| |
| |
| |
W.C.M. Gelens
De betekenis van ‘Sodome et Gomorrhe I’ binnen de ‘Recherche’
Het determinisme in Prousts roman
1. De plaats van ‘Sodome et Gomorrhe I’ binnen de roman.
Sodome et Gomorrhe I staat precies op de helft van de Recherche. Bij een schrijver als Proust, die zelf voor de publikatie van dit deel heeft kunnen zorg dragen (II, 1173), zou er nauwelijks van toeval sprake kunnen zijn. Het ligt dan ook in mijn voornemen om aan te tonen dat dit deel het determinisme van het denken in Prousts roman aan het licht brengt. Laten we eerst nagaan welk direct verband er bestaat tussen dit deel en die waartussen het is opgenomen.
Niet voor het eerst worden er toespelingen op homoseksualiteit, het voornaamste onderwerp van dit deel, gemaakt. Nog op bladzijde II, 507 worden er gemaakt bij het diner ten huize van de hertogin de Guermantes. Bij dat diner, een van de belangrijkste gedeelten van Du côté de Guermantes, vallen ons eigenlijk vooral de onnodige hatelijkheden op. Met name de woorden van de hertogin munten uit door het zoeken naar effecten. Zij schroomt niet zich zelf tegen te spreken, als ze maar als geestiger, vlotter en pittiger overkomt dan de anderen. De verteller vermeldt slechts terloops zijn eigen opmerkingen, een enkele keer wisselt hij een paar woorden, over literatuur met name. De hoofdrol is voor de hertogin; het personage dat de verloren tijd zou moeten terugvinden, is op de achtergrond getreden om in al zijn kracht weer terug te keren in Sodome et Gomorrhe I.
Welnu, het antwoord dat de hertogin de Guermantes Marcel geeft, als deze haar een compliment maakt over haar orchidee valt nauwelijks op in de reeks geestige opmerkingen die zij pleegt te maken. In plaats van dat ze Marcel bedankt voor zijn beleefdheid, legt ze hem uit dat de bestuiving van deze tropische plant welhaast onmogelijk is. Dit vertoon van kennis nu, dat eigenlijk bedoeld is om te laten zien dat geen enkel onderwerp voor haar taboe is, deze, in de hele reeks onopvallende, uitval vormt de inleiding tot een heel boek. Hij levert het symbool voor de uitzonderlijke ontmoeting van Charlus met Jupien, met hem bereidt de verteller een uitvoerig betoog over de homoseksualiteit voor. (II, 516-517)
Van de andere kant worden door de in Sodome et Gomorrhe I gegeven informatie bepaalde latere scènes waarschijnlijk. Zo loopt de verteller vooruit op de sadistische praktijken als hij ons vertelt dat hij dacht dat men iemand keelde toen Charlus en Jupien zich lieten gaan. (II, 609).
Kortom, de waarnemingen die Marcel verricht en de informatie die de verteller ons verstrekt zorgen voor de samenhang van de verschillende episodes van de roman en versterken zijn waarschijnlijkheid.
Dat neemt niet weg dat dit fragment geen volkomen geheel vormt met de rest van het verhaal. De verteller hecht zo'n belang aan de feiten die hij ons hier vertelt, dat hij er een apart deel aan wijdt. Daarvoor verbreekt hij de chronologische volgorde van zijn roman. (II, 573). Is dit anachronisme al opmerkelijk, nog verbazingwekkender is de enigszins rhetorische pleitrede die hij besteedt aan de homoseksualiteit. Als we dan nader ingaan op de samenhang tussen Sodome et Gomorrhe I en de rest van de roman, zullen we zien dat die tot stand komt door de ingrepen van de verteller, de herkenbaarheid van de hoofdfiguren en de ontwikkeling van grondthema's van de Recherche.
