| |
| |
| |
H.C. Halberstadt-Freud
Proust en het perverse scenario
Inleiding
Met evenveel recht zou ik kunnen zeggen: Proust en de liefde, want deze twee begrippen zijn in zijn oeuvre onverbrekelijk met elkaar verbonden. Op het eerste gezicht lijkt het ongerijmd en misschien zelfs wel ongepast om perversie en liefde in een adem te noemen. Bovendien, wat is perversie eigenlijk? Pervertere betekent keren, draaien, wenden en in het uiterste geval zelfs omkeren, op zijn kop zetten, verdraaien. Van het menselijke liefdesleven en van de seksualiteit kunnen we zeggen dat het niet natuurlijk is, in de zin van door de natuur gegeven, met een vaststaande uitingsvorm en manier van beleven, als ware het een instinct. De menselijke libido is veeleer van nature pervers, in de zin van wendbaar, plooibaar. Wat in de loop van de ontwikkeling gevormd moet worden is ook omvormbaar, zelfs vervormbaar. Sexualiteit is bij uitstek geschikt om er allerlei andere gevoelens mee tot uitdrukking te brengen, zoals we nog zullen zien. Het is een uitingsvorm die ons van alles kan vertellen over iemands levensgeschiedenis, om over de vorm die in zijn cultuur aan dit soort belevingen gegeven wordt nog maar te zwijgen.
De menselijke seksualiteit is tot de meest uiteenlopende en op het eerste gezicht zelfs bizarre uitingen in staat. De perversies zijn daar het beste bewijs van, maar tegelijkertijd zijn ze bedrieglijk en niet wat ze op het eerste gezicht lijken. Er is nadere interpretatie bij nodig om de betekenis die erin vervat zit eruit te halen. Ook het subject snapt niet waar hij mee bezig is, waarom hij fantaseert en handelt zoals hij doet. De perversie is volkomen irrationeel, in de zin van niet volgens de wetten van de logica en van de realiteit opgebouwd, maar daarom des te betekenisvoller. De perversie beantwoordt aan andere wetten, die lijken op de manier van denken zoals we die uit de droom kennen, waar ook een andere werkelijkheid en denktrant dan de objectieve geldt.
Het gaat bij de perversie om het regelen van intieme relaties en het uitbeelden van de fantasieën die daar een rol bij spelen. Bij perversie gaat het mij in de eerste plaats om de voorstellingswereld en we kunnen er ook alleen iets van begrijpen als we toegang hebben tot die fantasiewereld.
Proust verschaft ons toegang tot een subjectieve werkelijkheid, de hel en vervoering van het verlangen, waar angst en wanhoop leiden tot verdraaiing en manipulatie, die bewust, maar vooral ook onbewust in hun werk gaan.
De perversie is een extreme vorm van het liefdesleven, en daarom juist interessant, omdat het bijzondere ons ook het algemene duidelijker kan maken. Op dat punt waren Proust en Freud het trouwens eens; het uitspitten van het speciale helpt bij het zoeken naar het algemene. Naast overeenkomsten zijn er ook verschillen in hun kijk op de perversie zoals we nog zullen zien. Wat betreft de psychologie van het liefdesleven weten we dat Proust heel nadrukkelijk stelt dat de liefde niets te maken heeft met de objectieve kenmerken van de geliefde, integendeel, Swann wordt verliefd op iemand die helemaal niet met zijn smaak overeen komt. Ook Freud stelt dat overschatten van het object, in dit geval de geliefde, bij de verliefdheid hoort.
Het viel hem op dat een gedenigreerd liefdesobject juist zijn speciale aantrekkelijkheden heeft, terwijl anderzijds het idealiseren ook zo onlosmakelijk met de liefde verbonden is. Het is bij het lezen van Proust over de liefde alsof we Freud horen spreken, terwijl deze het toch over meer algemene trekken van de psychologie van het liefdesleven heeft.
Blijkbaar is het onderscheid tussen liefde en perversie niet zo duidelijk als we altijd denken, en is in beide gevallen in ieder geval de verbeelding aan de macht. Eigenlijk had Stendhal ons daar al voor gewaarschuwd. Verliefdheid is een extreme poging om alles mooi en romantisch te houden, waarbij negatieve gevoelens helemaal niet van pas komen. We kennen allemaal de sprookjes waar een prinses plotseling in bed ligt met een kikker waar zij mee moet trouwen, zij moet haar afschuw overwinnen, en iets moois in hem gaan zien, en tot beloning verandert hij dan in een prins. Er zijn mensen die dit staaltje van ontkenning niet goed voor elkaar brengen, en er meer kunstgrepen bij nodig hebben, om een overmaat aan haat en razernij in bedwang te houden. De perversie is nog veel onverklaarbaarder dan het ‘gewone’ liefdesleven en daarom is het snappen ervan ook zo'n uitdaging. Hoe is het mogelijk veertig jaar lang liefdesgedichten te schrijven over iemand die je nauwelijks kent, niet meer dan eenmaal gezien, laat staan ooit aangeraakt hebt. Nog onbegrijpelijker komt het ons voor dat iemand lust kan beleven aan het ondergaan van vernedering en pijniging. ‘L'enigme est le comble de sens’ zegt Lacan. De perversie biedt zoals we nog zullen zien wel een heel speciale oplossing voor een meer algemeen probleem, nl. hoe tegenstrijdige gevoelens ten opzicht van een persoon een plaats te geven.
