niet de hogere goddelijkheid van de natuur, dan weet ze dat hij niet betrouwbaar is. Inderdaad laat hij zich omkopen. Illan heeft wel een met de natuur verbonden religiositeit en is daarom wel te vertrouwen. Kennelijk meent Ferguson, die zich hierin een volbloed romanticus toont, dat dit principe uitgaat boven het wat naïeve ‘verlichte’ richtsnoer waar Naisi zich aan houdt tot het te laat is. De verdorvenheid van Conor, het pure opportunisme, krijgt haar kans doordat twee principes die elk hun waar de hebben, elkaar vreemd blijven. Het is in dit opzicht typerend dat Ferguson zijn gedicht laat beginnen met een Naisi die zich beklaagt over de eentonigheid van het leven in de natuur, terwijl Deirdre pleit voor de liefde die aan eigen vervulling genoeg heeft. Ook daarmee verwoordt ze een romantische levensvisie. Ferguson slaagde er niet in zijn Deirdre boven een wat schematische opzet uit te tillen. Artistiek stelt zijn bewerking weinig voor en ze hangt met regels als ‘But here comes gentle Ainle from the chase’ nogal tegen het Elisabethaanse drama aan. Maar zijn verdienste is, dat hij de stof een ethisch prestige kon geven zonder het oorspronkelijke conflict van de sage zo aan te tasten dat het onherkenbaar werd. Daarmee heeft hij een grondslag gelegd voor de aandacht die Deirdre kreeg van de auteurs van de Ierse Literaire Renaissance, die omstreeks 1880 begon door te breken. Yeats bijvoorbeeld heeft openlijk erkend dat zijn interesse voor de oude Keltische sagen en mythen mede door Ferguson werd gewekt.
Zonder Lady Augusta Gregory is de Ierse Literaire Renaissance niet denkbaar. Zij was het middelpunt van de herleving van het Ierse theater in Dublin, ze was een onmisbare gastvrouw voor schrijvers als Yeats, Synge en vele anderen op haar landgoed Coole Park in het Westierse graafschap Galway en met haar boeken Cuchulain of Muirthemne (1902) en Gods and Fighting Men (1904)Ga naar eindnoot12 heeft ze de Ierse mythen en sagen onder een groot publiek gebracht, maar ook de nieuwe generatie van Ierse dichters en dramaschrijvers aan nationale stof geholpen. In Cuchulain of Muirthemne heeft ze, gebruik makend van vele bronnen waaronder tekstuitgaven van de Middeleeuwse handschriften, de verhalen uit de cyclus van de Rode Tak bijeengebracht. Nog vlak voor de eeuwwisseling hadden in Dublin een Dr. Atkinson en anderen zich erg neerbuigend over de oude Ierse literatuur uitgelaten. Deze zou dom zijn, obsceen zelfs en zeker gespeend van idealistische waarden. Lady Gregory reageerde daar niet op door de antieke stof aan een 19e-eeuws ethisch gevoel aan te passen, zoals Ferguson dat deed. Ze bleef veel dichter bij de bronnen, al bewerkte ze wel en is het rauwe realisme van de oudste versies bij haar verdwenen. Ze wilde ook dat door haar boeken de gewone Ierse lezer zijn oude literatuur terug zou vinden en daarom gebruikte ze in haar verhalen het Engelse idioom van een boerenbevolking die gewend was Gaelic te spreken, het ‘Kiltartan’-Engels zoals het wel genoemd is naar de streek waar ze woonde. Het is een Engels met een eigen ritme en syntaxis. Lady Gregory's Deirdre-verhaal heet nog traditioneel ‘Fate of the Sons of Usnach’. Het is de eerste grote synthese van allerlei varianten die in het Engels geschreven werd. Daardoor is haar verhaal rijk aan detaillering, wat soms tot onduidelijkheden leidt zoals over de woonplaats van Deirdre en Naoise in Schotland: zowel bij Loch Ness als bij Loch Eitche (Loch Etive). Zij laat Deirdre veertien jaar onder de hoede van Levarcham opgroeien voordat een jager, die hun verborgen woning bij toeval ontdekt, Conchobar van haar bestaan op de hoogte kan brengen en de koning op Deirdre verliefd kan worden. Als Deirdre en Naoise terug zijn in Ulster en in het Huis van de Rode Tak de verdere gebeurtenissen afwachten, tracht Levarcham de koning te ontmoedigen door te zeggen dat Deirdre haar schoonheid verloren heeft. Conchobars jaloezie lijkt weg te zakken, maar de koning stuurt toch de jonge en vrolijke Gelban om te kijken. Deze kan melden dat haar schoonheid onaangetast is, maar hij moet het bekopen meteen oog, dat door Naoise met een schaakstuk werd uitgegooid. Ook bij Ferguson komt zo'n passage voor, maar de naamloze boodschapper komt er daar met een bebloede wang vanaf.
