Bzzlletin. Jaargang 14
(1985-1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Op het strandMariann:
Je verlegenheid... die troken stak me aan. (Pauze) Ik werd verlegen.
Jan:
Je verlegenheid... Ma:
Verlegen zijn. Een beetje bleu...? (Zacht lachje)
Jan:
Ik had een vangnet in mijn handen. Om je te vangen. Ma:
Had je dat? Je had alleen maar blauwe ogen. Jan:
Ik moest een vangnet maken. Ma:
Je spreidde je benen en zwaaide met je armen. Jan:
Mannelijkheid is zoiets als horizontaal en verticaal, hè... niet? Ma:
Daar zit beslist... niets in. Jan:
Vrouwen zijn zacht en golvend als gordijnen. Ma:
Je stond aan de oever, spreidde je benen en zwaaide met je armen. Jan:
Was uit vissen, had een vangnet, dat is duidelijk. Ma:
Je zong een lied over de fjord: Kom nu, visje, kom! Jan:
Dieren willen niets liever dan geslacht en gevangen worden. Dat is hun taak. Daar verheugen ze zich op! Ma:
Je tekent een net op mijn lijf...? Jan:
Dáár verheugen ze zich op! Om op een mooie dag gevangen te worden. Ma:
Je tekent een net op mijn lijf...? Jan:
Een drachtig dier... een vrolijke dolfijn. Een dolfijn met een dolfijn in de buik. Ma:
Als een golvend gordijn? Jan:
Als een golvende gordijn dolfijn. Ma:
Maar ik ben liever als een golvende racefiets. Die elegant dwars door de mensenzee fietst... Op een vliegveld...
Cecilie Løveid, 1985.
Jan:
Weg bij mij vandaan. Ma:
Waarom denk je dat? Jan:
Daar ben ik bang voor. Ma:
Ik vraag me af wat je met die angst gaat doen. Jan:
God weet dat de onzekerheid een trouwe gids is op de weg hier doorheen. Ma:
De wereld moest wel oud worden voor ze de gelijkwaardigheid van de geslachten begon te begrijpen. Jan:
Je verlegenheid. Die trok en stak me aan. De stem:
Ze zeiden een hele poos niets meer tegen elkaar. Toen ze haar kamer inging om nog een fles wijn open te maken, volgde hij haar en keek almaar naar haar. Keek alleen maar een hele tijd naar haar. De stem:
Mariann. Geboren in 1950. Woont in Noorwegen. Studeerde kunst en sociologie. Een aantal jaren maatschappelijk werker geweest. Brak daarmee om een opleiding als fotograaf te volgen. Jan:
Op het plankje onder de spiegel in haar badkamer ligt een tube groene oogschaduw en een mascara-borsteltje dat ULTRA BIG ULTRA LASH heet: Ik zie mijn gezicht in haar spiegel. De stem:
In deze situatie wordt iemand al snel gegrepen door een vreemd, onbestemd gevoel. Een gevoel dat je erna niets wijzer geworden zult zijn. Als een man en een vrouw het goed hebben met elkaar, dan zal er wel niets meer over te zeggen zijn...? Wel? De stem:
Jan. Geboren in 1949 in Estland. Dans gestudeerd. Opende een eigen dansstudio in 1970. Werd in hetzelfde jaar getroffen door een treinongeluk. Begon te schrijven. Schetst kinderen in verschillende landen in een wereld waarin oorlogen hebben gewoed. | |
[pagina 38]
| |
Ma:
(Zingt)
Jan:
Mariann, je kleedt flessen... flessen kleden jou. Je hield daarstraks zo mooi een brood vast. Ma:
En jij zei: Mariann, je kleedt brood, brood kleedt je zo goed. Jan:
Maar flessen, flessen staan je echt prachtig. Destem:
Toen hing ze in elk oor twee wijnflessen en begon rinkelend voor hem te dansen. Flessenrinkelmuziek. Allerlei nachtgeluiden. Auto's in de straat. Gejammer, gehuil Jan:
Wat is er aan de hand, Mariann, liefste van me... Ma:
O, vast teveel wijn gedronken. Teveel van jou gedronken. Voel me zo naar. Jan:
Overweldigd over het leven. Ma:
Overweldigd vanwege het leven en de wijn. Destem:
Toen kwam hij bij haar en legde zijn lichaam als een warme omslag tegen haar rug. Ruwe liefkozingen raspten haar warm. Ze werden wild op een merkwaardig stille manier. Ma:
We reizen over een berg... die uiteenscheurt... en daarbinnen opent zich een ander land... Rijstvelden die groen en levend tegen de berghellingen golven.