Marcel Proust.
| |
Historie
Het woord perversie is oorspronkelijk afkomstig uit de sfeer van de criminaliteit, en het gaat, zeker tot het eind van de negentiende eeuw, over verboden vormen van seksualiteit, gezien de achtergrond van de heersende christelijke moraal. De negentiende-eeuwse psychiatrie, die nog bijna uitsluitend beschrijvend is, probeert de perversies te rubriceren, terwijl de verklaring gezocht wordt in erfelijkheid, degeneratie, en de kwalijke gevolgen van onanie. Krafft-Ebing, die door Proust trouwens gelezen werd, zet in zijn Psychopathia Sexualis alle vormen van pervers gedrag die hij kon vinden uiteen. In 1905 publiceert Freud zijn Drei abhandlungen zur Sexualtheorie, waarin hij uitvoerig ingaat op de ‘Perversionen’. Hij legt voor het eerst verbinding met de normale ontwikkeling, en met de
| |
| |
kinderlijke seksualiteit, waarvan hij zelfs zegt dat deze ‘polymorf pervers’ is. Hij stelt voor het eerst dat er geen wezenlijk, alleen een gradueel onderscheid bestaat tussen zogenaamde normale en perverse seksualiteit. Deze visie was in die tijd zeer revolutionair en heeft het onderzoek van de perversies een nieuwe wending gegeven. Toch zijn er ook redenen aan te wijzen waarom de perversie als onderwerp van studie daarna zo lang in de coulissen heeft moeten verwijlen. Dat is mede te wijten aan een aantal premissen, waardoor perversie moeilijk verklaarbaar en slecht behandelbaar bleef. Voor zover het niet lukte de ontwikkeling ervan te verklaren werd perversie toch weer aan aanleg en constitutie toegeschreven, en bleef net als de vrouwelijke seksualiteit in een onbevredigend vacuüm hangen, tot er nieuwe impulsen aan de theorie werden gegeven. Freud leidt het ontstaan van de perversie af uit de spontane driftontwikkeling, en uit de fasen die de kinderlijke seksualiteit doorloopt, zonder dat de wisselwerking tussen ouders en kinderen daar veel mee te maken lijkt te hebben. Een ander probleem is dat perversie door hem gezien wordt als het negatief van de neurose, waarbij in het laatste geval verdrongen wordt wat in het eerste zonder meer uitgeleefd zou worden. Dit blijkt om verschillende redenen niet goed op te gaan. In de eerste plaats omdat neurose en perversie heel goed kunnen samengaan, maar ook het strenge geweten ontbreekt bij de perversie evenmin als bij de neurose. Er is geen sprake van dat er bij de perversie géén conflict wordt uitgedrukt, zoals dat bij de neurose zo duidelijk wèl het geval is. Integendeel, de perversie dient juist bij uitstek om een leefbare vorm te vinden voor het uitdrukken en tegelijk onderdrukken van archaïsche angsten en primitieve razernij. De perversie staat nog meer dan dat bij de neurose het geval is, in dienst van het handhaven van een wankel psychisch
evenwicht. Dat daarbij lust beleefd en een orgasme genoten kan worden is een winstpunt en een staaltje van onbewuste vindingrijkheid die zijn weerga niet vindt. Freud zag de perversie vooral in het kader van de oedipale ontwikkeling, zijn centrale verklaringsmodel. De oedipale vader als concurrent is echter niet zozeer van toepassing in het geval van de perversies zoals we nog zullen zien. Het draait bij de perverse ontwikkeling veel meer om de vroege moeder-kind relatie, die bij Freud nog weinig aandacht kreeg. De afwezige vader was nog niet iets waarbij Freud in zijn theorievorming stil stond.
| |
De hedendaagse psychoanalyse en de perversie.
Na een enthousiaste start ten aanzien van de perversies heeft het onderzoek driekwart eeuw toch wat gesluimerd, terwijl het sinds een jaar of tien niet alleen weer op gang komt, maar ook een centrale plaats in de theorievorming lijkt te gaan innemen. Tegenwoordig staat de seksualiteit als verklaringsgrond veel minder centraal dan als uitingsvorm, en dat past beter bij de perversies. De nadruk is meer verschoven naar het bewaren van een psychisch evenwicht en het handhaven van een draaglijk gevoel van eigenwaarde. Sexualiteit kan dan in dienst staan van het zelfgevoel en de handhaving daarvan. Met het vorige punt hangt samen dat de objectrelaties meer aandacht krijgen dan de driftontwikkeling. Tevens is de aandacht van het oedipale heel sterk verschoven naar ht vroegste levensbegin, de eerste relatie, tussen moeder en kind, en de manier waarop de vader daarin al of niet betrokken raakt.
Observaties van babies en jonge kinderen hebben ons veel gevoeliger gemaakt voor de subtiele wisselwerkingen tussen moeder en kind, en voor de mate waarin de jongste kinderen al rekening houden met de behoefte van de moeder, en hun gedrag daaraan aanpassen kunnen.