De barbaarse behandeling van Deirdre door Conchobar in de oudste bekende versie keert bj Lady Gregory niet terug. Na de dood van de Zonen van Usnach gaat Deirdre naar de zee en wordt daar door een visser in huis genomen. Ze lacht niet, eet, drinkt of slaapt niet en blijft met haar hoofd op de knieën zitten, en die omschrijving komt regelrecht uit het oudste Deirdre-verhaal. Het mes waarmee ze zich van het leven berooft als duidelijk wordt dat Conchobar haar terug zal halen, is volgens Lady Gregory van een scheepsbouwer aan het strand. Zo'n bijzonderheid illustreert de overvloedige en misschien voor de eenheid van het verhaal niet altijd functionele detaillering. Maar het ging Lady Gregory niet om een literaire prestatie als einddoel. Zij wilde de traditionele vertelstof teruggeven aan het volk dat er in vroegere eeuwen de beheerder van was, en ze deed dat op een wijze waardoor - hoopte ze - de verhalen ook de boerenmensen uit de streek Kiltartan konden aanspreken, in taal en in rijkdom aan verhaalmotieven. Door haar cumulatieve bewerking van het Deirdre-verhaal heeft zij verschillende schrijvers tot zeer uiteenlopende bewerkingen ervan kunnen inspireren.
In de eerste tien jaar van de 20e eeuw zijn in het Abbey Theatre in Dublin drie toneelbewerkingen van de Deirdre-sage gespeeld. Misschien heeft het dramatische gedicht van Ferguson de auteurs tot de keuze van deze vorm geïnspireerd, misschien lokte het nieuwe theaterleven in Dublin die keus uit. Op 2 april 1902 was de première van Deirdre, ‘A Legend in Three Acts’, van George Russell (die zich om mystieke redenen AE noemde, afkorting van Aeon)Ga naar eindnoot13. Op 26 november 1906 werd Deirdre van Yeats in Dublin voor het eerst gespeeldGa naar eindnoot14. De première van Deirdre of the Sorrows van John M. Synge was op 13 januari 1910, bijna een jaar na de dood van de schrijverGa naar eindnoot15. Toen Synge op 24 maart 1909 was overleden, had hij zijn stuk in onvoltooide vorm achtergelaten. De versie die gespeeld en gepubliceerd werd, is door Lady Gregory en Yeats samengesteld uit Synges manuscripten. Met de Ierse Literaire Renaissance ging een bloeiend toneelleven gepaard, met een voorkeur voor nationale (zo niet natio- | |
[pagina 57]
| |
nalistische) stof. In het Ierse culturele erfdeel bleek nu een sterk, tragisch verhaal bewaard te zijn, dat zich met zijn emoties en conflicten uitstekend leende voor de dramatische vorm.
Uitvoering van Deirdre van Yeats.
De spelen van Russell en Yeats zijn tamelijk kort. Die van Russell en Synge hebben dezelfde structuur: drie bedrijven die zich respectievelijk afspelen in de schuilplaats waar Deirdre door Lavarc(h)am wordt opgevoed en waar de koning op bezoek komt; in Schotland waar Fergus de verzoenende boodschap uit Ulster komt brengen; en bij Emain Macha waar de tragische ontknoping plaatsvindt. Yeats koos voor eenheid van plaats en liet de handeling zich afspelen in het gastenverblijf, zodat zijn drama alleen de afloop vertoont. Deze drie schrijvers hebben Deirdre de moderne literatuur binnengevoerd. Niet een weergave van de oud-Ierse sage op zichzelf was hun doel (dat was bij Ferguson wel het geval), maar zij integreerden de sage in hun oeuvre, pasten de stof aan bij het persoonlijke karakter daarvan. Eigenlijk deed Macpherson dat ook, maar hij wilde dat niet openlijk zo erkennen.
