Bzzlletin. Jaargang 14
(1985-1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
August Hans den Boef
| |
[pagina 49]
| |
produktie te geven of een aantal highlights de revue te laten passeren. In dit kader wil ik wel wat summiere biografische informatie verstrekken omdat deze indirect van belang kan zijn (ik ben hierboven nu eenmaal begonnen met Calvino's doodsbericht). Hij werd op 15 oktober 1923 op Cuba geboren, in Santiago de las Vegas, maar hij groeide op in het Italiaanse San Remo, in een vrijdenkersgezin. In 1943 ging hij naar Turijn om te studeren - na de oorlog sloot hij zijn studie af met een thesis over Joseph Conrad. Het was de tijd dat hij Cesare Pavese en Natalia Ginzburg leerde kennen, die de uitgeverij Einaudi opzetten, waar hijzelf later als redacteur zou gaan werken. Als een Italiaanse Grimm verzamelde Calvino voor deze uitgeverij in 1956 de indrukwekkende collectie Fiabe Italiane (Italiaanse volkssprookjes). Gedurende zijn hele schrijverscarrière heeft hij ook essays geschreven, over alle mogelijke literaire en niet literaire onderwerpen en een tijdlang redigeerde hij met Elio Vittorini het tijdschrift II menabò. Voor Luciano Berio's opera La Vera Storia schreef hij het libretto. Vrij lang heeft Calvino in Parijs gewoond, waar bijvoorbeeld Als op een winternacht een reiziger (1979, Se una notte d'inverno un viaggiatore) is ontstaan: de raamvertelling die door velen als zijn belangrijkste boek wordt beschouwd. Dit boek illustreert direct al dat mijn invalshoek, de lezer als personage, niet vergezocht is. Vanaf de eerste tot en met de laatste bladzijde gaat het immers over de avonturen van een lezer. Een Lezer met een hoofdletter weliswaar, verslaafd aan het lezen. Hij heeft de nieuwe Calvino voor zich en moet zich maar eens lekker ontspannen. Dat lukt prima tot op het moment dat de Lezer merkt dat hij het verkeerde boek in handen heeft. Een bindfout. Geagiteerd zoekt hij de volgende dag zijn boekhandelaar op, maar hij weigert een compleet exemplaar van de nieuwe Calvino. Eerst wil hij dat verkeerde boek hebben waar hij nu eenmaal in begonnen was. Een boekenliefhebber blijft een boekenliefhebber. Bovendien heeft hij een lotgenoot leren kennen: de Andere Lezer, Ludmilla. Beiden beginnen aan een literaire speurtocht die hen telkens naar een nieuw boek voert, dat even zo vaak, tien maal in totaal, ophoudt als het spannend begint te worden. Een ingewikkeld complot tekent zich af, met vervalsingen, plagiaten en wat dies meer zij. Uiteindelijk blijken de tien titels van de verschillende boeken als volgt te luiden: ‘Als op een winternacht een reiziger, buiten op het land van Malbork, kijkend over de rand van de steile klip zonder angst voor wind en duizelingen, kijkt omlaag waar de schaduwen dichter worden in een netwerk van lijnen die met elkaar in verbinding staan, in een netwerk van lijnen die elkaar snijden op het tapijt van bladeren in het maanlicht rondom een leeg graf - Welk verhaal wacht daarginds op het einde? - vraagt hij dan, vol spanning het verhaal te horen’. Zowaar is er iemand die meent ooit een roman te hebben gelezen die zo begon. De Lezer (langzamerhand steeds meer een derde dan een tweede persoon enkelvoud geworden) houdt het voor gezien en besluit dat hij met de Andere Lezer wil trouwen. Als op een winternacht... eindigt met een korte epiloog waarin de Lezer en Ludmilla in bed liggen. Lezend. Over dit boek, dat ook hier tamelijk bekend is, wil ik verder zwijgen. Bovendien levert