Het blijkt in de allereerste plaats om de losmaking uit de symbiose te gaan, waarbij de mislukte separatie voorwaarde voor perversie vormt. Aan een oedipale driehoek komt deze ontwikkeling niet toe, zij blijft al in een eerder stadium steken. Het gevolg van een en ander is een wankele seksuele identiteit, en een verwarring tussen de geslachten en de generaties.
| |
Proust en de perversie
Proust sluit zelfs beter op deze nieuwe visie op de perversie aan dan Freud. Hij beschrijft vooral de relatie tussen de narrateur en zijn moeder, de vader komt hier nauwelijks aan te pas. Van een oedipale driehoek is geen sprake, veeleer wordt hier beschreven hoe de driehoek niet tot stand is gekomen, dyade gebleven is, waarin de moeder soms meer met haar zoon getrouwd lijkt, dan met haar echtgenoot, zo sterk is ze op hem betrokken. Proust schreef een ‘roman d'introspection’ (zijn eigen woorden) hij kan uit eigen ervaring putten (wat natuurlijk niet wil zeggen dat schrijver en zijn personages samenvallen) en ons alle finesses en geraffineerdheden van de perverse interactie vertellen waar de argeloze buitenstaander geen weet van heeft. Het gaat om een eindeloos spel van loven en bieden, een contract dat afgesloten wordt, een pact waarbij moeder en zoon, of later narrateur en geliefde, door ketenen van angst en argwaan aan elkaar gebonden en gewaagd zijn geraakt. Hoewel Proust niet met zoveel woorden over de vroege kinderjaren schrijft, geeft hij een relatievorm weer die het gevolg is van, en een overblijfsel uit een onopgeloste symbiotische fase. De volwassen man draagt dan een innerlijk beeld van zijn moeder mee dat zijn voelen en handelen in intieme relaties bepaalt. De werkelijke moeder hoeft hier niet meer aan te pas te komen, zelfs als zij niet meer zou leven blijft haar invloed onontkoombaar doorwerken in het al of niet leggen van nieuwe intieme relaties, en de manier waarop dit geschiedt.
Om dit alles te illustreren zal ik een aantal sleutelscènes uit Prousts oeuvre aanhalen.
Al in Prousts jeugdwerken zijn interessante voorbeelden te vinden van een aantal punten die in de perversie een rol spelen.
In ‘La confession d'une jeune fille’ vertelt een jong meisje, dat op sterven ligt na een geslaagde, uit berouw gepleegde zelfmoordpoging, hoe zij haar moeder de dood in dreef. De moeder, al steeds doodziek, door het erotisch wangedrag van haar dochter, en juist aan de beterende hand nadat deze haar heeft beloofd te zullen gaan trouwen om haar moeder een plezier te doen, wordt opeens met een hernieuwde vrijpartij van het jonge meisje met een ‘slechte’ jongeman geconfronteerd. De moeder kijkt vanaf het balkon hoe haar dochter met deze perverse (zegt Proust) jongeman aan het vrijen is. Het meisje schrikt hevig als ze merkt dat haar moeder haar ziet, maar het berouw komt te laat: de verbijsterde moeder valt flauw, komt met haar hoofd achterover tussen twee spijlen van het balkon terecht, en is op slag dood. Het meisje heeft dus door het najagen van haar genoegens haar moeder vermoord, en zij beleeft het alsof hier sprake is van dood door haar schuld, want haar plezier is haar moeders ongeluk. Terwijl het omgekeerde ook geldt: als zij haar moeder plezier doet heeft zij het niet. Ziehier het Proustiaanse dilemma, dat menigeen bekend zal voorkomen, maar voor het ontstaan van de perversie een absolute voorwaarde vormt.
Haar vrijen staat gelijk met het profaneren van haar moeder, niet alleen omdat zij ontrouw is aan haar moeders wensen ten aanzien van haarzelf. Er is nog iets veel subtielers en onontkoombaarders aan de hand, waardoor profanatie in haar liefdesleven besloten ligt: zij heeft zich zo sterk met haar moeder vereenzelvigd, deze leeft zo sterk in haar, haar gelaat lijkt zozeer op dat van haar moeder, dat deze daardoor alleen al in haar beledigd wordt iedere keer als zij vrijt en verboden pleziertjes geniet, ook al zou ze er niet eens bij zijn. De avontuurtjes van het jonge meisje staan daardoor alleen al onontkoombaar voor de bespotting van haar moeder. Dit alles lijkt op het eerste gezicht zeer gezocht, een ongelukkig toeval, een onaangename bijkomstigheid. Als we wat meer thuis raken in de Proustiaanse wereld blijkt integendeel dat hier sprake is van een absolute voorwaarde voor opwinding. Het gaat om een pervers scenario, waarin de haat tegen de moeder wordt uitgeleefd onder het mom van buitengewone fijngevoeligheid, die er natuurlijk tegelijk ook is. Daarbij doet het er weinig toe of het hier om een masturbatiefantasie gaat, of over een daadwerkelijk opgevoerde perverse profanatie-scène, zoals de Montjouvain (zie onder). Het gaat la jeune fille duidelijk om een jonge man, en een transpositie van een homo- naar een heterosexuele vrijage. De homosexualiteit vormt nog een speciale reden waarom het erotische leven van haar kind de moeder zo verdriet en profaneert.
