H. van der Ent
Vocalise
Afwisseling en overeenkomst zijn de pijlers die de brug van de stilistiek dragen. Het spel met het beantwoorden aan een verwachtingspatroon en het doorbreken daarvan is erg belangrijk. Zonder inzicht hierin zijn de effecten van veel stijlfiguren niet te verklaren. Overeenkomst én afwisseling: béide komen hierbij tot hun recht.
Merkwaardig is, dat op het gebied van de klank alleen overeenkomsten interessant schijnen te zijn. We onderscheiden immers wel veel soorten rijm maar geen klankvariaties. Beide verhogen de schoonheid van een gedicht. Klankafwisselingen ook.
Het is de lezer bekend, dat herhaalde klankafwisseling een ritmisch effect heeft. Dit is goed te horen - het voorbeeld is van Elema - in Gorters regel: ‘Wiss'lend van glans de vlinders dansten voort’. De weerkerende variatie van de i- en de a-klank heeft een ritmische uitwerking, geeft de vlinderbeweging weer, en dat vinden we mooi.
Het is uit de mode zich op het niveau van de klank met poëzie bezig te houden. Dit uit zwang raken was een reactie op het gegoochel met dorre klankstatistieken en spitsvondige beschouwingen over het verband tussen klank en betekenis. De aversie hiertegen is begrijpelijk. Maar de poëziegenieter bleef en blijft overtuigd van de suggestieve kracht van klanken en het artistieke gebruik van klankkleuren. Deze verdienen meer aandacht. Hoewel de verwevenheid van vorm en inhoud bij de schrijvers van poëzieanalyses hoog in het vaandel staat, ontbreekt vaak zelfs een minimale aandacht voor ritme en klank. Ik noem deze begrippen omdat Bloem poëzie een kwestie van ritme noemde en Verwey de geluidsindruk als het essentiële van een gedicht zag: ‘niet van een enkel geluid, maar van een samenspel van geluiden, die tezamen een muzikale eenheid zijn’. Klanken en ritme spelen hierbij een hoofdrol. Is de wijsheid van deze dichters vergeten?
In dit opstel wijs ik op een eeuwen gebezigd, maar nooit beschreven klankexpressief middel, dat nu eens niet de overeenkomst maar de afwisseling van klank als kern bevat. Op dit stilistische middel heeft men nooit gewezen. Zelfs in het proefschrift van Jozef Boets: Moderne theorieën in verband met klankexpressie (Gent, 1965) komt het niet voor. Ik deel uw achterdocht. Hoor ik gras groeien? Maar toch: in de dichtkunst komt een klankverschijnsel voor, wat uitwerking betreft op zijn minst even belangrijk als assonantie en alliteratie, waaraan men nog geen naam heeft gegeven en waarvan men het effect nooit heeft beschreven. Ik doel op de afwisseling in beklemtoonde lettergrepen van een gesloten (korte, doffe, scherpgesneden) en de daarbij behorende open (lange, heldere, zwakgesneden) klinker: a/aa, e/ee, o/oo, i/ie, u/uu en andersom.
Stilistici, vooral Duitse, hebben werkelijk alles bestudeerd. Ook de uitwerking op semantisch niveau van allerlei klankwisselingen, vooral die van de i- en de a-klank. Aan klankvariaties schonken ze dus ook aandacht. Des te merkwaardiger is het, dat bovengenoemde klankwisseling aan het oor is voorbij gegaan.
Dit klankverschijnsel functioneert ook in de omgangstaal als expressief middel. Ik kan talloze voorbeelden noemen, maar ik volsta met het geven van één voorbeeld uit iedere categorie: makke schapen, rake klappen, boze tongen, bollebozen, witte wieven, lieve kinderen, zure vruchten, rust nog duur, vel over been, een geestige zet. Sceptici merken op, dat het logisch is dat deze combinaties af en toe ontstaan. Ik deel hun mening. Ik beweer ook niet dat esthetisch taalgebruik vocalises moét opleveren. Het kán en, zoals we straks zullen zien, het gebeurt in poëzie opvallend veel. Het probleem is hoe je duidelijk maakt dat ‘boze tongen’ mooier klinkt dan ‘kwade tongen’. Iemand een oor voor subtiliteiten aannaaien is uitgesloten. Wie het niet hoort, hoort het niet. Dichters als Achterberg en Bloem hoorden het wel en maakten er gebruik van.