We reizen vanaf de top terug naar het licht met nieuwgeboren lichamen. Jan:
Wat doe je? (Wat doe je nou?)
Ma:
Ik onderzoekje. Je bent net geboren. Ik heb je gebaard. Ik moet tellen of je wel alle vingers, alle tenen hebt die je moet hebben. Jan:
Lach je? Ma:
Ik kan raden dat je lacht... Ma:
Ben je een man uit het stenen tijdperk? Jan:
Ja, ik ben een man uit het stenen tijdperk. Ma:
Wat doe je op dit moment? Jan:
Op dit moment maak ik vuur. Ma:
Hoe doe je dat? Jan:
Ik neem een stok, ik steek die in de grond, ik draai 'm rond, snel rond, hard, kijk naar de zon en zeg: Kijk eens naar me, Zon, hier is je kind! De Zon is een vrouw. De Zon kijkt geïnteresseerd omlaag, ze kan het niet laten om te kijken, ze kan het niet laten om naar haar kind te komen. Ma:
Het vlamt op! Jan:
Een opvlammend kind, een vuur! Ma:
Het vuur is een stuk zon dat naar de aarde is gehaald... Kijk eens, Zon, hier is je kind!... een slechte, simpele jagerstruc!
Ma:
O! Jan:
Wat is er, Mariann? Ma:
Ik droomde... Jan:
Vertel op! Ma:
We waren met een heel stel in een ruimte... ik geloof dat het in een broeikas was... hij was gebouwd van de ramen van een heleboel huizen. De kozijnen waren nooit opnieuw geverfd, daardoor hadden ze allerlei kleuren. En er waren veel mensen achter de ruiten, net als vroeger... Jan:
Wie zag je? Ma:
Weet ik niet... herinner me niet... alleen maar dat het er veel waren. En wij tweeën moesten met elkaar vrijen en er waren zoveel mensen, ze schreeuwden en lachten, ze keken naar ons. Jan:
Deden we het toch? Ma:
Ja. Jan:
Wat vreemd. Ma:
Je was in me... maar we hadden kleren aan... en... toen raakte er een stuk van ons los. Jan:
Een stuk? Van mij? Ma:
Een stuk vlees. Ik krijg het in mijn handen. Een stuk vlees vol bloed. Van ons. Jan:
Leefde het? Was het een kind? Ma:
En ik... ik pak het in het diepste geheim in een stuk papier van een keukenrol... Verstop het voor later. Jan:
Je verstopt het voor later?
Ma:
Heb jij iets gedroomd, Jan? Jan:
Jazeker, en nog een heel mooie droom ook. Ma:
Vertel op! Jan:
Als ik me alles herinner... Ja... Ik droomde dat we pas getrouwd waren... We waren getrouwd, jij had een witte jurk aan, met een sluier en wat daarbij hoort... ja. Ik zat in een grote witte schommelstoel... en jij sprong op me. Je lachte. We schommelden eerste voorzichtig, daarna wilder en wilder... Er waren veel bruiloftsgasten... We schommelden wild, ze kwamen allemaal kijken, ze lachten, maakten veel kabaal en toastten, wij schommelden de kamer uit, over de bomen, witte bomen waren het, met witte rijp, onwerkelijk en mooi. Zo schommelden we verder... recht op een spiegel af, op een deur van een rokokokast die vol zat met kleine kinderen die zich hadden verborgen en nu te vroeg gevonden werden... jij viel van mijn schoot en ik bleef zitten... toen zei je... je stond op de grond, wees op de schommelstoel en zei: KIJK, DE STOEL HEEFT NIET EENS EEN ONDERSTEL!
