van zijn beste vertegenwoordigers. De boekuitgave van 1862 voorzag hij van een opdracht aan de nagedachtenis van zijn vriend Belinski, de afgod der linkse intelligentsia. In latere uitgaven had hij de goede smaak die opdracht weer te schrappen. Aan ‘rechts’ legde hij uit dat het helemaal zijn bedoeling niet was geweest revolutie te prediken of de ideeën te verkondigen van de linkse Tijdgenoot.
Met de aanvallen van ‘rechts’ viel het overigens wel mee. Het waren meer aanvallen op Bazarow dan op Toergenjew. En verheugend voor Toergenjew was verder, dat enkele literatoren het boek positief beoordeelden. Dostojewski bijvoorbeeld was geestdriftig, de dichter Majkow ook. Van de critici kozen Pisarew (‘links’) en Strachow (‘rechts’) partij voor Toergenjew. Alexander Herzen was niet helemaal afwijzend. De dichter Tjoettsjew (niet te verwarren met de man van het echtpaar Tjoettsjew-de Doodt) vond het een prachtig boek. De roman verscheen na 1862 nog vijf keer onder redactie van de auteur: in 1865, 1869, 1874, 1880 en 1883.
Er bestaat over dit boek een aantal hardnekkige misverstanden. Bijvoorbeeld het misverstand dat Toergenjew een, of ‘het’, generatieconflict heeft beschreven. Men denkt vaak dat de mensheid uit ‘generaties’ bestaat, die er verschillende opvattingen op na houden. Dat is maar zeer gedeeltelijk waar. Ten eerste zijn er per eeuw eigenlijk evenveel generaties als er jaren of dagen of zelfs uren in die eeuw zijn. Natuurlijk, de gedachten die in de mode zijn, veranderen - hoewel er geen eeuw is waarin de gedachten zo langzaam veranderen als in de twintigste. Men denke aan Marx en Freud, die in 1920 even hoog genoteerd staan als in 1990. Zoiets is in de negentiende eeuw ondenkbaar. Tussen de theorieën die men in 1820 aanhing en de theorieën die men in 1890 aanhing gaapt een afgrond. Maar het is niet zo dat twintigjarigen opvattingen hebben die bij hun ‘generatie’ horen in die zin, dat je die opvattingen nog bij hen terugvindt als ze zestig zijn. Als dat waar was zou iedere volgende generatie radicaler en losbandiger zijn dan de vorige. In werkelijkheid is het eerder zo dat mensen van veertig, vijftig jaar klagen over het gebrek aan degelijkheid en idealisme van de twintigjarigen, terwijl de twintigjarigen geneigd zijn de veertigjarigen voor conservatieve oude zakken te houden. De leuze ‘wie de jeugd heeft, heeft de toekomst’ berust op een misverstand: wie de jeugd heeft, heeft de jeugd - een betrekkelijk kleine bevolkingsgroep die snel van het toneel verdwijnt.
Je kunt een conflict tussen een veertigjarige en een twintigjarige wel een ‘generatieconflict’ noemen, maar je moet dan wel inzien dat ongeveer datzelfde conflict zich zal voordoen wanneer die twintigjarige zelf veertig is en moeilijkheden krijgt met de twintigjarigen van dan.
Een ander misverstand is dat Toergenjew in Bazarow een bepaald ‘type’ geschetst, uitgebeeld, vastgelegd, geschilderd, beschreven heeft. Dat misverstand hangt samen met een zeer hardnekkige opvatting van de Russische negentiende eeuw, de opvatting dat een roman tot taak heeft bepaalde belangrijke in de maatschappij optredende ‘typen’ te beschrijven. Het grootste ongeluk dat een schrijver kon treffen was dat de held van zijn roman zomaar iemand was en geen vertegenwoordiger van een belangrijke groep mensen. De grootste lof die men een schrijver kon toezwaaien was, dat hij er in geslaagd was het ‘type’ van de moderne intellectueel goed te treffen. Die opvatting bestond denk ik in West-Europa ook wel - Rusland heeft heel weinig eigen theorieën voortgebracht, ik zou er tenminste geen enkele kunnen noemen - maar die opvatting werd daar niet door iedereen met zoveel trouwhartigheid aangehangen. Ik geloof bijvoorbeeld niet dat bij het verschijnen van de Max Havelaar veel critici of veel lezers zich hebben afgevraagd of de auteur er wel in geslaagd was het ‘type’ van de moderne Indische ambtenaar juist weer te geven. Je krijgt de indruk dat de meeste lezers wel begrepen dat er maar één Indische ambtenaar was die op Max Havelaar leek, en dat was Eduard Douwes Dekker, laatstelijk assistent-resident te Rangkas-Betong. Maar in Rusland gelooft de gemiddelde lezer en de gemiddelde literatuurhistoricus tot op deze dag dat Poesjkins Onegin en Tatjana, Lermontows Petsjorin, Toergenjews Roedin ‘typen’ zijn, vertegenwoordigers van bepaalde volksgroepen, mensen met een combinatie van eigenschappen die men in die groep vaak aan kon treffen.