George Russell was mysticus, aanhanger van Madame Blavatsky en haar theosofische leer. Van een conflict dat door sexuele jaloezie wordt veroorzaakt, is bij hem dan ook geen sprake. Liefde dient voor deze schrijver vergeestelijkt te zijn. Toen zijn Deirdre geboren werd, wilden de druïden om de voorspelling het kind doden, maar Concobar verhinderde dat. Hij wilde de Rode Tak niet bezoedelen met zo'n onridderlijke daad. De priesteres Lavarcam moet het meisje in volstrekte afzondering opvoeden in nauw contact met de Sidhe (sjie),de onsterfelijken uit de Ierse mythologie. Dan zal zij niet vatbaar zijn voor de luchthartige liefde van een krijgsman en zal het noodlot van Ulster afgewend worden, hoopt de koning. Want Concobar heeft de ambitie opperkoning van heel Ierland te worden. Lavarcam voert haar opdracht goed uit. Ze wijdt Deirdre in mystieke geheimen van de natuur in en daardoor denkt het meisje als zij Naisi en zijn twee broers voor het eerst ziet, dat het jagers van de Sidhe zijn. Lavarcam maant Deirdre en Naisi haastig te vluchten, maar ze doet geen poging hen tegen te houden. Zij weet zich als priesteres in dienst van de onsterfelijken, niet van een koning. En, zegt ze tegen Concobar, ‘Deirdre is also one of the immortals. What the gods desire will utter itself through her heart.’ Zo maakte Russell er een drama van waarin het streven naar aardse macht botst met de wens van de eeuwige machten. Daarom lijkt in dit spel het noodlot eerder Concobar - wiens ambitie doorkruist wordt - en de Zonen van Usna te treffen, dan Deirdre, die aan het slot dan ook geen zelfmoord pleegt als in andere versies, maar geweldloos sterft op Naisi's lijk, als deze door de magie van de druïde Cathvah ten onder is gegaan. Alsof ze zo één wordt met de onsterfelijken bij wie ze thuishoort. Russell is er niet in geslaagd het oude verhaal te verzoenen met zijn mystieke interpretatie. Zijn Concobar laat Naisi en Deirdre naar Ulster teruglokken om hen te straffen wegens het breken van zijn wet, en om het gevaar voor Ulster alsnog af te wenden. Het is dan niet consequent dat de koning ertoe neigt van de straf af te zien als hij van Lavarcam hoort dat Deirdre haar schoonheid verloren heeft, wat hoort bij het motief van de sexuele jaloezie. Het hele spel is dramaturgisch erg zwak, en dat komt ook door de nogal cliché-matige verheven spreektrant die Russell zijn personages heeft aangemeten. Het is zijn enige toneelstuk en hij schreef het zonder benul van theater te hebben. Dat het toch een interessante bijdrage aan de Deirdre-literatuur is, komt doordat Russell als eerste Deirdre buiten de wereld van de gewone stervelingen plaatst. Zij vertelt Naisi dat ze op hun vlucht uit Ulster een keer de onsterfelijken over hen heeft horen praten, over een groot geschenk dat zij beiden aan de leren zouden geven: ‘I know the great gift we shall give to the Gael will be a memory to pity and sigh over, and I shall be the priestess of tears.’ De formulering past bij de wat bleke, pre-Raphaelitische trekken die Russells Deirdre heeft, maar haar woorden bevatten ook een echo van wat al in de oudste versies staat: ze zal een beroemd verhaal wordenGa naar eindnoot16. Dat Russells Deirdre met haar mystieke natuurgevoel eerder van Fergusons Deirdre afstamt dan van het personage uit oudere bewerkingen, is voor het drama geen winst geweest. Maar Russell kon nog geen gebruik maken van het boek van Lady Gregory, wat Yeats en Synge wel deden.
Toch heeft Yeats de oude sage ontdaan van alles wat niet ter zake deed voor het gebruik dat hij ervan wilde maken. De voor- | |
[pagina 58]
| |
spelling bij Deirdres geboorte en de noodlottige vervulling daarvan waren voor hem niet interessant. Zijn Naoise en Deirdre arriveren in het gezelschap van Fergus in het gastenverblijf, waar ook Conchubar heen komt. Yeats wilde in dit spel zijn opvattingen over psychologie in werking zien, hij wilde een drama schrijven dat werd voortbewogen door de energie van een intense persoonlijkheidGa naar eindnoot17. Daarom staat bij hem nog meer dan in de tot nu toe besproken versies Deirdre in het middelpunt. Lavarcham en de twee broers van Naoise komen er niet in voor. Wel laat Yeats de handeling begeleiden door enkele ‘Musicians’, vrouwelijke muzikanten, zangeressen