| |
2. De rol van de verteller in ‘Sodome et Gomorrhe I’
Eerst treedt de verteller op als waarnemer; later, wat eigenlijk uitzonderlijk is, werpt hij zich op als pleitbezorger. Zijn interpretatie van de waargenomen feiten bereikt soms komische effecten (II, 604-606), zoals de vergelijking van de beide hoofdfiguren met vogels, wat wel erg rare houdingen laat veronderstellen. De verteller interpreteert namelijk en beperkt zich niet tot een strikte getuigenis. Prousts opvatting over het schrijverschap benadrukt trouwens de rol van een intelligente interpretatie en verschilt van de objectivistische die het naturalisme en de Nouveau Roman, ieder op eigen wijze, voorstaan. (CSB 269) Als waarnemer is de verteller persoonlijk betrokken bij de beschreven scènes. De spanning stijgt naarmate de onthullingen elkaar volgen. Het is opmerkelijk dat de verteller de geleidelijke ontdekking van wat homoseksualiteit inhoudt, vergelijkt met het zich trapsgewijze ontwikkelende begrip van een zin. Deze term nu behoort zowel tot de grammatica als tot de musicologie. Zo legt de verteller terloops een verband tussen het thema van de homoseksualiteit en die van de muziek en de literaire schepping. Die ontdekkingen van Marcel laten hem alles begrijpen: une erreur dissipée donne un sens de plus (II, 613). Dit nieuwe zintuig maakt de ontwikkeling mogelijk die leidt van een de beide vogels bespiedende Marcel naar een alwetende verteller die een algemene studie wijdt aan de homoseksualiteit vanuit de roman zelf, zonder de indruk te wekken dat hij een encyclopedisch artikel heeft overgenomen.
Dit betoog heeft echter wel de stijl van een pleitrede en valt zo toch enigszins buiten de normale verhaaltrant van de Recherche. Om het nu toch te integreren in het geheel van de Recherche, heeft de verteller voorbeelden uit zijn roman gekozen om zijn algemene uitleg toe te lichten. Zo noemt hij het voorbeeld van Meneer de Charlus, wanneer hij spreekt over een jonge lion, die heimelijk door de leden van een homoclub wordt benijd, dat wil zeggen van een rokkenjager die ze ten onrechte bewonderen. (II, 619)
De hele episode is met het verhaal verbonden op de volgende wijze:
De verteller vermeldt dat die ontmoetingen steeds meer voorkomen. Charlus gaat de belangen van Jupien en diens nicht behartigen. Iedere dame die haar jurk niet laat naaien door de nicht van Jupien kan rekenen op een heftige uitval van diezelfde schrikbarende, wraakzuchtige en onbeschaamde Charlus die de lezer in de eerste delen van de roman heeft leren kennen.
Verder merkt men een gelijkenis op tussen de hooghartige, van geleerde maar nutteloze verwijzingen bolstaande woorden waarmee Charlus indruk maakt op Jupien en die waarmee hij de verteller uitscheldt in de waanzinsscène van de bladzijden II, 552-563, waarop de toespeling van bladzijde II, 630 betrekking heeft.
Helemaal komisch is ten slotte het effect dat de verteller bereikt door Charlus en Jupien te laten prijzen door Françoise. Als ze nog een dochter had te vergeven, zou ze die wel uithuwelijken aan de baron. De moeder van Marcel merkt op dat die dochter heel wat echtgenoten zou krijgen daar ze haar immers al had beloofd aan Jupien. Françoise antwoordt: Ah! dame, c'est que c'est encore quelqu'un qui rendrait une femme bien heureuse. II y a beau avoir des riches et des pauvres misérables, ça ne fait rien pour la nature. Le baron et Jupien, c'est bien le même genre de personnes. (II, 630) Deze opmerking doet ons weer denken aan het korzelige commentaar van de verteller op de op niets gebaseerde en toch op besliste toon geuite redeneringen van Françoise, die, in het onderhavige geval, ongewild diepzinnig zijn.
Uit de laatste voorbeelden wordt duidelijk dat de herkenbaar- | |
| |
heid van de karakters van de hoofdfiguren een bijzonder belangrijk bindmiddel is. Laten we de ontwikkeling van dat van Charlus, die de hoofdrol heeft, bestuderen.
| |
3.
Al van het begin van de Recherche worden er heel wat toespelingen gemaakt op het vreemde gedrag van Meneer de Charlus. De jonge Marcel komt hem al tegen als hij langs Tansonville wandelt: un monsieur habillé de coutil fixait sur moi des yeux qui lui sortaient de la tête. (I, 141)
Marcel Proust enkele maanden voor zijn dood.
Wanneer Charlus in Balbec aankomt, worden zijn blikken als volgt beschreven: on se sentait brusquement croisé du reflet de quelque engin intérieur qui semblait n'avour rien de rassurant, même pour celui qui, sans en être absolument maître, le portait en soi, à l'état d'équilibre instable et toujours sur le point d'éclater. (I, 761).
