Bzzlletin. Jaargang 14
(1985-1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Max Niematz
| |
Deja-vuWeer is het, alsof ik niet zie
de smetteloze zee, maar mij haar
smetteloos herinner. Alles houdt
ze in zich gedompeld, als in
een diep, herbergzaam verleden.
Vanonder bladschaduw bezie ik
haar spanningsloze verte, tot
mijn blik zich ledigt. Twee
palmen zenden mij hun rillingen.
De hangmat schommelt licht.
Men leest weer ontsnappings-
verhalen, men speelt met honden.
Altijd dezelfde negroïde
schones schenken mij van verre
hun glimlach als een zeildoek.
Tot de knieën, de kruinen
terugdenken aan het water, dat
vóór ons ligt. Dooie, diepgroene
golven slaan door ons heen
hun trage herinneringen.
| |
LiomenIn een bonaire-sloep zeil ik
naar een eiland in het lagoon.
Zo deed Bolivár. Is dat
een reden hem het graf in te
prijzen? Ondereen kalende
manzioniel ruk ik me af
en neem mij voor van nu af
een denkbeeldig bestaan te leiden.
Alleen zo gaan mij de dingen
aan. In één ruk door zeil ik
naar de steiger, waar Liomen
wacht. Hij zegt, hij heeft me
door zijn telelens gezien:
onder een kalende manzioniel
rukte je je af, als Bolivár,
om dan naar mij toe te zeilen.
| |
[pagina 61]
| |
Calle 57Tussen twee internaatsgebouwen
dit rijtje tamarindes,
als de roep van de boomkikker,
zo schril en zuiver, zo ideeloos,
dat ik blijf staan op de plaveien.
De luiken gesloten, de weeskinderen
getrouwd, en nu ook dit
zeldzaam vertrouwde plotseling
gevlogen. Obsceen scharrel ik rond
om te zien wat hier verdween
Tussen stammen en vochtig oker.
Bijzonderheden laat ik weg.
Beelden verstrooi ik, als vreemd
aan bomen. Elk idee kapsel ik in
als iets van mijzelf.
Maar of ik nu tracht leeg te zijn,
of verzadigd, of aan woord,
aan lot te ontkomen, ik moet
mijzelf terugroepen naar verten,
nog heiiger, nog roekelozer.
| |
Cedrus tintamarianaGa naar voetnoot1I
Wind van de noordkaap tussen
de wervels, lig ik in het
zwartste zwembroekje des doods
beenwit te zijn onder een ceder.
Mensen zijn nog niet uitgevonden.
Zelf ben ik een schoonheids-
foutje in een wereld, die bevolkt
wordt door eilanden en wolken.
Maar alles heeft al zijn
mondigheid. Alles spijst zich
aan eigen honger. De zee vooral,
niets is zozeer zichzelf voldoende.
II
Als een kluizenaarskrab lig ik
te overleven terug in de tijd.
Maar er bestaat geen geheugen.
Wolken laten geen sporen na.
Hoe mijn hals ook reikt naar
het oude, alles is onverzadigbaar
nieuw. Elke salamander
heeft zijn volk, zijn paden.
Als een vleermuis keer ik terug
naar mijn heiligdommen.
Een ceder beweegt. Een willoos
jacht passeert met killende zeilen.
|