die door het land zwerven en met hun inzicht inde situatie niet alleen de gebeurtenissen als een koor begeleiden, maar in de handeling ook een bescheiden aandeel hebben. Zij brengen in een lied onder woorden wat het psychologische kernthema van het spel is: ‘Love is an immoderate thing’. De energie van die buitensporigheid werkt naar twee kanten: van Conchubar uit, die door zijn mateloze sexuele jaloezie (‘Yet old men are jealous’ blijft een van de muzikanten waarschuwen) verleid wordt tot de abjecte daden die Naoises dood tot gevolg hebben. Maar ook van Deirdre uit, die haar liefde tracht te redden. De conflictstof van dit drama bestaat uit de reacties van de andere personages op Deirdre. Door het voorspelde noodlot weg te laten, hoefde Yeats zijn Deirdre in de eindfase van haar leven niet met fatalisme uit te rusten; in andere versies voert ze haar strijd vooral in Schotland, vóór het vertrek naar Ulster. Naoise wordt heen en weer geslingerd tussen twijfel en vertrouwen. Twijfel als hij ziet dat in het lege gastenverblijf, waar niemand hen ontvangt, een schaakspel staat opgesteld waarin hij een symbool van hun ondergang herkent, want aan dit bord speelden een mythische koning en koningin voordat zij verraderlijk werden gedood. Maar zijn vertrouwen heeft dezelfde grond als in de andere Deirdre-versies: de ridderlijke eer van de Rode Tak, de onmogelijkheid dat Fergus zou liegen. Yeats' Fergus is dan ook met dezelfde naïeve oprechtheid uitgerust als die van Ferguson, zoals ook Deirdres nadruk op de liefde die voldoende moet zijn voor de vervulling van het bestaan, aan diens Deirdre herinnert. Maar bij Yeats is dat door de erotische dimensie van de liefde vollediger, zodat het krachtiger doorwerkt in het drama: And I know nothing but this body, nothing
But that old vehement, bewildering kiss.
Dit zijn de laatste woorden die Deirdre tegen Naoise kan zeggen zonder dat er iemand bij is. Ze hebben gespeeld aan het noodlottige schaakbord, waar Naoise met heroïsche waardigheid de gebeurtenissen wil afwachten (Fergus heeft dan het verraad eindelijk doorzien en is hulp gaan halen) maar Deirdre houdt dit niet vol, en knielt bij hem neer.
Deirdre doorziet de kracht van de erotische jaloezie en trachtte die ook bij Naoise op te wekken om hem zo te prikkelen haar naar de schepen terug te brengen toen het nog niet te laat was. En als Naoise door Conchubars mannen gevangen genomen en gedood is, weet ze er nog heel geraffineerd de koning mee te bespelen, als die haar, bang dat ze in haar kleren een mes verborgen heeft, niet met Naoises lijk alleen wil laten. Ze daagt hem uit haar door een van zijn slaven te laten fouilleren en dat volstaat om haar zin te krijgen en zo door zelfmoord te kunnen ontkomen. ‘Eagles have gone into their cloudy bed’ is het commentaar van de wijze muzikanten en dat suggereert dat de geliefden naar een hoger plan ontkomen zijn. Het sluit mooi aan bij het mengsel van waardigheid en intimiteit tijdens de schaakscène, maar het accentueert ook de eenzaamheid van Conchubar. De koning in Yeats' spel herinnert wel enigszins aan die van Russell. Ook deze Conchubar is een somber heerser. Hij is niet omringd door helden van de Rode Tak, maar door donkere slaven uit Libië, waarvandaan ook de magische middelen komen waarmee hij in zijn bed het verzet van Deirdre wil breken, exotische elementen die Yeats toevoegde. Dat hij aan het slot door de mannen van Fergus bedreigd wordt, laat hem koud: I have no need of weapons,
There's not a traitor that dare stop my way.
Howl if you will; but I, being King, did right
In choosing her most fitting to be Queen,
And letting no boy lover take the sway.
Deze Conchubar is in zijn isolement bijna tragisch, gedreven als hij is door een irrationele jaloezie en door wraakzucht. Deze nuance versterkt het drama. Voor Yeats was de Deirdre-sage het uitgangspunt voor een spel over liefde die door haar aard wel buitensporig moest zijn. Hoe sterk hij het oorspronkelijke verhaal ook in het drama vereenvoudigd heeft - in nauwe samenwerking overigens met Lady Gregory, wiens anonieme aandeel in Yeats' drama's niet onderschat moet worden - in zijn kernthema sluit het bij de oorspronkelijke sage aan. Ook bij de oudste Deirdre is de liefde buitensporig.