Het thema suxualiteit en dood, hiermee al heel vroeg gegeven, zal ook een constante in Prousts werk blijven. Als de zoon niet aan de wensen en verlangens van de moeder tegemoet komt, maar daarentegen zijn eigen gang gaat, doet wat hij zelf prettig vindt, zich onafhankelijk opstelt, dan heeft dat steeds
| |
| |
funeste gevolgen. De quasi gelukkige symbiotische verstandhouding wordt erdoor op losse schroeven gezet, wat steeds een hevige schok voor de moeder betekent, terwijl zoals we in La Recherche zullen zien, de narrateur bijkans stikt in berouw en er ziek van wordt. La Confession, onlangs ook in het Nederlands verschenen, is ook daarom zo interessant, omdat de angst voor scheiding van en verlating door de moeder er ook al zo'n duidelijke rol in speelt. De belangrijkste Proustiaanse thema's rond liefde en intimiteit zijn hier al in een notedop gegeven. De angst voor liefdesverlies is zo groot dat la jeune fille al in paniek is als haar moeder een paar dagen op reis gaat. Zij is doodsbenauwd voor de boosheid van de strenge veeleisende moeder, die haar liefde niet toont. Het jonge meisje vermoedt dat de moeder haar liefde en tederheid verbergt, om op die manier haar eisen, voor de bestwil van haar dochter uiteraard, beter te kunnen doorzetten. Het verbergen van gevoel en omkeren in het tegendeel, strengheid tonen in plaats van liefde, is een voorloper van de perverse relatie van de moeder met haar zoon zoals we die in de Recherche uitvoeriger tegenkomen.
De vader van Marcel Proust.
De moeder van Marcel Proust.
Een andere voorbeeldige moeder-zoon relatie die uitloopt op een regelrechte moordpartij vinden we in Sentiments filiaux d'un paaricide.
Henri van Blarenberghe vermoordt zijn moeder metterdaad, waarna hij zich als een mislukte oedipus de ogen uit het hoofd schiet en sterft. Proust was door deze waar gebeurde geschiedenis dan ook diep geschokt.
In de beroemde nachtkusperiode treffen we de wortels aan van de even hevige als onderdrukt woedende binding aan de moeder, die zo typisch is voor de perversie.
Deze zelfde episode komt ook in Jean Santeuil al voor, in bijna identieke vorm als in La Recherche, wat pleit voor het belang dat Proust aan deze scène hecht. Ik vind het daarom zo'n centrale scène, omdat daarin duidelijk wordt welke elementen bij de perversie een rol spelen. Het jongetje Marcel (zoals Proust de narrateur in Le Recherche een paar maal noemt), wil zijn moeder met alle geweld een nachtkus geven als hij naar bed wordt gestuurd. Omdat zijn ouders een diner geven wordt dit niet passend geacht, hij moet onverwijld naar boven en naar bed. Zijn moeder, die hem altijd de nachtkus pleegt toe te staan is hem nu dus ontrouw. Zij vindt haar gasten op dit moment belangrijker dan haar zoon. Zijn vader vindt vertoningen van sentimentaliteit ook uit den boze. Er is dus helemaal niets aan te doen, en hij gaat met de dood in het hart alleen naar boven. Hij moet zelf maar zien hoe hij zijn gevoel van totale desolaatheid, dat hem voor het naar bed gaan altijd overvalt, kan overwinnen. Op het moment dat hij zich dat realiseert breekt de paniek in hem los, doodsangsten, verlatingsangsten, alles wat dreigend en griezelig is spookt in zijn hoofd rond. Hij is nu eenmaal een hypergevoelige, angstige, en wat ziekelijke jongen, van we weten niet hoe oud, want dat laat Proust wijselijk in het midden. Midden in zijn angstaanval roept hij de dienstmeid, ze weigert zijn moeder te roepen, maar hij gaat net zo lang en ook zo heftig tekeer tot ze ten slotte toegeeft en zijn moeder haalt. Zijn moeder vindt het grote onzin, ze voelt zich hevig door haar zoon gedwongen, ze komt ook pas na lang aandringen, en moet een hevig gevoel van woede onderdrukken als ze hem zo hulpeloos en appellerend als een drenkeling aantreft. De jongen is bang dat zijn moeder heel erg boos zal worden, en verdubbelt zijn snikken en jammerklachten, om haar te vermurwen. Hij is doodsbenauwd dat hij nu toch echt uit huis gedaan
en naar een opvoedingsgesticht gestuurd zal worden. Voor mindere vergrijpen dan deze heeft zijn moeder wel een week niet meer tegen hem gesproken. Tot overmaat van ramp komt vader nu ook nog boven, voor wie hij nog veel banger is dan voor zijn moeder. Zijn vader is een bruuske driftige man die zo tekeer kan gaan dat zijn slachtoffer zich totaal verpletterd voelt. Tot zijn verrassing pakt het heel anders uit dan hij dacht. Zijn vader spoort zijn vrouw juist aan om bij haar zoon te blijven overnachten, en hem te troosten in plaats van hem te straffen door niet te doen wat hij vraagt. Vader zegt ongeveer het volgende: ‘Wat heb je er nou aan om hem nog wanhopiger te maken door hem alleen te laten, we zijn toch geen beulen. Je maakt hem nog ziek als je zo doorgaat, en hem weigert wat hij vraagt.’ ‘Nee, ik ben niet kwaad, ik ga wel alleen naar bed, ik laat jullie nu met z'n tweetjes.’