M. de Charlus heeft aangeboden Marcel te helpen om vooruit te komen in het leven, op voorwaarde dat hij niets op eigen houtje onderneemt om in contact te komen met de hogere kringen. Omdat Marcel die aanbiedingen naast zich neerlegt, laat Charlus hem bij zich komen. Marcel gaat naar het huis van de baron toe, die doet alsof Marcel hem op eigen initiatief een bezoek is komen brengen. Hij gaat vreselijk tegen hem te keer. Nog verbouwereerd geeft de verteller dit commentaar: cet homme était capable d'assassiner et de prouver à force de froide logique et de beau langage qu'il avait eu raison de le faire. (II, 555)
Van de ene kant roemt de verteller de intelligentie en de fijnzinnigheid van Charlus. Men kan zich daar een idee van vormen door nog eens de discussie tussen Mevrouwde Villeparisis, de grootmoeder van Marcel, Marcel zelf en Charlus te lezen. (I, 762-763). Van de andere kant echter benadrukt hij de sadistische wreedheid van deze hooghartige edelman. Charlus stelt zich een scène voor, waarin, in zijn aanwezigheid, Bloch zijn vader zou aftuigen. (II, 289).
Elders lezen wij dat bij Charlus een ideaal van mannelijkheid staat tegenover een stem die doet denken aan een nicheé de jeunes filles (I, 764). Deze tegenstelling nu vindt men terug in de commentaren van Sodome et Gomorrhe I (II, 604). Ook hier merkt de verteller op dat Charlus met wilskracht een vitalité factice (II, 603) in stand houdt. Zijn aménité naturelle staat in tegenstelling tot zijn brutalité postiche (II, 604).
Charlus heeft zelfs een ontwapende blik (II, 604), als hij de binnenplaats van de residentie van de Guermantes oversteekt. Nauwelijks merkbaar verwijst de verteller met deze uitdrukking naar de boven geciteerde beschrijving waarin hij de blik van Charlus vergelijkt met een niet in bedwang te houden wapentuig.
Mevrouw Meijer, lid van de Proust vereniging, wees mij in dit verband op de betrekking tussen de passage waarin Saint-Loup zijn oom kenmerkt als: très adonné aux exercices physiques, surtout aux longues marches (I, 748) en het in Sodome et Gomorrhe I gegeven voorbeeld van een homo die, om zijn neigingen te bedwingen, zich wijdt aan alpinisme.
Zelfs eigenaardige citaten doen aan andere bevreemdende aangehaalde woorden denken. Het choquerende taalgebruik van Jupien die zegt: Vous en avez un gros pétard (II, 610) sluit aan bij de schandelijke woorden van Charlus die met Marcel in contact probeert te komen door hem te zeggen: Mais on s'en fiche bien de sa vieille grand'mère, hein? petite fripouille! (I, 767)
Het wordt zo wel duidelijk dat de verteller een grote consistentie aan zijn personages geeft. Net als in het leven van elke dag, wordt deze consistentie evenwel slechts geleidelijk zichtbaar. Wie niet oplet, merkt die niet. De ontdekkingen zijn aan het toeval onderhevig. Ze vinden soms plaats, zoals in het geval van de zojuist genoemde voorbeelden, met een interval van zo'n duizend pagina's.
Op hun beurt worden de onthullingen uit Sodome et Gomorrhe I gebruikt om aan te kondigen wat te gebeuren staat of om uit te leggen wat tot verbazing had geleid. Om overduidelijke redenen heeft Charlus geen geheimen meer voor Jupien. Onbegrepen voorvallen zoals het uitschelden van de verteller door Meneer de Charlus, zijn voortaan te verklaren. Uit de nu zo aannemelijke vertrouwelijke mededelingen van Charlus blijkt dat deze er op gesteld is de corde sensible van jonge lieden uit hogere kringen te raken. (II, 611) Hij heeft slechts een geestelijk bezit op het oog. Als ze hem maar schrijven! De lezer beseft onmiddellijk welke grief Charlus koestert jegens de verteller, omdat deze immers had nagelaten hem een brief te schrijven.
Laten we ook enkele voorbeelden van anticipatie noemen: Charlus onthult de ware aard van de hertogin de Châtellerault. Zo illustreert hij die manie van homoseksuelen om elkaar te ontmaskeren, waarover de verteller op bladzijde II, 616 spreekt. Bovendien begrijpt de lezer de angst van Châtellerault die een anonieme partner herkent in de butler van de prinses de Guermantes. (II, 634).
| |
| |
Met de tegenstelling, die in Sodome et Gomorrhe I nog eens wordt benadrukt, tussen een mannelijk ideaal en een vrouwelijk temperament kondigt de verteller zijn uitleg aan van de geselingsscène, waarin Charlus zich met de zweep laat slaan om zijn heldhaftigheid te bewijzen: au fond de tout cela il y avait chez M. de Charlus tout son rêve de virilité, attesté au besoin par des actes brutaux et foute l'enluminure intérieure, invisible pour nous, mais dont il projetait ainsi quelques reflets, de croix de justice, de tortures féodales, que décorait son imagination moyenâgeuse. (III, 840).