het op zichzelf al stof genoeg voor één essay, misschien wel een hele serie. Ik wil daarom vanaf nu Calvino's boeken in volgorde van verschijning bekijken en uiteraard beginnen met het debuut. Eén van de partisanen die de kleine Pin in Het pad van de spinnenesten tegenkomt is de lange Zena. Een manisch lezer van ‘super-thrillers’, die 's avonds leest bij het licht van een oliepitje en overdag zelfs doorgaat als de partisanen in een hinderlaag liggen, zijn boek op de trommel van het machinegeweer. Elke storing van Pin of één van zijn medestrijders is hem een gruwel. Niemand begrijpt hem, ook de commandant niet die boeken niet spannend genoeg vindt. Behalve de ene keer dat een medegevangene hem voorlas uit De graaf van Monte Christo. Ook Kim, de jonge intellectueel die ik hierboven al noemde is een lezer. Als hij met zijn bende door de geheimzinnige bossen trekt vergelijkt hij zichzelf met de kleine Kim uit het boek van Rudyard Kipling, wiens avonturen in de wouden van India hij als jongen zo vaak heeft gelezen. De eerste verhalenbundels zijn in het kader van de lezer niet zo interessant, net zo min als de bundel volkssprookjes. Al wordt in ‘De sterrenkijkende boer’ de agrariër Augusto door de koning in een kamertje opgesloten om boeken te bestuderen. Maar de man is analfabeet. Iets meer houvast krijgen we in II Visconte dimezzato (1952, tien jaar later in het Nederlands vertaald als De gespleten burggraaf). Een jongetje van een jaar of acht vertelt hoe zijn oom, burggraaf Medardo, in de strijd tegen de Turken precies doormidden wordt gehakt. De ene helft wordt door de christenen opgekalefaterd en naar later blijkt, de andere door de moslims, zodat er opeens een goede en een kwade burggraaf rondwaren. De jongen verzint weliswaar verhalen als hij zich in het bos bevindt, over zijn lectuur vernemen we evenwel niets. Ook niet over die van zijn vriend Dr. Trelawney, een Engelse scheepsarts die ooit in zijn dorp is beland en aan het slot wordt opgehaald door zijn baas, Captain Cook. De verwijzing naar Stevensons Treasure Island is hier evident. De vermenging van twee personages hieruit, de jonker Trelawney en dokter Livesey is trouwens typisch Calvino. Echte lezers vinden we weer in II Barone rampante (1957, De baron in de bomen). Aan het begin van deze omvangrijke novelle vernemen we dat op 15 juni 1767 de jonge edelman Cosimo besluit om de rest van zijn leven in de bomen door te brengen. Na de nodige verwikkelingen is zowel zijn omgeving als hijzelf aan dit leven gewend geraakten in die tijd vlucht een struikrover, Gian dei Brughi, de boom in waar Cosimo knusjes Gil Blas aan het consumeren is. Hij verraadt de rover niet aan de politie en als Gian hem vraagt of hij het boek mag lenen als het uit is, staat hij dit toe. Vanaf dit moment groeit er een intensief contact tussen de jonge baron in de bomen en de leeshongerige bandiet. Gian dei Brughi is nogal veeleisend in zijn smaak, zodat Cosimo als een gek moet gaan lezen om iets te vinden dat de rover bevalt. Richardson blijkt uiteindelijk diens lievelingsauteur: door deze schrijver wordt een familiale sfeer tot leven gewekt die de rover zelf nooit heeft gekend. Ook Gian wordt door zijn lotgenoten niet begrepen, ze gaan zelfs zo ver dat zij hem Clarissa afpakken en meedelen dat hij het boek pas terugkrijgt als hij een gevaarlijke opdracht heeft vervuld. Juist dan krijgt de politie hem te pakken, zodat Cosimo vanuit een boom naast Gians celraam de restvan Clarissa aan hem