Uit praktische overweging een lange omschrijving te vermijden noem ik deze afwisseling in beklemtoonde lettergrepen van een gesloten en de daarbij behorende open klinker (en omgekeerd) vocalise. Juist vanwege de associatie met de reeds bestaande muzikale betekenis lijkt mij deze term geschikt.
Niet een klankcombinatie is opzienbarend, maar haar uitwerking kan dat zijn. Op zich zijn assonantie, alliteratie en vocalise niet waardevol. Deze klankverschijnselen kunnen zelfs een negatief esthetisch effekt hebben. Perks ‘een schelle schicht schoot schichtig uit den hoge’ heb ik altijd een monsterlijk voorbeeld gevonden, evenals Van de Woestijnes ‘Het huis mijns vaders waar de dagen trager waren’. Overdaad schaadt. Een fijn klankenspel ontstaat door een bescheiden toepassing van de bestaande mogelijkheden.
Ook bij vocalise gaat het om het esthetisch effekt. Voor ik daarop inga, maak ik drie opmerkingen en bespreek ik verschillende soorten vocalise.
Ik bekommer me niet om de oude vraag in hoeverre klanken en klankwisselingen gerelateerd kunnen worden aan betekenissen. In de tweede plaats: cijfers die ik noem hebben, hoe interessant ze ook zijn, geen bewijskracht. In de poëtica zeggen immers getallen niets. Stel dat een dichter duizend versregels schrijft waarvan er slechts één een prachtige alliteratie bevat, dan doet het statistische gegeven één promille niets af van de schoonheid. De derde opmerking is dat onderzoekingen op het gebied van assonantie en alliteratie hebben aangetoond, dat daarover geen universele uitspraken gedaan kunnen worden omdat de functionaliteit afhangt van de situatie, die telkens weer anders is. Om deze reden zou ik kunnen afzien van het zoeken naar een altijd geldige opmerking over het effect van vocalise. Ik doe dit niet: ik wil aangeven dat er een nieuwe weg open ligt om de relatie tussen klank en ritme nader te bestuderen.
Er zijn verschillende soorten vocalise. De eerste komt voor binnen één woord: braamzwarte (Achterberg), dromendronken (Bloem), hemelver (A. Roland Holst), trekvogelkreet (Leopold), glinstervliezen (Achterberg), nachtkamer (Achterberg). Waarom is braamzwarte in Achterbergs gedicht ‘Pastiches’ met de regel ‘Benjamin Franklin-hoofd. Braamzwarte ogen’ klankmatig beter dan het woord zwarte, voorzien van een versterkend of vergelijkend element met een andere klinker, zoals koolzwarte, kerszwarte of gitzwarte? We kunnen het de dichter niet meer vragen. Ik veronderstel dat hij, klankgevoelig als hij was, geantwoord zou hebben dat hij dit een móói woord vond, een antwoord dat hij wel meer gaf. Hij zou niet de betekenis erbij betrokken hebben. Terwille van de muzikale betekenis dus. Achterberg had een onbewuste voorkeur voor de i/ie-vocalise. Niet alleen wijzen zijn neologismen als ‘stilwiegend’ en ‘glinstervliezen’ in deze richting, maar ook de onthutsende hoeveelheid (26%) adjectieven met een i-klank bij substantieven met een ie-klank in de beklemtoonde lettergreep. Hiermee zijn we meteen bij de tweede groep.
Vocalise kan ook bij twee verschillende woorden voorkomen. Deze kunnen zich in verschillende versregels bevinden. Dit is het geval bij vocaliserend eindrijm maar ook bij een vocalise als de volgende in Bloems ‘Aanvaarding’: Toen ik jong was, bestond ik in vormen van het leven, dat komen zou.
Ook kunnen we de vocalise binnen de versregels aantreffen. De afstand tussen de vocaliserende klanken kan klein en groot zijn. Meestal staat er maar één onbeklemtoonde lettergreep tussen: zware balken, een bang bestaan, gesloofde zorgen, open wonden, dropplend lover, het helse leven, slecht beheerd, verlopen morgens, ritselend bezield, stukken muur, avond van schapevacht.
Stilistiek behoort antwoord te geven op de vraag waartoe een dichter als Bloem één op de vijf adjectieven bij een substantief met een aa-klank laat assoneren. Zij dient erachter te komen