Synge heeft veel meer elementen uit de sage in zijn spel verwerkt dan Yeats, maar hij heeft haar ook een heel ander karakter gegeven dan de auteurs die hem voorgingen. Hij heeft personages en verhaal ontdaan van de heroïsche sfeer en hij laat ze spreken in dezelfde taal als die hij de Ierse boeren en vissers uit zijn eerdere spelen in de mond legt. Het Engels uit zijn Deirdre of the Sorrows lijks op dat van de verhalen van Lady Gregory en daarmee sloot hij zich aan bij de opzet van haar bewerkingen van Ierse sagen en mythen. Het zou ook vreemd geweest zijn als hij het anders had gedaan, want het weergeven van de poëzie die leeft in de taal en de verbeelding van het Ierse volk was de essentie van zijn werk. Van het heroïsche Ierse drama dat hij spottend ‘Cuchulainoid’ noemde, had hij geen hoge dunk. Losgemaakt van de heroïsche achtergrond kon Deirdres persoonlijkheid bij Synge volledig tot haar recht komen. Al weet ze ‘Deirdre van de Smarten’ te zijn, voorbestemd om ongeluk te brengen over de Zonen van Usna en zichzelf, ze aarzelt niet om Naisi bij de eerste ontmoeting te overreden haar mee te nemen naar een plaats waar jeugd en geluk kunnen bestaan, ver van de oude koning die ze haat. Een keerpunt krijgt het drama in het tweede bedrijf nadat Fergus naar Schotland is gekomen. Naisi wil niet naar Ulster terug, maar hij bekent aan Fergus bang te zijn dat, als ze ouder worden, het moment komt dat de liefde niet meer genoeg is als levensvervulling, en Deirdre hoort die woorden, nadat ze voor het oud en lelijk worden al is gewaarschuwd door Owen, Conchubors verspieder in Schotland (diens rol blijft wat onduidelijk, waarschijnlijk door de onvoltooide staat van het spel). Dan is zij het die opnieuw haar lot in eigen hand neemt en die tegen Naisi's wil in de terugkeer naar Ulster doordrijft. Owen, die heimelijk op Deirdre verliefd is en weet dat Conchubor tegen Fergus gelogen heeft, werpt deze het goud waarmee hij omgekocht is, voor de voeten en pleegt zelfmoord. Hij is een merkwaardige nazaat van de Eogan aan wie Derdriu in de oudste versie uitgeleverd werd. Door de ommekeer heeft Synge Deirdre ontdaan van haar weerloosheid. Ze weet welk lot ze tegemoet gaat, dat ze een klein graf voor zichzelf zal krijgen en alleen als verhaal zal voortleven. Maar ze verkiest dit boven de mogelijkheid dat het tussen haar en Naisi tot een verkilling zou komen als ze in Schotland blijven, ook al verzekert Naisi dat hij met haar het ouder worden aan durft. Toen ze in het begin Naisi overhaalde haar mee te nemen, zei ze, toen deze haar herinnerde aan haar toekomstige status als koningin naast Conchubor: It's for that maybe I'm called Deirdre, the girl of many sorrows... for it's a sweet life you and I could have, Naisi... It should be a sweet thing to have what is best and richest, if it's for a short space only. Haar besluit terug te keren en haar lot te ondergaan, is de consequentie van die woorden. In haar rouwklacht aan het eind, vlak voor ze Naisi volgt in de dood, is ze dankbaar voor het geluk dat geweest is, maar neemt ze afstand van alle verschrik- | |
[pagina 59]
| |
kingen om haar heen omdat datzelfde geluk niet meer door de tijd vernietigd hoeft te worden. Het is Conchubor die aan het slot, heel anders dan de bittere koning bij Yeats, oud en gebroken is, en tegen Lavarcham zegt: ‘Take me with you. I'm hard set to see the way before me.’ Hij heeft in Deirdre de jeugd begeerd, maar heeft die niet kunnen veroveren.
A. Roland Holst, auteur van Deirdre en de Zonen van Usnach.
Synges Deirdre of the Sorrows is stellig de meest persoonlijke versie van de sage. Hij werkte er bijna drie jaar aan en in die tijd ging zijn gezondheid steeds verder achteruit. Hoewel hij nog maar 38 jaar was toen hij stierf aan maagkanker, voelde hij zich in zijn laatste jaren een oude man, veel ouder dan zijn verloofde, de actrice Molly Algood. Veel van de emoties uit zijn laatste levensjaren moet hij in de personages van zijn spel hebben uitgedrukt. Zijn Conchubor is wel de meest tragische uit alle versies. Dat persoonlijke heeft niet alleen een heel eigen karakter aan het spel gegeven, maar heeft het ook tot het sterkste van de drie hier besproken toneelversies gemaakt. Door de drama's van Yeats en Synge - en natuurlijk door Lady Gregory's bewerking - is Deirdre in de Ierse literatuur van deze eeuw blijven voortleven.