moet voorlezen. Als deze roman uit is gaat Cosimo door met een wat vrolijker tijdgenoot: Fielding. Als het ogenblik van Gians executie daar is, heeft Cosimo Jonathan Wild nog niet uit en de rover vraagt hem hoe het afloopt. Helaas, antwoordt Cosimo, Jonathan wordt opgehangen. ‘Ik ook,’ repliceert de rover en hij sterft aan de strop. Cosimo is nu een manische lezer geworden. Regelmatig laat hij bij een boekhandel de nieuwste boeken uit Amsterdam halen. Door een bevriende abt, die prompt moeilijkheden met de clerus krijgt vanwege zijn preoccupatie met verboden lectuur. Cosimo ontwerpt een verplaatsbare hangende boekenkast en ook de inhoud ervan pleegt hij telkens anders te arrangeren: hij kan niet tegen boeken die altijd in het gelid staan. Ze doen hem aan gekooide vogels denken. Lectuur heeft soms een speciale werking op de jonge baron: als hij de Encyclopédie van Diderot en D'Alembert te pakken krijgt en lemmata als Abeille, Arbre, Bois en Jardin bestudeert, herondekt hij zijn omgeving, is het alsof hij alles voor de eerste maal ziet. Na een tijdje correspondeert Cosimo met de belangrijkste filosofen en wetenschappers van Europa en schrijft hij ook zelf het één en ander. Artikelen in zijn eigen tijdschriften en de verhandeling Project voor de Constitutie van een Ideale Staat in de Bomen. Maar dit is een ander aspect bij Calvino: de rol van de schrijver in diens oeuvre. II Cavaliere inesistente (1959, De niet bestaande ridder) is het boek van zo'n schrijver. De derde ‘historische’ novelle van Calvino en in 1960 heeft hij ze gedrieën gebundeld onder de titel I nostri antenati (Onze voorouders). Een non heeft van haar abdis de opdracht gekregen om verhalen te schrijven. Op dit moment is ze bezig aan een wel heel zware penintentie, een verhaal over de ridders van Karel de Grote. Niet de paladijnen uit de overlevering, zoals Roeland, maar fictieve. Agilulf, een ridder die alleen maar uit een leeg harnas bestaat, Raimbaud, zijn collega die op zoek is naar zijn beminde amazone Bradamante en ten slotte Torrismund, die zo graag graalridder wil worden. Af en toe maakt de non opmerkingen over haar schrijfactiviteiten. Zo merkt ze op dat het zo lang duurt voordat het plot vertakt en op een gegeven moment deelt ze ons mee dat ze de voorgaande pagina's in alle haast heeft neergepend. Nog iets later vernemen we waarom. Intussen is namelijk ridder Raimbaud bij het klooster aangekomen, op zoek naar zijn | |
[pagina 50]
| |
amazone en hij vindt haar tot zijn verrassing. En de onze, want het blijkt de non te zijn, die zich zelfs zonder afscheid te nemen van de abdis in Raimbauds armen stort. Dat was de reden dat ze zo snel schreef, ze kon bijna niet wachten op dit moment. In het spel met een verteller die uiteindelijk een personage wordt, zien we al duidelijk de latere Calvino opdoemen. Al met al is De niet bestaande ridder nog geen lezers-boek. Een lezer vinden we weer in een cyclus verhalen die Calvino in dezelfde periode heeft voltooid onder de verzamelnaam Gli amore difficili (De moeilijke liefdes), maar pas in 1970 in boekvorm publiceerde. Bij die gelegenheid heeft hij trouwens een verhaal uit een oudere bundel geplukt en gewoon even de titel ‘Het avontuur van een schurk’ aangepast aan de rest, die voor de helft ontstond tussen 1949 en 1957 en de andere helft in 1958. De moeilijke liefde waar het ons om gaat is ‘Het avontuur van de lezer’, want deze lezer is weer een typische addict. Grappig is dat bij sommige verhalen in