Laten we nu de thematische aspecten bestuderen.
| |
4. De homoseksualiteit
Om uit te leggen wat hij over homoseksualiteit denkt, verandert de verteller van stijl. In plaats van de voor de roman van Proust kenmerkende zinnen die zich als golven vormen, aanzwellen en de lezer bespatten, of over hem zegevieren zoals de winde haar steun overwoekert - om ons te houden aan een beeld dat door Sodome et Gomorrhe I (II, 622) wordt gesuggereerd, drukt de verteller zich uit in een retorische stijl in de trant van Victor Hugo. Laatstgenoemde voegt bijvoorbeeld een lange uitweiding over de riolen van Parijs in in zijn Misérables. Onze verteller last hier ook een excursie in. Hij doet echter zijn best om zijn betoog in zijn verhaal op te nemen.
Zijn retorische stijl wordt onder andere gekenmerkt door de nadruk waarmee hij in gloedvolle termen steeds weer op hetzelfde feit hamert: dit ras is vervloekt. Zo kiest hij drie adjectieven met soortgelijke betekenis: homme précaire, liberté provisoire, situation instable (II, 615). Zo geeft hij ook drie voorbeelden van een vergeefs beroep op personen die toch geschikt zouden moeten zijn om een angstig mens te helpen: de arts, de priester, de advocaat blijken allen zelf homo te zijn. In de keuze van zijn voorbeelden zoekt hij zo groot mogelijke contrasten: de edelman sluit zijn deur voor de bedelaar, niet zonder dat de laatstgenoemde in de ander een lid van het vervloekte ras heeft herkend. (II, 617).
Volgens de verteller zijn de homoseksuelen een vervloekt ras, dat tot eenzaamheid is gedoemd, want, enerzijds, kan de ongelukkige zijn eigen moeder niet eens in vertrouwen nemen en, anderzijds, bieden zijn gelijken hem slechts gevaar op ontdekking en geen enkel soelaas, omdat de begeerte slechts uitgaat naar de hetero. (II, 615-618).
Vervolgens legt de verteller uit in welke clubs homoseksuelen elkaar ontmoeten, hoe eenzamen uiteindelijk niet buiten clubs kunnen. Kortom, hij beschrijft ons een hele wereld die bestaat naast die welke wij normaal om ons heen zien. Op een andere toon zal heel deze uiteenzetting worden herhaald door Charlus, die heel wat te onthullen vindt aan een oude, onschuldige academicus als Brichot. (III, 296 ss.)
De vergelijking die thans zo populair is met andere minderheidsgroepen vindt men al in Sodome et Gomorrhe I. Joden, negers en homo's worden met elkaar vergeleken, zowel vanwege de wijze waarop de meerderheid het discrimineert als vanwege hun onderlinge naijver. De een is immers meer aangepast dan de ander, hij minacht hem maar vreest hem ook omdat hij hem zou kunnen ontmaskeren en verraden (II, 624). In de waanzinnige verbeelding van Charlus vullen die groepen elkaar overigens aan bij de opvoering van een sadistisch spel. (Bloch zou zijn vader moeten aftuigen. II, 289)
De verteller heeft een deterministische opvatting over de homoseksualiteit: La franc-maçonnerie qui repose sur une identité de goûts, de besoins, d'habitudes, de dangers, d'apprentissage, de savoir, de trafic, de glossaire est plus efficace que celle des loges (II, 617).
Voor deze minderheidsgroep wier lot is geworpen les romans d'aventures les plus invraisemblables semblent vrais (ibid). De verteller verwijst hier met name naar Balzacs Splendeurs et Misères des Courtisanes. Niets is er eigenlijk minder waarschijnlijk dan de ontmoeting tussen een zogenaamde ambassadeur, in werkelijkheid een gangsterbaas (Vautrin) en Lucien de Rubempré, een man die volledig aan de grond zit en op het punt staat zelfmoord te plegen. Op dezelfde roman maakt Charlus overigens een toespeling als hij Swanns gezegde aanhaalt: c'est la tristesse d'Olympio de l'homosexualité. Swann doelde hiermee op de gevoelens die Vautrin ondergaat als hij langs het kasteel van Rastignac, zijn vroegere maat, rijdt. (II, 1052)
Ook op Balzacs La fille aux yeux d'or maakt de verteller een toespeling als hij het voorbeeld geeft van een meisje dat 's nachts, als ze ziet hoe haar minnaar slaapt, wel moet denken aan een jolie Espagnole. (II, 621) In de novelle van Balzac voelt een jonge man zich diep gekrenkt als hij de liefde bedrijft met dat prachtige meisje met het goudblonde haar en zij haar geheim verraadt door hem Mariquita te noemen.