Op dat moment vindt plaats wat Proust ‘l'abdication’ noemt. De moeder geeft haar eisen en wensen ten aanzien van haar zoon op. Hij hoeft niet meer flink en manlijk te zijn, ze geeft toe aan het slappe, zieke en zwakke dat ze altijd te vuur en te zwaard in hem heeft bestreden. Zoals Proust in een brief aan zijn moeder schrijft: als hij dreigt zijn eigen gang te gaan rust ze niet voor hij weer ziek en afhankelijk van haar is. Maar hij heeft ook pas recht op moederliefde als hij doet wat moeder wil. Dit pact wordt ten tijde van de nachtkusperiode afgesloten, het komt kortweg hierop neer: als jij doet wat ik wil, zal ik toegeven aan jouw wensen.
De prijs die voor het appaiseren van zijn verlatingsangsten betaald moet worden is wel hoog. De moeder zegt impliciet: als jij passief en hulpbehoevend bent, dan zal ik niets meer van je eisen, maar je verzorgen, ja zelfs verwennen. De zoon van zijn kant: Ik zal geen zelfstandigheid en onafhankelijkheid van jou verlangen, ik blijf altijd bij je, (als is het alleen maar in gedachten). Ik stel me helemaal van jou afhankelijk, maar dan moet je verder ook niets meer eisen, en de moederliefde geven waar ik zo naar snak. Belangrijk is bij dit pact dat vader er verder in ontbreekt. Als er iemand abdiceert dan is hij het wel. Hij geeft zijn taak om tussen moeder en kind te gaan staan, eisen te stellen, zijn positie als vader in te nemen op, zodat de symbiose tussen moeder en zoon niet verbroken wordt. Niets staat nu een benauwende band tussen moeder en zoon meer in de weg. Vader Iaat de opvoeding verder aan de moeder over, hij is geen concurrent meer, integendeel een bezorgdere moeder dan moeder. In deze omstandigheden is het loskomen van de moeder niet meer nodig of zelfs maar mogelijk. Het blijkt dat vader wel als beangstigend en streng gezien wordt, maar dat hij dat in feite niet is, het is meer zo dat moeder, die zelf altijd de rol van de lieve en geduldige op zich neemt, hem als boeman gebruikt. Ook dit is in de perversie een gebruikelijke constructie: vader mag wel kwaad worden, maar dan in opdracht van moeder en om haar eisen kracht bij te zetten. De angst voor de vader is dan een afsplitsing van de angst voor de moeder, met wie de verhouding immers smetteloos en symbiotisch moet blijven. Over haar nooit een kwaad woord, zo ook in Prousts Recherche.
Proust schrijft nogal eens over de turbulente jaren van de adolescentie, waarin hij duidelijk maakt hoe de angsten uit de kindertijd worden voortgezet in de latere relaties als de seksualiteit er als complicerende factor bij komt. De als pervers, in de zin van gevoelens omkeren en verbergen, beleefde verdrietige kinderjaren leren de narrateur zelf ook een ingewikkeld pervers spel opvoeren in zijn liefdesrelaties.
Jean (de hoofdpersoon van Jean Santeuil), ontsteekt in razernij tegen zijn ouders, die willen dat hij zijn werk maakt, en niet uitgaat met ongewenste types. Zijn moeder schrijft een brief aan zijn beste vriend, met de boodschap dat Jean hem voorlopig niet meer zal zien. Jean verlaat de ouderlijke salon, luid slaand met de deur, zodat het glaspaneel breekt. Hij trekt zich
| |
| |
terug in zijn eigen kamer, want kwaad zijn op zijn ouders waar ze bij zijn is onmogelijk. In zijn woede sleurt hij een fluwelen mantel van zijn moeder uit de kast als een meisje, zegt Proust, dat door een soldaat aan haar haren wordt meegesleept. Het manteltje vervult hier de rol van fetisj waar je je woede op kunt koelen, en lust aan kunt beleven, zonder dat iemand er last van heeft. Er zijn bij Proust diverse scènes te vinden waar een hoed of een kledingstuk van een gehaat persoon het moet ontgelden. Direct geuite boosheid is uitgesloten, maar ook nu krijgt hij spoedig berouw, bedenkend hoeveel verdriet hij zijn moeder al heeft aangedaan, ze is al helemaal oud, grijs en verdrietig geworden door zijn toedoen. Straks is ze dood, dan heeft hij helemaal geen moeder meer om van te houden en zijn liefde te tonen.