deze cyclus de communicatie tussen mannen en vrouwen er een beetje bijgesleept lijkt, maar dat er in dit geval sprake is van een hens avontuurtje. Amedeo Olova ligt op het stand, gelukzalig verzonken in een dik boek, als zijn oog op een aantrekkelijke dame valt. Prima vindt hij dit aanvankelijk: als hij even uit zijn boeiende lectuur opkijkt ziet hij een boeiende verschijning en dat vult elkaar uitstekend aan. Een moeilijk dilemma ontstaat als hij aanstalten maakt om de vrouw te versieren, maar nog steeds niet bereid is zijn lectuur op te geven. Omdat Oliva steeds weer begint te lezen is het nog een wonder dat zijn verovering eindelijk slaagt. Tijdens de omhelzing probeert hij zich er nog van te vergewissen of het boek niet in zee valt. Welk boek het is komen we niet te weten. De verteller vraagt zich af of het om Proust gaat, een andere keer oppert hij Dostojevski en wat later heeft hij het over Balzacs Lucien de Rubempré. Wat de dame leest vernemen we wel: het weekblad Annabella. Marcovaldo, een ongeschoolde arbeider, is de centrale figuur in de gelijknamige bundel die in 1963 verscheen. De manier waarop de twintig verhalen over het leven in een Noorditaliaans industriestadje tot strand zijn gekomen is identiek aan die van De moeilijke liefdes. Tussen 1952 en 1956 schreef hij er een stuk of acht, om de bundel tegen 1963, toen bij hem kennelijk het idee postvatte om er een serie van te maken, te voltooien. Net als de hoofdpersonen in de vorige bundel is Marcovaldo een type. Hij droomt van de natuur die in zijn drukke stinkstad zo gemist wordt en onvermoeibaar probeert hij hierin verandering te brengen. Even vaak krijgt hij de kous op de kop, vooral omdat hij in zijn naïviteit niet weet wat die natuur nu precies voorstelt. Het decor van Marcovaldo is, zoals in de meeste korte verhalen die Calvino tot 1963 heeft geproduceerd, een naoorlogs Italië met lichtelijk neorealistische trekjes. Armoede, politieke repressie en slechts de uiterlijke tekenen van een oplevende economie. Marcovaldo mag dan een dromer zijn, een lezer is hij niet. Heel intrigerend is het trouwens om te zien hoe in 1963, aan het slot van Marcovaldo, Calvino de sfeer van het neorealisme en de historische parafrasen ervan de rug toekeert en zich definitief wendt tot het literaire spel. De bundel eindigt namelijk met een scène die niets meer met Marcovaldo en de zijnen te maken heeft: Een wolf achtervolgt een haas in een besneeuwd bos: ‘Slechts de uitgestrektheid van de sneeuw kon je ontwaren, wit, net als deze bladzijde.’ De twaalf Kosmikomische verhalen (1965, Le Cosmicomiche) vormen het eerste staaltje van de nieuwe Calvino. Het oerwezen Qfwfq dat leeft vanaf het begin van de geschiedenis van het heelal tot in onze tijd, doet verslag van de grote veranderingen die hij in het heelal zowel als op de aarde heeft gadegeslagen. Een schrijver is hij niet, al brengt hij een keer een volgens hemzelf fraai teken in het heelal aan. Omdat hij nogal bang is dat zijn vijand Kgwgk er een grove karikatuur van zal maken, begint hij het van ellende zelf maar te vervalsen. En een lezer? In een ander verhaal houdt Qfwfq vanaf het begin der tijden weddenschappen met de decaan (k)yK, over wie van beiden juist voorspellen kan wat er in de toekomst zal plaatsvinden. Eén van deze weddenschappen behelst de vraag of Balzac zijn Lucien de Rubempré zelfmoord zal laten plegen of dat de Franse auteur hem gered laat worden door Carlos Herrera, alias Vautrin, die er al bij was in