tevoren het afscheid voorvoeld, dat voor hem verborgen was gehouden om hem niet tevoren reeds verdrietig te maken. Hij had er een onrustig vermoeden van en hij kan niet verklaren, waarom een geheim, hoe zorgvuldig ook bewaard, ‘agit involontairement sur nous, excite en nous une sorte d'irritation, de sentiment de persécution, de délire de recherches’ (CSB p. 346). Hij vergelijkt dit aanvoelen met de duistere vermoedens die kinderen hebben omtrent de ‘lois de génération’ en stelt vast dat zij, ook al hebben zij geen weet van de voortplantingswetten, ‘sentent qu'on les trompe, ont le pressentiment de la vérité’ (ibid. p. 346).
In de Recherche wordt, als ik mij goed herinner, evenmin als ten opzichte van de nachtkus, verklaard, waarom de Narrateur zo moeilijk afscheid kan nemen van zijn moeder, al is het maar voor de nacht. Hij kan dit als kind niet en ook niet later als hij - volwassen geworden - op reis gaat. Afscheid nemen is altijd moeilijk, maar de mate waarin de Narrateur hieraan lijdt, stijgt ver boven de gebruikelijke norm uit. Hij kan zijn moeder niet loslaten. De bezitsdrang, die hem ten opzichte van zijn moeder beheerst, berust misschien op de onzekerheid in de kinderjaren, of zijn moeder wel helemaal van hem was, toen zij haar liefde en tijd tussen hem en zijn pasgeboren broertje moest verdelen. Voor het kleine kind is in het allereerste stadium van zijn leven de wereld uiterst beperkt: hij is er het middelpunt van, alles is aan hem onderworpen. De moeder is als voedster en verzorgster een onvervreemdbaar deel van hem. Waarschijnlijk is dit gevoel van nauwe verbondenheid met de moeder, van het exclusieve recht op haar bij eerstgeboren kinderen sterker ontwikkeld dan bij latere kinderen uit een gezin, omdat zij een tijdlang de moeder met geen concurrent hoefden te delen - terwijl de latere kinderen niet beter weten. Het gevoel van onzekerheid zou bij Marcel al begonnen kunnen zijn nog vóórdat zijn broer geboren werd, dus nog vóór zijn tweede jaar. Ik verwijs naar de vergelijking: ‘C'est ainsi qu'à un âge où les enfants ne peuvent avoir aucune idée des lois de la génération, ils sentent qu'on les trompe, ont le pressentiment de la vérité’ (CSB p. 346). Nadrukkelijk constateert Proust, dat deze zelfde gevoelens de zevenjarige Marcel beheersten toen hij vermoedde, dat zijn moeder met Robert zou vertrekken. Van het lijden tengevolge van het verlies van de moeder als exclusief bezit veroorzaakt door de komst van het broertje, heeft Proust nooit
kunnen genezen. Hij is zich van zijn innige gehechtheid aan zijn moeder reeds heel jong bewust geweest. Dit getuigt het beroemde antwoord dat hij als dertienjarige opschreef in het album van Antoinette Félix-Faure op de vraag: ‘Quel est, pour vous, le comble de la misère?’ - ‘Etre séparé de Maman.’ Deze vraag maakte deel uit van de questionnaire, een gezelschapsspel waarbij persoonlijk gerichte vragen beantwoord dienden te worden. Hij heeft met alle middelen getracht zijn moeder voor zich te behouden door extreem affectieve aandacht voor zich op te eisen.
Zou Proust bewust een verklaring voor zijn gehechtheid aan zijn moeder en zijn ambivalente gevoelens jegens zijn broer hebben willen vermijden door de figuren in de Recherche bijna uitsluitend ‘enige kinderen’ te laten zijn? Een paar voorbeelden hiervan zijn: de moeder van de Narrateur, de Narrateur, Swann, Gilberte, Saint-Loup, Albertine, Mlle Vinteuil, de nicht van Jupien. Ook in Jean Santeuil treffen wij dit verschijnsel aan: Jean is enig kind en zijn boezemvriend, die als ideaalbroer fungeert, Henri de Réveillon eveneens. Deze lijst zou met nog meer voorbeelden te illustreren zijn. Uitzondering vormt de baron de Charlus, die de duc de Guermantes tot broer en Mme de Marsantes tot zuster heeft. De baron de Charlus, een van de gecompliceerde karakters van de Recherche, heeft een bijzondere band met zijn moeder gehad: hij kan alleen met de grootste emotie over haar spreken (Pl. II p. 717). Ook Bloch vormt een uitzondering, maar kan toch als enig kind beschouwd worden omdat hij ten opzichte van zijn zusters een bevoorrechte positie in de familiekring inneemt.