Terwijl hij dit allemaal overdenkt stopt hij zijn razernij en haat diep weg, en gaat het met zijn ouders, die net aan tafel zijn gegaan, weer goed maken. Zijn moeder keert haar hoofd af, maar vader, zwakker, ruwer en zachter dan zijn vrouw, geeft meteen toe. De verteller heeft zich intussen in de fluwelen, met hermelijn afgezette, en met satijn gevoerde mantel van zijn moeder gehuld. Vader ziet dat opeens en zegt iets als: ‘doe uit dat ding, dat is van je moeder’. Maar moeder is het daar helemaal niet mee eens, ze wisselt een blik van verstandhouding met haar zoon, die duidelijk de betekenis heeft vader buiten te sluiten, en zoveel zeggen moet als: wij begrijpen elkaar tenminste. Moeder is veel subtieler, fijngevoeliger, ze heeft meer smaak en eruditie, kortom, zij kan haar zoon begrijpen, vader is een onnozele bruut, die er allemaal niets van snapt, daar zijn moeder en zoon het in een onuitgesproken pact al lang over eens. Dit is dan ook weer typisch voor de perverse setup, waarbij de moeder een onderonsje heeft met de zoon, zich met hem meer vertrouwd voelt dan met haar man, die zij zodoende ten overstaan van haar zoon, al of niet in stilte denigreert. Ten slotte bekent Jean aan zijn moeder dat hij in zijn woede de kostbare Venetiaanse vaas gebroken heeft, die zij hem onlangs geschonken had. Nu pas accepteert zijn moeder zijn verzoek om vergiffenis, ze is opgetogen, want zegt ze: laten we dat opvatten als een bewijs van onze onverbrekelijke band, net als in de synagoge. Ze bedoelt het glas dat bij de huwelijksvoltrekking gebroken wordt, en zij heeft zojuist het symbolisch huwlijkspact met haar zoon afgesloten. Verleidend en afwijzend als moeders bij de perversie plegen te zijn, spiegelt zij iets voor dat in werkelijkheid anders zit, zij bindt haar zoon, omdat zij het bij haar man niet vinden kan. Maar als het erop aankomt trekt ze toch weer een lijn met de laatste.
Na deze uitstapjes in de bijwerken, keren we terug naar la Recherche. De sleutelepisode die de perversie inluidt is de bekende Montjouvainscène. Proust schrijft aan een collega dat hij een boek over het sadisme wil schrijven, deze collega raadt hem dat af, maar de Montjouvainepisode maakt onder meer duidelijk wat hij daarmee bedoelt.
Als de narrateur aan het wandelen is in de buurt van Combray, en zich moe op een heuveltje te ruste legt valt hij in slaap, en het is al donker als hij wakker wordt. Geheel toevallig, zonder opzet en dus buiten zijn schuld, ziet hij dan een verbazingwekkende scène, die hem tot een uiteenzetting over het sadisme aanleiding geeft. Hij ligt namelijk tegenover het geopende raam van de dochter van de onlangs gestorven musicus en pianoleraar Vinteuil. Daar ziet hij Mlle Vinteuil met haar vriendin een lesbische liefdesscène opvoeren, waarbij een foto van de vader als object van profanatie moet dienen. Deze vader, die juist zo goed en lief en overbezorgd voor zijn dochter was, en niets dan haar geluk nastreefde, wordt nu door haar gebruikt om opwinding te beleven met haar vriendin. Zij bespot hem in de meest krasse bewoordingen, en bespuugt zijn portret. Het gaat opnieuw om een object dat in gedachten een persoon voorstelt, waarbij de woede op die persoon de opwinding moet veroorzaken. Foto's spelen vaker bij Proust deze rol; het is net als de mantel een fetisj waarmee je kunt doen wat je wilt, en waarop staffeloos en ook zonder schade voor de betreffende persoon tegenstrijdige gevoelens uitgeleefd kunnen worden.
Proust schildert deze scènes af als gebeurtenissen, maar met evenveel recht kunnen ze als masturbatiefantasieën gelezen worden, al vertelt hij er niet bij dat de narrateur deze voorwerpen voor het bewerkstelligen van opwinding en opluchting gebruikt. Dergelijke mededelingen passen natuurlijk ook niet zo goed in een roman, en zijn daar niet nodig. Ik wijs er alleen maar op omdat we het nu toch over de perversie hebben, en omdat die begrijpelijker wordt door wat Proust erover schrijft. De narrateur kan argeloos zijn, de lezer, zeker de gewaarschuwde lezer, is dat niet meer.
Ook geneugten van het voyeurisme worden in deze episode goed weergegeven. Het is opwindend voor de narrateur om toeschouwer te zijn bij een homoseksueel erotisch spel, al vertelt hj dat er niet bij en kijkt hij er altijd toevallig en quasi per ongeluk naar. De narrateur is onschuldig, naïef, en argeloos. Proust bouwt als het ware een brug naar de lezer, die hij iets wil laten begrijpen van een vreemde wereld, waarover hij zich ook onzeker voelt. Hij noemt niet voor niets masochisme consequent sadisme, en hij wil ook steeds uitleggen dat een wreedaard en een seksuele sadist niet een en dezelfde zijn. Integendeel, de een is erop uit kwaad te doen, terwijl Mlle Vinteuil bijvoorbeeld zo hypersensitief, gewetensvol en schuldbeladen is dat zij alle genieten als slecht en gemeen beleeft, en de wereld van het kwaad moet binnentreden om lust te beleven. Zij is dan niet zichzelf, zij treedt buiten zichzelf om genieten mogelijk te maken. De perversie speelt zich als het ware af in een afgesplitste wereld, waar andere wetten gelden, zoals Freud naar aanleiding van het fetisjisme, tegen het eind van zijn leven ook stelde. Dit is inderdaad een vruchtbare benadering gebleken om te begrijpen wat er bij een perverse daad of masturbatiefantasie gebeurt.