Père Goriot, zo weten de heren te vertellen. Indirecht blijken Qfwfq en (k)yK lezers te zijn, zij het merkwaardige. Twee jaar later verscheen er een vervolg op deze bundel: Ti con zero (T zero). Calvino's ‘De graaf van Monte Christo’, dat hierin is opgenomen, plaatst ons voor een gecompliceerde vraag. Gaat het hier om een lezer, een schrijver, om beiden? We lezen hoe Edmond Dantès, de held uit de roman van Alexandre Dumas, in zijn cel zit en af en toe de oude Abbé Faria voorbij ziet komen. De oude man is namelijk onophoudelijk bezig om te ontsnappen. Hij graaft met dit Joel allerlei tunnels, niet alleen van links naar rechts, maar ook van boven naar beneden, alsof de zwaartekracht op hem geen invloed heeft. De kaart die Faria op zijn celmuur heeft getekend is niet alleen de plattegrond van de vesting waarin Dantès en hij worden vastgehouden, maar ook het plan van Monte Christo waar de schat is verborgen en bovendien de kaart van Elba, waarop Faria's idool Napoleon gevangen zit. En nu komt het: Calvino beschrijft hoe twee assistenten van Dumas elk afzonderlijk een Monte Christo vervaardigen en hoe hun meester zelf uit deze twee manuscripten een samenhangende roman probeert te maken. Hiertoe moet Dumas van alles toevogen, weglaten, verbeteren en verbinden en het patroon dat dit oplevert lijkt eveneens op de kaart van de oude abbé. Onvermoeibaar doorgravend duikt Fania ook in de werkkamer van Dumas op. Is de oude man nu de auteur die met zijn houweel allerlei fictieve werkelijkheden uithouwt? Is de verteller van dit verhaal de lezer, of is het Alexandre Dumas die zich in deze positie bevindt? Onder de 55 in De onzichtbare steden (1972, Le città invisibili) is er geen waarin manische lezers wonen. En dat terwijl Marco Polo toch een ongelooflijke variatie aan steden, de ene nog meer bizar dan de andere, aan zijn Grote Kan weet voor te toveren. Wel gaat de Venetiaan de grote bibliotheek van de stad Apazia binnen op zoek naar filosofen. De taal aldaar begrijpt hij echter niet en hij vraagt zich af of hij deze ooit zal begrijpen. ‘Er is geen taal zonder bedrog’, stelt hij somber vast. Op twee plaatsen vergelijkt Polo de beweging die de blik door een stad maakt met het lezen van bladzijden. Een paar keer komt de atlas van Kublai Kan ter sprake. Tussen de verschillende kaarten zitten ook specimina van het gebied waarin de Odyssee zich afspeelde, van De zonnestad, Utopia en Brave New World. Literaire landschappen derhalve en de laatste drie behoren tot de vele opzettelijke anachronismen in De onzichtbare steden. De betreffende werken moesten nog geschreven worden op het moment dat Marco Polo zijn verhalen aan de Kan vertelt. De vraag wie de lezers in Het kasteel met de kruisende levenspaden (1973, II castello dei destini incrociati) zijn, is gemakkelijk te beantwoorden. We zien hoe de verteller een kasteel binnentreedt en daar bemerkt dat hij niet meer kan spreken, evenmin als de andere aanwezigen. Om te kunnen communiceren nemen zij een pak tarotkaarten en met behulp hiervan leggen zij hun levensverhaal op tafel. Schrijvers, al gebruiken ze een onorthodoxe methode, en op hun beurt ook lezers van het verhaal van de andere gasten. In het tweede deel van dit boek, ‘De herberg van de kruisende levenspaden’, wordt de literatuur in het vertelproces betrokken. Zo signaleert de verteller in de complexe patronen die het kaartspel op tafel verschaft de geschiedenissen van Oedipus, Parsifal, Faust, Hamlet, King Lear, Macbeth en