Wij weten uit de biografieën, dat mevrouw Proust haar kwetsbare oudste zoon sterker wilde maken en niet aan zijn dwingende afhankelijkheid van haar wilde toegeven. De belezenheid van mevrouw Proust wordt zeer geprezen en haar kunst om de juiste citaten op het juiste tijdstip aan te halen. Maar ik vraag me af, of het voor een kind bevredigend is om steeds met verheven voorbeelden geconfronteerd te worden met de duidelijke bedoeling dat het zijn houding naar deze voorbeelden richt. Is het voor een zevenjarig kind mogelijk om - zoals in het aangehaalde fragment - zich bij het afscheidnemen van zijn moeder te conformeren aan Leonidas, die in grote tegenslagen een sereen gezicht kon vertonen, en aan Regulus, die in rampzalige omstandigheden zijn omgeving door zijn standvastigheid versteld deed staan? Zou in de belevingswereld van het kind de moeder, als voedster op allerlei niveau's, met haar veelvuldige verwijzingen naar deze ethische voorbeelden wel voldoende ‘voer’ aan zijn hongerende hart hebben gegeven? Zou Proust daarom aan de kus een voedende waarde toekennen - bijna in letterlijke zin - zoals uit talrijke passages uit de Recherche blijkt? ‘Et il me fallut partir sans viatique’ (Pl. I p. 27). Viatique - reisproviand, leeftocht. In Jean Santeuil wordt de nachtkusepisode ook beschreven, en daar wordt het ontberen van de nachtkus nog duidelijker omschreven:
Ce baiser-là, c'était le viatique,... la douce offrande de gâteaux que les Grecs attachaient au cou de l'épouse ou de l'ami défunt en le couchant dans sa tombe, pour qu'il accomplit sans terreur le voyage souterrain, traversât rassassié les royaumes sombres. Ainsi Jean goûtait longuement les joues tendres de sa mère... (Pl. IV p. 205/206). Elle avait penché... sa figure aimante, et me l'avait tendue comme une hostie... (Pl. I p. 13).
Welsprekend is ook de volgende passage, wanneer de Narrateur zijn grootmoeder in Balbec kust:
... je suspendis mes lèvres à sa figure... j'avais ainsi ma bouche collée à ses joues... j'y puisais quelque chose de si bienfaisant, de si nourricier, que je gardais... la tranquille avidité d'un enfant qui tête (Pl. I p. 668).
Zoals bekend, heeft Proust van de oorspronkelijke moederfiguur twee figuren gecreëerd: de moeder en de grootmoeder. Ten slotte wil ik wijzen op de nachtkus van Albertine, nadat zij haar intrek bij de Narrateur heeft genomen. Deze kus wordt als volgt omschreven (Pl. III p. 10):‘...chaque soir, fort tard, avant de me quitter, aile glissait dans ma bouche sa langue, comme un pain quotidien, comme un aliment nourrissant...’ en in die zelfde zin roept hij ter vergelijking op ‘...la nuit où mon père envoya maman dormir dans le petit lit à côté du mien.’
In tegenstelling tot de opvatting, die Proust zelf ook verkondigt, dat het latere gedragspatroon van de Narrateur in zijn liefdesleven terug te brengen is tot de nachtkusepisode en de daarin uitgebeelde verhouding tussen zoon en moeder, geloof ik, dat veel verder liggende ervaringen zijn gedrag hebben gevormd, ervaringen die Marcel in zijn baby- en kleutertijd heeft opgedaan, en waarnaar de aangehaalde citaten naar mijn gevoel ondubbelzinnig verwijzen. Die ervaringen liggen in een periode, waarin het jonge kind nog geen genegenheid voor de moeder kon voelen - zij was iets vanzelfsprekends totdat het met een schok ervoer, dat er in de symbioseachtige verhouding met haar een verandering dreigde op de treden resp. optrad. Op dat moment ontwaakte bij hem ‘délire de recherches’ omdat hij ‘sent qu'on le trompe’ en toen stelde hij alles in het werk om haar weer geheel voor zich te bezitten en ging hij - op zijn wijze - macht uitoefenen. Hetzelfde beeld vertoont de Narrateur in zijn verhouding tot zijn geliefden, en speciaal tot Albertine. Ik aarzel het woord‘beminde’ of ‘geliefde’ te gebruiken, want de partner in de relatie is tot een object gereduceerd. Niets uit de woorden of daden van de minnaar doet enige genegenheid of belangstelling in de persoon van de geliefde veronderstellen - hij wil dat zij volledig in zijn macht is; in haar verleden is hij slechts geïnteresseerd voor zover het haar liefdesleven betreft. Hij heeft geen belangstelling voor wat zij voor hem voelt en of hij haar gelukkig maakt. Als uiterste consequentie van zijn bezitsdrang tegenover Albertine gaat hij tot haar volledige bewaking en zelfs tot haar claustratie over. Vergelijk hiermede: ‘... le plus grand désir que j'eusse au monde, garder ma mère dans ma chambre...’ (Pl. I p. 43). Zolang de geliefde geen aanleiding tot achterdocht geeft, verslapt zijn liefde en belangstelling
voor haar en speelt hij met de gedachte haar te verlaten, zich van haar te ontdoen. Totdat er een aanduiding is van een niet op hem gericht gevoel van de geliefde: op dat moment komt het hele mechanisme van de ‘délire de recherches’ in actie - scènes van droefheid worden opgevoerd en de steeds hernieuwde ondervragingen beginnen. Gevoelens van jaloezie kunnen de impulsen vormen voor de hartstocht van de liefde, maar ik geloof dat wij hier te maken hebben met een herhaling van de gevoelens van het zeer