De narrateur ontmoet op zijn ontdekkingsreis door het leven de baron de Charlus in de badplaats Balbec waar hij met zijn grootmoeder logeert. Charlus is een adellijke heer, het is een eer om aan hem voorgesteld te worden, en tegen hem te mogen spreken. De baron van zijn kant kijkt wat neer op de onzekere jongeman, knijpt hem respectvol in zijn oorlel, en zegt dat hij er belachelijk uitziet in zijn nieuwe badpakje. Later, terug in Parijs als de narrateur de baron weer ontmoet, nodigt deze hem uit, en hij zegt erbij dat het een hele eer is om door hem uitgenodigd of überhaupt bekeken te worden. Hij kleineert de verteller schaamteloos. Als de narrateur ten slotte op deze uitnodiging ingaat en zich bij de baron vervoegt moet hij eerst eindeloos antichambreren en allerlei beledigingen van zijn bedienden ondergaan alvorens hij tot de baron zelf wordt toegelaten. Deze doet dan niets anders dan een eindeloze philippica tegen hem afsteken. Hij maakt hem uit voor alles wat lelijk is, maakt hem belachelijk, een kleine idioot is hij, die het aankijken niet waard is, hij kan maar beter weggaan, wat komt hij eigenlijk doen, oorwurm dat ie is. Ondertussen laat hij hem niet gaan, maar houdt hem met zijn redevoering natuurlijk juist vast, terwijl de verteller, beleefd als hij is, aan de grond genageld staat, en niet weet wat hem overkomt. Als hij dan uiteindelijk weg wil gaan, na deze smadelijke scène, roept de baron hem terug, want voor hem is het juist een heel smakelijke scène. Het is een van de typische sadomasochistische episodes waar de baron zo intens van kan genieten, en waar de narrateur zich als argeloos slachtoffer voor leent.
Om deze scènes inclusief de intimiteit, die bij Charlus en de narrateur wijselijk wordt weggelaten, te volgen, moeten we naar de verteller en Albertine overstappen. Wel hebben we natuurlijk in het begin van La Recherche al over Swann en Odette kunnen lezen, waar het al net zo toegaat als tussen de verteller en Albertine.
De narrateur en Albertine hebben een perverse relatie, al was het alleen maar omdat ze alles wat ze voelen voor elkaar verbergen en verdraaien. Zo'n relatie wordt ingegeven door angst om afgewezen te worden, angst ook voor intimiteit, die alleen in een soort spel en tussen aanhalingstekens genoten kan worden.
Albertine is alleen opwindend voor de verteller als ze ook stiekeme verhoudingen met anderen dreigt te hebben; om die te voorkomen moet ze opgesloten worden als la Prisonnière, terwijl ze toch steeds net weer even stiekem moet kunnen ontsnappen. Als ze helemaal beschikbaar is wordt ze op slag saai en vervelend, dan verschijnt ze in haar ware gedaante, en betekent niets voor de fantasie van de verteller. Om zijn jaloezie te stimuleren, moet ze steeds ontrouw zijn, of dat op zijn minst suggereren. De liefde is een voortdurende strijd met de angst voor verlating, maar zonder die angst en het daarmee bezig zijn ontbreekt de spanning die het zout in de pap van de liefde
| |
| |
is. Er moet een gulden middenweg bereikt waarbij er net genoeg spanning is om het opwindend te maken, maar ook weer niet zoveel dat het ondraaglijk wordt. Zo'n perverse verhouding is een soort koorddansen, dat in ‘gewonere’ verhoudingen nou ook weer niet zo uitzonderlijk is.
Marcel Proust met zijn vrienden Lucien Daudet en Robert de Billy.
De narrateur en Albertine voeren vaak iets op dat Proust ‘la Comédie de rupture’ noemt, niet de echte, maar de gespeelde breuk, die dan weer tot goed maken en verzoening leidt. Het is een ritueel, een spel, een stereotiep scenario, zoals bij perversies gebruikelijk, het is dwangmatig, de speelruimte is beperkt, want het geheel moet dienen om angst en haat te bemeesteren, zonder dat er ongelukken gebeuren, en zonder dat een van de partijen echt buiten zinnen raakt. Het komt erop neer dat je elkaar net zo lang pest tot je het weer goed kunt maken. De narrateur liegt dat hij verliefd is op Albertines vriendin in plaats van op haar, dat hij er niks meer aan vindt, dat ze eigenlijk net zo goed bij hem weg. zou kunnen gaan, en zo meer. Dit wisselt hij af met ondervragingen waar ze eigenlijk geweest is, met wie ze gesproken heeft, wat ze precies nu en vroeger gedaan heeft, of ze ontrouw geweest is. Hij is dan vooral op zoek naar lesbische verhoudingen à la Mlle Vinteuil, waarbij het sadistische element een rol speelt. Albertine ontkent, en dat maakt het alleen maar spannender, want ze liegt natuurlijk, zoals Jean vroeger tegen zijn moeder loog. Deze ondervragingen moeten natuurlijk ook weer niet de indruk wekken dat hij ongerust is, hij verbergt zijn angst en paniek door te doen alsof ze hem niets kan schelen. Zoals zijn moeder haar gevoelens voor hem verborg doet hij het nu voor Albertine, hij is hard en gemeen tegen haar, vol verwijten van ontrouw, hij doet terug wat hem als kind is aangedaan.