Justine, sommige geschiedenissen zelfs samenvallend. Het spel van de mogelijkheden uitproberen heeft Calvino nergens zo verregaand gespeeld als in dit boek, al mogen De onzichtbare steden in dit opzicht niet onderschat worden. Palomar (1983) ten slotte bestaat ook weer uit een cyclus, 27 verhalen dit maal.Ga naar eindnoot1. Meneer Palomar is een moderne Elckerlyc die bestormd wordt door informatie, die de wereld om zich heen te gronde ziet gaan en wanhopig probeert om via nauwkeurige observaties een systeem achter deze chaos te ontdekken. Hiertoe probeert hij zich te beperken tot kleine details, precies omgekeerd aan zijn naamgenoot, de grootste telescoop ter wereld. De zoveelste zoeker in het werk van Calvino en ook hij vindt geen verklaring voor hetgeen hij om zich heen ziet. Hoogstens een serie mogelijke verklaringen, waarmee het raadsel slechts wordt vergroot. De weinige keren dat het wel lukt, beseft Palomar dat hij slechts iets van de ene in de andere taal heeft overgezet. En even ver van huis is. Is het mannetje nu ook een lezer? Eén keer wordt vermeld dat hij als hij door een kijker de planeten wil bestuderen voor de gele- | |
[pagina 51]
| |
genheid encyclopedieën en handboeken raadpleegt. Voor de rest is Palomar een intellectueel die niet met zijn lectuur te koop loopt. Intrigerend is echter de titel van het eerste verhaaltje: ‘Het lezen van een golf’. Hij leest dus het landschap alsof het een tekst is, net als Marco Polo in twee van zijn onzichtbare steden. In verband hiermee is een van de laatste essays van Calvino, in vertaling gepubliceerd in De Groene Amsterdammer van 21 september 1985, belangwekkend. Hij stelt hierin dat de wereld buiten het boek, die we zien als we op straat lopen, zich aan hem voordoet als iets dat al gedefinieerd, geetiketteerd en gecatalogiseerd is. Een wereld die al gekoloniseerd is door de woorden, een wereld die bedekt is met een dikke korst van woorden. Alle gebeurtenissen in ons leven zijn al ingedeeld, afgewogen, van commentaar voorzien, nog voordat ze plaatsvinden. We leven in een wereld waar alles al is gelezen voordat het zelfs maar bestaat, zo vervolgt Calvino. Het lezen van de werkelijkheid als een tekst, Palomar die een golf leest, dat is het eindpunt van Calvino's werk. ‘Alleen de lach kan ons een revolutionaire mutatie van het menselijk bewustzijn leveren’, schreef Calvino in 1969 in een essay. Nu ben ik zelden bij het lezen van Calvino in een schaterlach uitgebarsten, maar inderdaad is hij een van de grappigste schrijvers die ik ken. Het plezier in zijn bedenksels is voor de lezer van Calvino echter altijd verbonden met de spanning die het onverwachte van de vondsten oplevert. De fascinatie van het lezen zelf in optima forma, de fascinatie die Calvino ook aan sommige van zijn personages gedemonstreerd heeft.Ga naar eindnoot2.
Vrijwel alle door mij genoemde Italiaanse titels zijn in het Engels vertaald, ook in het Duits en het Frans is het één en ander in ruime mate beschikbaar. Voor de volledigheid volgen hier de Nederlandse vertalingen: De gespleten burggraaf (1962), Italiaanse volkssprookjes (1969, selectie), De onzichtbare steden (1981), Als op een winternacht een reiziger (1982), Het kasteel van de kruisende levenspaden (1982), Kosmikomische verhalen (1983), Palomar (1985). ‘Het avontuur van de lezer’ verscheen in De Revisor (1980) en ‘De herinneringen van Casanova’ in Raster (1983). In beide tijdschriften verschenen ook vertalingen van essays van Calvino. |
|