Dat wil zeggen bij het verschijnen van die boeken vond kritiek en publiek vaak dat die romanfiguren dat ‘type’ niet juist weergaven. Maar hoe beroemder zo'n boek werd, hoe meer was men geneigd achteraf te zeggen dat de grote schrijver, zoals een groot schrijver betaamt, er in geslaagd was het ‘type’ juist weer te geven.
Niemand heeft ooit ook maar een poging gedaan om die bewering met enig argument te staven. Niemand is bijvoorbeeld ooit met enige echt bestaan hebbende persoon aan komen dragen die op Onegin leek, of op Tatjana. Wat Bazarow betreft is het interessant dat er in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw niemand van de echt bestaande Russen (voor zover we die kennen uit brieven, biografieën, dagboeken, memoires) ook maar in de verte op Bazarow lijkt: Bazarow is even uniek als Havelaar.
Hij verwoordt niet de denkbeelden van enige bestaande groep. Dat wil zeggen hij geeft enigszins de negatieve denkbeelden weer van de ‘radicalen’ van 1850-1860: weg met de tsaar, weg met de regering, weg met de kerk, weg met het liberalisme, weg met de religie. Maar dat was maar de helft van wat de ‘linkse jongeren’ van die tijd geloofden. Zij geloofden dat er niets mooiers was dan ijveren voor het heil des volks en daar je hele leven aan wijden. Ze geloofden dat ‘het volk’, inzonderheid het Russische volk, allerlei zeer fraaie eigenschappen had, die mee zouden werken tot het ontstaan van een maatschappij zonder onderdrukking, armoede, corruptie, onrecht, censuur. Maar in dat soort dingen geloofde Bazarow helemaal niet. Hij voelde er niets voor zich uit de naad te werken voor ‘het volk’. Pawel Petrowitsj gelooft veel meer in het Russische volk dan Bazarow. En het woord ‘nihilist’ past eigenlijk helemaal niet op de radicale Russische jeugd van die tijd.
Toergenjew, tekening van Ludwig Pietsch.
In het algemeen laat zich trouwens geloof ik zeggen, dat ‘zonen geloviger zijn dan ‘vaders’. Het ‘nihilisme’ dat Bazarow verkondigt zou eigenlijk beter gepast hebben bij Pawel Petrowitsj: verachting voor de bestaande maatschappelijke orde, en verachting voor de theorieën die menen dat op de puinhopen van de oude orde een nieuwe, veel betere orde zou ontstaan en dat het de moeite waard was je daar voor in te zetten. In onze tijd heb je dat ook. De gemiddelde dertigjarige Nederlandse journalist of televisiemedewerker gelooft innig dat Reagan en Lubbers schurken zijn die zo gauw mogelijk een derde wereldoorlog willen ontketenen, maar niet alvorens zij een eind hebben gemaakt aan alle sociale voorzieningen in respectievelijk de Verenigde Staten en Nederland. Velen hunner zijn ervan overtuigd dat het afbreken van de Stopera in Amsterdam en op het vrijgekomen terrein kweken van alternatieve kruiden zegenrijk zou zijn voor de stad, voor het land, ja voor de hele EEG. Nog niet lang geleden geloofden zij, dat het opheffen van de banken en het in die gebouwen vestigen van