De lezer merkt in het voorbijgaan op dat de verteller met deze toespelingen nog een onwaarschijnlijke ontmoeting voorbereidt: die van Charlus en Charles Morel. (II, 862 ss.)
Er is dan ook geen sprake van een vrije wil voor deze natuurlijke drift: ce qu'ils appelaient leur amour (et à quoi en jouant sur le mot, ils avaient par sens social, annexé tout ce que la poésie, la peinture, la musique, la chevalerie, l'ascétisme ont pu ajouter à l'amour) découle non d'un idéal de beauté qu'ils ont élu, mais d'une maladie inguérisable. (II, 616)
Het is genoegzaam bekend dat de liefde van Swann voortdurend met een ziekte wordt vergeleken. Die van Charlus wordt ook een ziekte genoemd. (Zie ook III, 838) Wij zullen dan ook zien dat beide, liefde en homoseksualiteit, slechts een functie op het tweede plan vervullen, dat het hoofdthema lijden is. Maar laten we eerst de onvrijheid waarop de verteller insisteert, nader bestuderen.
| |
5.
Om dat gebrek aan vrijheid weer te geven, heeft de verteller speciale metaforen gekozen. Sommige ervan zijn ontleend aan de mythologie, geven wellicht de ouderdom van het verschijnsel aan, doen denken aan de overbodige eruditie van Charlus en passen bij de retorische stijl van het betoog. Alleen gelijken herkennen elkaar: Ulysses herkent Athena niet onmiddellijk (II, 613); Charlus lijkt op een centaur wiens dierlijke gedeelte onzichtbaar is gebleven (II, 614); de man-vrouw over wie wij net spraken, heeft de schoonheid van Galatea (II, 621). Toch wordt onze aandacht niet geboeid door deze min of meer traditionele stijlfiguren. De metafoor volgens welke Charlus intaillée dans la facette de la prunelle... la silhouette draagt d'un éphèbe in plaats van dat van een nymphe lijkt ons origineler en deze past in het bijzonder bij een reeks beelden die het aangeboren patroon volgens welk men leeft, doen uitkomen. (II, 615)
Het onontkoombare van de behoeften wordt vooral duidelijk uit het gebruik van aan de biologie ontleende metaforen. Het belangrijkste motief is de bestuiving van de orchidee door de zeldzame hommel die dat doen kan. Laten we daaraan het ornithologische beeld toevoegen van de paringsdans waaraan de ontmoeting van Charlus met Jupien doet denken. (II, 604)
Alle processen waarover de verteller spreekt, zijn wetenschappelijk aangetoond. Wetenschap is een onbevooroordeelde waarneming van de ons omringende werkelijkheid. In plaats van een geestelijke strijd met een schuldgevoelens veroorzakende ondeugd als homoseksualiteit, vindt de lezer een uitvoerige, onaanvechtbare beschrijving - deze is immers wetenschappelijk - van de werkelijkheid zoals die nu eenmaal is. Het biologische beeld is met een weergaloze exactheid en variatie uitgewerkt. De hardnekkigheid waarmee de homoseksueel zich hecht aan de man, wordt voorgesteld door de winde (II, 622), een plant die niet in de laatste plaats is gekozen om de etymologische verwantschap tussen volubilis en volubile, dat rad van tong betekent. Het staat de lezer vrij al dan niet te geloven in mijn vergelijking met de stijl van Prousts roman. (Zie boven)
Later, op bladzijde II, 646, gaat de verteller zover dat hij de aanpassing aan de neigingen van haar echtgenoot die Mme de Vaugoubert ondergaat wanneer zij steeds meer een manwijf (hoormasse) wordt, mimicry (mimétisme) noemt.
Door het volgende citaat wordt de kracht van deze beeldspraak nog duidelijker: Parfois, ainsi que cela lui était sans doute arrivé pour moi le soir où j'avais été mandé par lui après le dîner Guermantes, l'assouvissement avait lieu grâce à une violente semonce que le baron jetait à la ligure du visiteur, comme certaines fleurs, grâce à un ressort, aspergent à Bistance l'insecte inconsciemment complice et décontenancé. M. de Charlus, de dominé devenu dominateur, se sentait purgé de son inquiétude et calmé, renvoyait le visiteur, qui avait aussitôt cessé de lui paraitre désirable. (II, 629) Het zo
| |
| |
eigenaardige karakter van Charlus vervaagt niet door het gebruik van zo'n algemene metafoor. Het uitwerken van het plantkundige motief tot en met de sub-variëteiten toe maakt het daarentegen juist mogelijk de afwijkingen beter binnen het kader van een algemene wetmatigheid te vatten. Deze werkwijze geeft ons een goede kijk op de subtiele wijze waarop de verteller naar zijn grandes lois zoekt. (III, 1041)
Manuscript van Sodome et Gomorrhe.