Tenslotte A. Roland Holst. In zijn Deirdre en de Zonen van UsnachGa naar eindnoot18, waarmee de sage in de Nederlandse literatuur werd geïntroduceerd, valt de rol die de verteller er in toebedeeld kreeg op (al is het verhaal zelf niet in de ik-vorm gesteld). Vooral in het begin van het tweede van de vier hoofdstukken richt deze zich direct tot de lezers, die hij voorstelt als luisteraars in een traditionele vertelsituatie: Gij, die hier zijt met mij in de kring om het vuur dezer oude dromen, vergeeft het mij als mijn stem nu aarzelt. Want ik weet niet hoe ik verhalen zal van het machtige geluk dezer langverdwenenen. Als een waaiend vuur ging hun leven over de schemering dezer aarde. Dit lijkt de woorden te weerspiegelen waarmee de druïde zijn voorspelling besluit bij Deirdres geboorte: ‘En gij zult een vreemd verhaal zijn in de avonden van alle tijden, o Deirdre van de Smarten.’ Klinkt hier niet iets na uit Synges drama, al was het maar de titel? Welke bronnen Roland Holst voor zijn Deirdre gebruikt heeft, is vooralsnog niet precies vast te stellenGa naar eindnoot19. In het begin van het tweede hoofdstuk staat ook: ‘Is er niet een donkere, machtige hang in ons naar de tijden, waarover gesproken wordt in de gele boeken, die hier bij mij liggen?’ Natuurlijk moeten we daarbij aan oude, vergeelde boeken denken, maar is het niet verleidelijk er ook een verborgen verwijzing in te lezen naar zoiets als het Gele Boek van Lecan, waaruit Holst toen hij in 1908 en volgende jaren student was in Oxford, mogelijk stukken in vertaling heeft gelezen? Hij maakte toen kennis met de literatuur van de Ierse Renaissance en met de Keltische mythologie, die deze ‘donkere, machtige hang’ in hem wakker maakten. In elk geval was het Deirdre-verhaal van Lady Gregory - in een boek dat toen nog niet vergeeld kon zijn - zijn voornaamste bron, want niet alleen komen allerlei details uit zijn Deirdre daarmee overeen, maar soms kan men zelfs letterlijk vertaalde zinnen of zinsneden aanwijzen. Maar van het eiland waar Noisa en Deirdre zich in Schotland terugtrekken als de begeerte van een koning hen verjaagt, is bij Lady Gregory geen sprake. In andere oude versies wel, ook in de oudste die we kennen. Curieus is nog dat bij Holst inzicht in de geografie van de sage ontbreekt: hij laat het schip met Deirdre van het eiland recht naar het westen varen, waar Ierland niet ligt. Maar dat westen is wel een mooi symbool voor de ondergang. Op een heel andere wijze dan het verhaal van Lady Gregory is de bewerking van Roland Holst een synthetische. Zijn titel wijst daar al op, waarin de traditionele en de latere versies van de titels verenigd zijn. Bij Holst spelen zowel het thema van ondergang en noodlot als de persoonlijkheid van Deirdre een rol. Al in de eerste woorden van het verhaal wordt het ondergangsthema aangegeven en in de karakteristiek die Holst in de aanhef van het verhaal geeft (‘dit verhaal van liefde, sterk als de bergstroom, en van verlangen als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken der zeeën tegen een wereldeinde’) verbindt hij beide, want Deirdre is de draagster van dat verlangen. Maar ook de | |
[pagina 60]
| |
koning. Concobar is bij Roland Holst niet zonder meer de heerser die zijn macht misbruikt, die schaamteloos een fatsoenlijk man als Fergus manipuleert, een ware machiavellist. Als hij Deirdre voor het eerst ziet, wordt hij geraakt door de haast magische uitstraling van haar schoonheid, waartegen later Noisa ook geen afweer heeft. Al schept die schoonheid ook een afgrond tussen Deirdre en hem - Holst geeft hier een eerste aanwijzing naar iets buiten-menselijks in Deirdre -, de koning kan niet anders meer dan verlangen en begeren. Hij staat met al zijn macht smekend voor het meisje, gedreven naar wat onbereikbaar voor hem is. Daarom wordt hij, als Noisa en Deirdre uit Schotland zijn teruggekeerd, beheerst door een mengsel van woede en wanhoop. Ook dan is er iemand die inzicht heeft, de harpspeler Sencha die de emoties van de koning hoorbaar maakt in zijn spel. Ondergang lijkt de enige uitweg voor Concobar. Van alle Deirdre-versies legt die van Holst de meeste nadruk op het noodlottige van de schoonheid, iets wat veel verder gaat dan de oorspronkelijke voorspelling van de druïde.