Mariann lacht.
Jan:
Ja, Mariann. Je hebt me werkelijk op gang geholpen. Ma:
Zeg, blijf toch hier. Bij mij. Jan:
Ja, ik wil bij jou zijn. Je hebt iets met me gedaan. Iets goeds. Ma:
Sympathische magie. Jan:
Je haar is een roterend zonnebeeld. Ma:
Slangen... Jan:
Ik ben een slangenaanbidder. Ma:
Als we bij elkaar kunnen blijven is het niet nodig om zoveel te reizen... De stem:
Als Mariann bedenkt hoe ze elkaar hebben ontmoet, glimlacht ze altijd bij zichzelf. Ze glimlacht altijd bij zichzelf, hoeveel tijd er later ook mag verstrijken... hoe lang ook... ze begint te leven.
Jan:
Korenvelden, bomen in't voorbijgaan, in 't voorbijgaan, in 't voorbijgaan... Ma:
...in 't voorbijgaan... in 't voorbijgaan... Jan:
in 't voorbijgaan... in 't voorbijgaan korenvelden, bomen. Ma:
in 't voorbijgaan, korenvelden bomen. Een kranteartikel over een tenniswedstrijd Zweden-Chili in 't voorbijgaan... in 't voorbijgaan een zongebruinde blonde man... Jan:
in 't voorbijgaan een zongebruinde blonde vrouw... De stem:
Ze loopt door alle wagons, door de hele trein om de laatste wagon te vinden zodat ze het spoor in perspectief kan zien, het oude kan zien verdwijnen, want ze heeft geprobeerd om te veranderen, maar ze heeft het opgegeven, ze is op reis om te proberen een nieuw leven op te bouwen op haar aller-diepst teleurgestelde en verwarde gevoelens. Ze geeft het op, ze wil het land, het landschap zien verdwijnen.
Jan:
Ik zag je lopen. Met een tijdschrift en tien kranten. Ma:
Ik zag jou niet. Maar ik hoopte dat er iemand was die me zou willen vinden, die me zocht. De stem:
Ze durfde niets meer te zeggen. Vragen. In plaats daarvan noemde ze haar naam. Ma:
Mariann Lind. Ik fotografeer. Jan:
Jan Kenneth Weckman, ja, ik ben journalist. Ma:
(Schreeuwt) Godver!
Jan:
Wat is er? Ma:
Brak mijn nagel in de deur. Destem:
Ze had de hele tijd het gevoel dat ze aan het oefenen was. Oefenen, oefenen, dan wordt het op een dag goed. Klam van de hitte in de trein, de zon gaat ze koud water in haar nek spoelen, en over haar polsen. Verkoelt zich. Ze schommek door de coupé terug, de meesten doezelen en dutten. Maar de jonge man Jan zit in een boek met foto's te bladeren. Ze kijkt nieuwsgierig in het boek en hij kijkt haar recht in haar gezicht. Jan:
Mariann... Mariann toch, hè? Ma:
Ja. Jan:
Ga je naar Stockholm? Ma:
Ja, daar gaat de trein heen... Jan:
Maar je reist verder? Ma:
Weet ik nog niet... ben alleen maar op weg, een of andere plek. | |
[pagina 39]
| |
Jan:
Misschien kunnen we... Ma:
Ja, dat is een goed idee. Weet jij een plek om... Jan:
Ja, het Leger des Heils! Ma:
O, maar ik heb geen... Jan:
Er is vast plaats. Ma:
Denk je? Jan:
We kunnen het altijd proberen. Ma:
Ja! Destem:
In het hotel van het Leger des Heils, Drottninggatan. Bij de receptie kijkt Mariann naar haar vriend. Hij bespreekt voor ze. Zij pakt een paar Stockholm-by-night-folders. Hij heeft een bruine corduroy broek aan met opgestroopte pijpen. Hij heeft zoals alle mannen deze zomer een rood T-shirt aan met reclame voor verre zeereizen op de mouw. Hij is krachtig gespierd, blond en stralend. Jan:
Graag een kamer voor deze dame hier. Receptionist: Uit Noorwegen? Jan:
Ja, uit Noorwegen. Ree:
Dan hebt u geluk gehad! Jan:
Ja, het zou prettig zijn als u... Ree:
Altijd tot uw dienst! Jan:
Graag een kamer voor deze dame. Ree:
Maar mijnheer, tweepersoons is beter, goedkoper... Jan:
Maar wij wensen twee eenpersoons... Ree:
Tweeperssons is beter vanwege... Jan:
Twee eenpersoons. Ree:
U krijgt twee eenpersoons kamers met een tussendeur. De stem:
Mariann kleedt zich uit, gaat onder de douche. Daarna gaat ze kletsnat in het witte bed liggen. Het is zo warm en ze is zo moe. Ze slaapt in en wordt wakker - (Luid geschreeuw in de straat) het is nacht geworden.