Deze uitwerking van het plantkundige motief geeft een nieuwe betekenis aan de vroegere voorbeelden van deze metafoor. In de jeunes filles en fleurs herkent men natuurlijk het motief dat zo op prijs werd gesteld door de dichters van het Carpe diem, zoals Ronsard in zijn Mignonne, altons voir si la rose...
De ontwikkelde lezer herkent ook de titel van de bundel van Baudelai re: Les Fleurs du mal. De lectuur van Lesbos, een verboden gedicht van deze dichter, levert hem de vergelijking op tussen lesbiennes en vierges en fleurs. Er valt niet te twijfelen aan de inspiratie door Baudelaire's poëzie. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat Proust zich in een essai (Essais et articles, 633) afvraagt waarom Baudelaire de rol van Charles Morel heeft gekozen.
Het motief is echter ook gebruikt voor de liefde die Marcel voelt voor de petite bande. En remontant de corolle en corolle dans cette chaîne de fleurs, le plaisir d'en connaître une différente me faisait retourner vers celle à qui je la devais, avec une reconnaissance mêlée d'autant de désir que mon espoir nouveau. Bientôt je passai foutes mes journées avec ces jeunes filles. (I, 891) Deze keer treedt Marcel op als hommel. In dezelfde passage gebruikt de verteller dit beeld om de voorbestemming aan te geven: Hélas! dans la fleur la plus fraîche on peut distinguer les points imperceptibles qui pour l'esprit averti dessinent déjà ce qui sera, par la dessiccation ou la fructification des chairs aujourd'hui en fleurs, la forme immuable et prédestinée de la graine. Hij voegt er andere beelden aan toe om dit determinisme te illustreren. Het christelijke atavisme en het joodse patriottisme voltrekken zich net als de omwenteling der hemellichamen, de aantrekkingskracht en de ondergang van de zon, zonder de minste beslissing van onze wil. Daarna komt de verteller terug op het plantkundige beeld in dit uiterst belangrijke commentaar: notre esprit possède d'avance comme certain cryptogame, comme telle graminée, les particularités que nous croyons choisir. (I, 892) Men zou haast zeggen dat de verteller vooruitloopt op de recente ontdekkingen van de genetica.
Welke wetmatigheid komt dan naar voren uit onze lectuur? In het vervolg op de zojuist geciteerde passage, wordt de blik beschreven als een zintuig dat in de plaats treedt voor reuk, smaak en tastzin als het zich richt op meisjes. (I, 891) Die andere zintuigen donnent à ces filles la même consistance mielleuse qu'ils font quand ils butinent dans une roseraie, ou dans une vigne dont ils mangent des yeux les grappes. (I, 893) De lezer herinnert zich het beeld waarbij de verteller de blik van Charlus vergelijkt met een wapentuig dat de kanonnier zelf niet eens beheerst. (I, 761) In Sodome et Gomorrhe maakt Charlus een vergelijking, die bij de eerste lezing nogal komisch lijkt, maar na bestudering heel wat minder onschuldig is, tussen liefde en eten. Een chasseur die niet op zijn avances zou zijn ingegaan, zou niets meer voor hem betekenen, al werd hij als een eenvoudig stuk wild op een zilveren schaal opgediend (comme un simple gibier sur un plat d'argent (II, 613). Door liefde en eetlust te vergelijken, benadrukt de verteller de noodzakelijkheid ervan, hij maakt er een behoefte van, een onbedwingbare drift. Hij formuleert dan ook de volgende wet in Sodome et Gomorrhe I: tout être suit son plaisir. (II, 621) Deze wet lijkt mij bijzonder belangrijk in een werk waarin schuld een overwegende rol speelt. Al bij het kijken naar de toverlantaarn vraagt de jonge Marcel zich immers af of hij net zo is als de gemene Golo. (I, 10)
| |
6.