Voor de ondergang levert de natuur een onmisbaar decor: de verlaten heuvellandschappen die Holst gezien kan hebben op de reis die hij in 1913 naar Ierland maakte en die hem tot in het noord-westelijke deel van het eiland voerde, tot in het Ulster van Deirdre. Voor de beschrijving van ruige kustlandschappen kon hij, toen hij in 1916 dit verhaal schreef, ook putten uit andere verse herinneringen, want vanaf 1911 had hij gedurende enkele jaren kortere of langere perioden doorgebracht in Lynmouth, aan de noordkust van het Engelse Devonshire. In haar elementaire verschijningsvormen van wind, vuur en water is de natuur ook een belangrijke bron voor de beelden in het verhaal. De ondergang van de Zonen van Usnach in de strijd aan het slot van de sage wordt door Holst niet beschreven, maar ze wordt gesuggereerd door een prachtige beschrijving hoe onder een zwarte lucht, zwaar weer dat uit het oosten opkomt, de strijdwagens van Noisa en zijn broers op Emain Macha aanstormen en hoe zij vlak voor de muren moeten afbuigen als de poorten gesloten blijven. En hoe later, ‘toornend en donker als een oordeel’, Fergus meteen groot leger, woedend om het verraad, op de vesting van Concobar afkomt. De suggestieve verbinding van het Deirdre-verhaal met ondergang is Roland Holst bijgebleven, want veel later in zijn werk, in de bundel Tegen de wereld (1947), schrijft hij in ‘Drie dichters en de oorlog’, een parallel trekkend tussen Deirdre en Helena van Troje: O, noodlot, reken ons tot uw vermisten
nog één nacht lang om elk uur te verdwepen
aan alles waar de kwezels nooit van wisten.
En daarna moogt ge ons, prooien, warm nog, samen
op de asbelt dezer late wereld gooien,
om die hoop vuil onverdiend op te tooien
met haar lichaam, als eens met de lichamen
van Deirdre en van Helena van Troje.
Maar in deze verwijzing naar Deirdre lijkt Holst zijn eigen verhaal vergeten te zijn. Daarin kon Deirdres lichaam door niemand op enige hoop gegooid worden. Als Fergus Emain verwoest heeften Concobar moet vluchten, wordt Deirdre niet meer gevonden. Ze is weggegaan naar de zee en bij de kust gekomen, is ze naar de uiterste punt van een voorgebergte gegaan om zich daar door de zee weg te laten dragen. Daar hoort ze het zingen van hen die ‘voorbij dit leven’ zijn, ‘En, horende, begon zij het zich te herinneren.’... ‘Daar, tot in de hemelen, stond de zee, en zong.’ In het werk van Roland Holst ontwikkelde zich geleidelijk het besef, dat er in dit leven enkelen zijn die hier niet thuis horen, maar die hier vanuit een voorbestaan verdwaald zijn en in wie een heimwee daarnaar wakker kan worden. Volledig uitgewerkt wordt deze gedachte pas in De afspraak van 1925Ga naar eindnoot20. Maar in Deirdre wordt ze al voorbereid, al is dat pas aan het slot van het verhaal duidelijk. Hiermee integreerde Holst de sage in de poëtische filosofie die zich bij hem begon te ontwikkelen, hij maakte daarbij gebruik van voorstellingen die aan de Keltische mythologie - zoals hij die leerde kennen - ontleend zijn. Daarin wordt immers verteld over bovennatuurlijke wezens die soms een tijd een menselijk bestaan leiden, maar tenslotte naar hun werkelijke leven terugkeren. In de verhalen van de cyclus van de Rode Tak wordt zoiets niet over Deirdre verteld, maar in latere versies is ze wel de dochter van Manannan genoemd. Dat vermeldt Lady Gregory ook in haar verhaal ‘Manannan’ in Gods and Fighting Men.
W.B. Yeats.
De Deirdre van Roland Holst heeft al bij het moment dat zij Noisa roept met een stem ‘uit het hart des levens’ buiten-menselijke trekken, en daarin lijkt ze op de Deirdre uit Russells spel. Holst is er echter veel beter in geslaagd het aardse en het eeuwige in haar te verenigen, door haar leven te laten beheersen door verlangen dat tot ondergang leidt, die voor haar een terugkeer naar het leven is, zonder dat zij het aardse leven met zijn erotiek verloochent. Het motief dat ze haar kinderen aan Manannan geeft, kon Holst gebruiken, maar hij relativeert het met een ‘Eens heb ik gelezen’; en volgt daarna Lady Gregory bijna op de voet. Het heimwee naar wat haar herkomst en bestemming is, wordt pas op het allerlaatste in Deirdre wakker, maar vanaf het moment dat ze weet niet tussen Noisa en Fergus te kunnen komen om haar liefde te redden, is ze al niet meer van deze wereld, is ze op het ‘westen’, het overzeese paradijs gericht. Daarom wekt ze ontzetting bij de toeschouwers die haar als een schim vanaf de muur van Emain Macha achter Noisa in de strijdwagen zien staan. Holst heeft net als Yeats allerlei archaïsche details uit zijn verhaal weggelaten, en zijn bewerking lijkt zich ver van de oor- | |
[pagina 61]
| |
spronkelijke sage verwijderd te hebben. Toch heeft hij, veel later dan Russell dat deed, door een relatie te leggen tussen Deirdre en de ‘Otherworld’ uit de Ierse mythen, het verhaal weer dichter bij zijn oorsprong gebracht. Alsof het na een zo lange levensgeschiedenis hetzelfde moest ervaren als Deirdre aan het eind van haar leven.