Maar een komedie kan ook uit de hand lopen, het is een precair evenwicht, als hij te afwijzend is gaat Albertine natuurlijk echt weg, en dat is nou juist wat hij vreest, waar hij niet van kan slapen. Hij kan niet zonder haar nachtkus, evenmin als hij zonder die van zijn moeder kon. Het object van onze liefde is tegelijk degeen die ons angstig maakt, en ons ook weer voor diezelfde angst moet troosten door haar aanwezigheid, zegt Proust. Op een dag gaat het mis, Albertine vertrekt in de vroege ochtenduren, als hij nog slaapt. De opperste paniek, die hij altijd heeft weten te ontlopen met haar, bekruipt hem nu hij plotseling en geheel onverwacht verlaten is. Hij is wanhopig.
Albertine is naar haar tante op het platteland vertrokken, en na een tijdje krijgt de narrateur, die alles heeft geprobeerd om haar terug te halen, het bericht dat zij van haar paard gevallen is. Liefde en dood zijn weer één geworden. De doodswensen moeten geen werkelijkheid worden, want dan breekt de acute angst door, de perverse scenario's dienen juist om alles in banen te leiden, om haat en razernij te kanaliseren. Maar ook hier toch weer de Blookercacaodoos met dezelfde voorstelling in eindeloze herhaling, het spel in het spel zoals bij Hamlet. Het spelelement is onmisbaar, maar tegelijk moet het zo gespeeld worden dat het serieus lijkt, anders is het niet opwindend zolas we bij Charlus in het bordeel zullen zien. Het doodgaan van de geliefde was, zoals we in eerdere verhalen van Proust hebben gezien, al ingecalculeerd, in de fantasie opgenomen, en eindeloos herhaald. Het bezig zijn met de dode geliefde is ingeweven in het scenario, en zelf weer tot spel en tot masturbatiefantasie geworden. De dode wordt gemist en geprofaneerd, want de tegenstrijdige gevoelens worden ondragelijk als ze niet allemaal een plaats krijgen toegewezen. Ten slotte culmineert La Recherche en de perversie in de scène waar de geketende baron zich laat afranselen in een mannenbordeel, door jongens van het abattoir, die moeten spelen dat zij wrede beulen zijn. De verteller kijkt door een geheim raampje toevallig toe, omdat hij de baron zocht. Wat hij ziet verrast hem zeer, als altijd.
Hier is de woede in masochisme verkeerd, in plaats van pijn aandoen en wraakgevoel uitleven, wordt dit alles ondergaan, en tegelijk passiviteit genoten onder dwang, want als het moet dan mag het.
Het omzetten van lijden in een orgasme is een machtige triomf, en het masochisme het beste raadsel dat de sfinx ons kan voorzetten, ook ik ben er weer niet uitgekomen, hoe het mogelijk is haat in liefde om te zetten, en daar zelfs een wereldgodsdienst op te baseren.
Op kleinere namelijk individuele schaal blijft het interessant om ons af te vragen: waar dient het allemaal voor, al die scenario's en spelletjes op leven en dood?
De perversie is niet zozeer seksueel te verstaan, als wel in dienst van een belang van een hogere orde, om vernietigingsangst en doorslaan van alle psychische stoppen te voorkomen. In dat licht gezien is het niet zozeer leuk alswel een ‘lesser evil’ waar je ook nog opwinding aan kunt beleven, want het is zeker heel opwindend en het kan een groot gevoel van triomf veroorzaken om de boze geesten uit de eigen verbeelding door de verbeelding de baas te worden.
In de voorbeelden komt duidelijk tot uiting welke rol boosheid op de moeder speelt, terwijl ze tegelijk onontkoombaar is, omdat de vader zich op afstand houdt of gehouden wordt, en de moeder haar heil bij haar zoon zoekt. Dit conflict met de moeder wordt herhaald met de geliefde, net als de moeder is zij te begeerlijk om haar helemaal voor jezelf te kunnen hebben, te gehaat om geen minachting voor haar te koesteren, denigreren en verheffen gaan hand in hand.
Het is steeds over mannen gegaan, hoe zit het bij de vrouw? Wel anders, omdat zij zich niet zo los hoeft te maken van haar eerste liefdesobject, de moeder, als het jongetje, dat ten slotte moet proberen om een man te worden. Als zijn moeder hem dit, onbewust weliswaar, niet toestaat, moet hij allerlei middelen verzinnen om aan zijn angsten voor de machtige moeder te ontkomen. Hij moet de mannelijkheid die hem ontbreekt simuleren. Perversie komt bij vrouwen minder voor, als we tenminste homoseksualiteit niet automatisch tot de perversies rekenen, en dat doe ik niet, al heeft het er wel veel mee te maken. Het komt vaak samen voor, zoals we ook in Prousts werk kunnen constateren. Maar perversie is niet aan homosexualiteit voorbehouden, zoals we eveneens uit het voorgaande kunnen aflezen. Het is eerder zo dat perversie heteroseksualiteit vaak mogelijk maakt, omdat de angst voor de vrouw er dermate succesvol mee overwonnen wordt dat de seksuele omgang met haar daardoor toch mogelijk is. Ook, en misschien wel vooral in het homoseksuele verkeer, maar zeker niet daar alleen, treden problemen op die door middel van perverse scenario's kunnen worden bezworen.
|
|