Moet men uit dat alles nu opmaken dat er sprake is van een verminderde waardering voor de mens? Het valt niet makkelijk dat aan te nemen. Charlus heeft een karakter dat ver uitstijgt boven de poppenachtige figuren die men in andere romans dikwijls voorstelt als energieke persoonlijkheden. Het is net als met de orchideeën en de kwallen waarvan de verteller de broosheid en de weekheid niet in aanmerking neemt om hun schoonheid te bewonderen. (II, 616)
De verteller kent het verstand trouwens slechts een ondergeschikte plaats toe. Zijn waardering voor Saint-Loup is niet gefundeerd op de inspanning die deze verricht om boven zijn milieu van onderontwikkelde edellieden uit te stijgen, maar op de kenmerken van een oud geslacht die, zijns ondanks, in hem zijn waar te nemen. (II, 414)
De verteller waardeert Mme de Guermantes ook al niet om haar intelligentie. Een middelmatige vrouw zou dezelfde onbedoelde charme hebben gehad (aurait eu le même charme involontaire II, 513).
Hij bewondert de génie de la famille, zoals die met al zijn variaties te zien valt. (II, 444, 542, 604) Om die karakteristieken te bestuderen - en de ontwikkeling van zijn fantasie te volgen - en niet uit snobisme, heeft hij zo'n belang toegekend aan de wereld der edellieden.
Wat nog wonderlijker is, over zijn duels en zijn dreyfusisme spreekt hij slechts terloops, in een nauwelijks merkbare toespeling in Sodome et Gomorrhe I . Hij verwijst er alleen maar naar om de moed te vinden om het doen en laten van Charlus en Jupien te blijven bespieden. (II, 608)
Hij zal overigens wel elk vertrouwen in de intelligentie hebben verloren, toen hij, in Doncières, al die strategische theoriëen hoorde uiteenzetten en nooit een duidelijk antwoord kreeg als hij wilde weten wat men nu te danken had aan de rol van deze of gene generaal. (II, 113-115) Een van zijn lievelingsauteurs - Tolstoj - heeft hem vast geïnspireerd met zijn loftuitingen in Oorlog en vrede voor de weldadige lijdelijkheid van de grote veldheer Koetoezov.
| |
| |
| |
7.
De vraag rijst om welke redenen Proust zo'n groots werk heeft ondernomen, als de Recherche. Er zou geen sprake kunnen zijn van een keuze van de rede, van een intelligente beslissing, na al wat we zojuist hebben uitgelegd. Volgens de verteller leert niet de abstracte intelligentie, een actief element, ons te kennen, maar het lijden dat men ondergaat. Men kent het leven pas du jour où on en a souffert. (III, 307; zie ook de voetnoot op III, 899). In dit verband zijn liefde en homoseksualiteit van buitengewoon belang. Wij hebben immers geconstateerd dat liefde en homoseksualiteit beschreven worden als ziekten. Welnu, ziek zijn is lijden. In dit opzicht zou men kunnen spreken over de dérèglement de tous les sens van Rimbaud. Marcel lijdt aan de lesbische contacten van Albertine. De onthullingen van Charlus maken zijn angst alleen maar nog groter. (III, 296 ss.)
Door het lijden beseft men wat Vestdijk paradoxale verenkeling noemt (in: Het wezen van de angst) De mens kan zich richten op de hem omringende werkelijkheid zoveel hij wil, in feite leeft hij slechts in een verbeeldingswereld. Met echte wezens komt hij niet in aanraking; hij vervangt slechts de ene illusie door de andere al naar gelang zijn ervaringen. Door de liefde van Marcel leren wij dat er een type vrouw in ons bestaat. (Zie de commentaren op de eventuele liefde voor Mme de Stermaria. II, 393-III, 503) De homoseksualiteit vormt geen uitzondering. Charlus zoekt een soort bruut in de trant van Morel. (III, 818) Wij lezen dan ook op bladzijde III, 910: la matière est indifférente et tout peut y être mis par la pensée. Volgens het aan het begin van deze studie verklaarde procédé is deze wet al eerder geformuleerd, met name door Charlus, die bij de discussie over Mme de Sévigné heeft gezegd: Mais l'important dans la vie n'est pas ce qu'on aime, c'est d'aimer. (I, 763)
Wij leren echter niet alleen onze eenzaamheid en onze afhankelijkheid van van tevoren bepaalde patronen kennen. Door de liefde, maar meer nog door de homoseksualiteit leven we intens. Hier komt Proust dicht bij Nietzsche en Gide. (Zie bijv. L'Immoraliste p. 113 ed. Folio) Charlus zou een hele roman hebben kunnen halen uit al wat hij heeft meegemaakt. Toch komt hij niet verder dan de regie van sadistische taferelen, in de ernst waarvan hij zelf niet zou kunnen geloven. (III, 831 en 817)
Nu kunnen we ons opnieuw de vraag stellen hoe Proust een roman heeft kunnen schrijven van deze omvang zonder in de eigenlijke zin des woords daartoe redenen te hebben. Welnu, in Sodome et Gomorrhe I spreekt de verteller over cet admirable effet de la nature, la reconnaissance du sexe par lui-même. (II, 622)
Aan die constatering voegt hij geen enkele morele veroordeling toe. Evenzo maakt hij zonder enige verheerlijking van een vrije keuze gewag van zijn roeping:
Ainsi, toute ma vie jusqu'à ce jour aurait pu et n'aurait pas pu être résumée sous ce titre: une vocation. Elle ne l'aurait pas pu en ce sens que la littérature n'avait joué aucun rôle dans ma vie. Elle l'aurait pu en ce que cette vie, les souvenirs de ses tristesses, de ses joies, formaient une réserve pareille à cet albumen qui est logé dans l'ovule des plantes et dans lequel celuici puise sa nourriture pour se transformer en graine, en ce temps où on ignore encore si l'embryon d'une plante se développe, lequel est pourtant le lieu de phénomènes chimiques et respiratoires secrets mais très actifs. Ainsi ma vie était-elle en rapport avec ce qu'amènerait sa maturation. (III, 899)
Wij beseffen nu de vruchtbaarheid van de plantkundige metafoor. Door deze wordt de wetmatigheid van de menselijke behoeften overgedragen en ook de amoraliteit van een werk dat het refrein van het gedicht ‘Lesbos’ van Baudelaire zou kunnen overnemen: Que nous veulent les lois du juste et de l'injuste?