Van de filid tot A. Roland Holst overleefde Deirdre haar bewerkers. De sage maakte zich door de kracht van Deirdres persoonlijkheid los van een ondergeschikte functie en kon zich daardoor ontplooien tot de epische rijkdom, zoals Lady Gregory haar samenvatte. Personages als de koning of Lavarcham kregen uiteenlopende karakters en sociale functies toebedeeld. Conchobar kan een gewetenloos machthebber zijn, maar ook een man die gedreven wordt door een passie die sterker is dan hijzelf. Zo zag Holst hem, meer nog dan Yeats. Maar vooral bij Synge kreeg hij tragische trekken. Van alle personen in het verhaal is Lavarcham wel aan de meeste variaties onderworpen; hekeldichteres, priesteres of zorgzame pleegmoeder. Dat is het lot van een bijfiguur. Maar Deirdre bleef wat ze in het oudste verhaal al was: de sterke vrouw die haar bestaan in eigen hand houdt. Dat is ze zelfs bij Macpherson, hoe wazig-romantisch daar de contouren van het verhaal ook zijn geworden. Haar status is in de verhalen zeer verschillend: dochter van een ondergeschikte, bestemd om niet meer dan een bijvrouw te worden van de koning; of een wezen van buiten-menselijke herkomst als bij Russell of Roland Holst. De menselijkste van al die Deirdres is die van Synge en de vrijheden die deze schrijver zich ten opzichte van het oorspronkelijke verhaal veroorloofde, zijn aan de hoofdpersoon van zijn drama ten goede gekomen. Deirdre is de meest vitale gestalte uit de oude Ierse literatuur en een van de weinigen wier lotgevallen werkelijk tragisch zijn. Daardoor is - zoals in de Middeleeuwen al werd voorspeld - haar verhaal onsterfelijk gebleken. | |
NaschriftIn het seizoen 1985/'86 is Deirdre van Yeats in Nederland gespeeld door de Groep Gertrud-D, in een voorstelling waarvoor Trudy Derksen regie, kostumering en toneelbeeld had verzorgd. Over deze eerste Nederlandse Deirdre is helaas weinig goeds te melden, omdat bij wijze van experiment de stilistische eenheid van het spel was doorbroken. Naoise en Deirdre vertegenwoordigden in spel en kostumering Yeats' tekst. De muzikante was ‘modern’. Fergus en Conchubar waren aangekleed en speelden in een stijl die misschien moest herinneren aan Yeats' latere heroïsche dansspelen, die door het Japanse Nôh-theater zijn beïnvloed.
Door dit stijl-experiment ging de innerlijke samenhang van het drama verloren. De emotionele kracht van Deirdre en haar liefde is de spil van de handeling, waarop de andere personages moeten kunnen reageren. Dit was in deze voorstelling alleen voor de Naoise-rol mogelijk. De min of meer bespottelijke kluchtfiguren die Fergus en de koning werden, konden niet functioneren in een samenhang met de hoofdrollen. Dat isolement had op zichzelf nog betekenis kunnen hebben, maar dat werd door allerlei uiterlijke effecten verhinderd. Het onbegrip voor Yeats' drama waarop deze regie was gebaseerd, werd nog benadrukt door allerlei ‘komische’ vondsten: de acteurs speelden op een vloer vol los zand, omdat alles zich in de buurt van de kust afspeelt. Fergus komt dan op van onder een soort omgevallen strandstoel vandaan. Een onnozel zakschaakspelletje ligt verloren in het zand, waarschijnlijk omdat besloten was de sterke symbolische waarde die het schaakspel in Deirdre heeft te negeren en de daarop betrekking hebbende tekst weg te laten. Het toneelwerk van Yeats wordt in Nederland zelden gespeeld. Waarom laat men het dan niet in zijn waarde? Deze voorstelling raakte als mislukt experiment kant noch wal. Tekeningen van Peter Yvon de Vries
|
|