| |
8.
Het hoofdthema van de Recherche is natuurlijk de Tijd. In dat opzicht is de aan de plantkunde ontleende metafoor van fundamenteel belang. Door deze laat de vierde dimensie, die wij niet waarnemen, een voorstelling van zich maken. Ten onrechte citeert men het mémoire involontaire als de grote ontdekking in Prousts roman. De verteller zelf legt uit dat het bijzondere moment dat het mémoire involontaire hem doet kennen, slechts een herkenningspunt is. (III,1047)
Door het gebruik van de plantkundige metafoor kan de verteller ons een voorstelling laten vormen van de veranderingen die zich voltrekken zonder dat wij ze in de gaten hebben. De praktijk bij Proust sluit hier aan bij de theorie, die wordt verklaard op de bladzijden III, 897 en 1045 en die uit Contre Sainte-Beuve, volgens welke men eerst de gevolgen en pas daarna de oorzaken moet laten zien, op straffe van dorheid. Dat maakt trouwens het verschil uit tussen de in Contre Sainte-Beuve gepubliceerde probeersels en de definitieve tekst van de Recherche. In de Recherche worden het determinisme, het onwillekeurige geheugen, de roeping, inderdaad slechts geleidelijk ontdekt, zij worden steeds als ervaringen beleefd en niet als ideeën uiteengezet.
| |
9.
Het rijpingsproces bij uitstek dat de verteller voor ons voorstelbaar maakt door het plantkundige beeld is ongetwijfeld dat van de literaire schepping. In Sodome et Gomorrhe I alweer brengt de verteller la ruse apparente des fleurs en une partie inconsciente de l'art (II, 603) met elkaar in verband. Welnu, als de voortplanting het voortbestaan van de soort ten doel heeft, dan moet de zelfbevruchting waar de verteller over spreekt, leiden tot het voortbestaan door het kunstwerk. Het spreekt vanzelf dat zo'n uitleg dichter blijft bij de bewuste betekenis van het werk dan die welke Doubrovsky geeft in La place de la madeleine. Weliswaar waarschuwt de verteller ons ervoor dat we zijn terminologie niet al te letterlijk moeten opvatten: et ici le mot fécondation doit être pris au sens moral, puisqu'au sens physique l'union du mâle avec le mâle est stérile, maar daarom sluit hij verder doorgevoerde psychoanalytische interpretaties nog niet uit.
| |
10.
Tot slot kunnen we vaststellen dat in Sodome et Gomorrhe I de verteller een op het eerste gezicht toevallige gebeurtenis verhaalt, die hij zelfs een wonder noemt, maar die, in feite, even noodzakelijk is als het elkaar snijden van twee niet volledig evenwijdige lijnen in de vlakke meetkunde. Ce Roméo et cette Juliette peuvent croire à bon droit que leur amour n'est pas le caprice d'un instant, mais une véritable prédestination. (II, 627) Wanneer eenmaal de sleutel tot deze deterministische opvatting is gevonden, blijkt dat de verschillende thema's van de Recherche er nauw mee verbonden zijn. Dat geldt niet in de laatste plaats voor de literaire schepping die, paradoxaal genoeg, als enige, in staat is het individu van de dood te redden. (III, 258)
Tekeningen van Peter Yvon de Vries
|
|