Ma:
Waar is hij, waar is Jan? Ma:
In mijn droom gaf Jan me een armband van geëmailleerd zilver. Een hemel van emaille. Een hemel... Destem:
En ze wordt wakker en slaapt in, merkt dat ze onder een donzen dekbed lag terwijl het dertig graden was... de zon schijnt stralend en de binnenplaats is wanneer ze omlaag kijkt leeg. Maar er staan plastic meubels die de indruk moeten geven van een Frans straatcafé. Ze ziet niemand. Er wordt geklopt Jan:
Morning! De stem:
Hij komt regelrecht uit de douche lopen met een handdoek om zijn middel. Ze duikt ineen, springt het bed weer in en trekt het dekbed tot haar kin omhoog zoals ze vrouwen in films zo vaak heeft zien doen. Jan:
Je kunt douchen als je wilt. Ma:
Fijn. Jan:
Het weer is... Ma:
Ja. Jan:
Het is geen doen om de dag in deze science fiction-stad door te brengen. Ma:
Dan moeten we iets anders bedenken. Jan:
Dat doen we. Er is een plek die het Zoutstrand heet... Ma:
Een strand? Jan:
Het is een naaktstrand. Ma:
WAT leuk... Ik verheug me erop. Jan:
Heb je nog nooit... Ma:
Nee, nog nooit... Jan:
Ik wel. Ma:
Is het leuk? Jan:
Onbeschrijfelijk. Ma:
Hoe zijn de mensen dan? Jan:
De mensen. Naakt. Ma:
O? Het strand. We horen mensen, zwemgeluiden, vogels Ma:
Dit is het raarste dat ik ooit heb meegemaakt. Ik voel me als een vrouw uit het stenen tijdperk, als een van de eerste mensen. Die konden luieren en spelen. Hier lig ik naast een zonaanbidder, toevallig neergegooid, een naakte man... die ik in de trein tegenkwam. Ik trok mijn jurk uit, mijn blauwe jurk voor de ogen van honderden anderen. Ik lig hier en kijk omhoog naar de blauwe hemel. En intussen stappen naakte mannen en vrouwen over mijn gezicht op weg naar het water. Gespetter e.d. Jan:
Zeg, slaap je? Ma:
Hm? Jan:
Het begint te regenen, Mariann. Ma:
Wat geeft dat, het is zo zalig warm... Jan:
De mensen staan op, haasten zich naar het bos, het dennenbos in... Ma:
Raar toch... een groen groen bos in de regen. En onder elke boom staan naakte witte lichtende mensen in groepjes opeen, stil of wat pratend. Jan:
Dat is fijn! Ma:
Ja, dat is fijn... Jan:
Wat was het... dat... Ma:
Je verlegenheid. Die trok en stak me aan. Ik werd verlegen. Jan:
Haar verlegenheid... Ma:
Verlegen zijn, een beetje bleu...
Jan:
Hé, Mariann, waar ga je heen? Ma:
Ik wil voelen hoe het is om onder de dennen in het bos te staan, naakt samen met de anderen wanneer het regent. Jan:
Blijf toch hier! Ma:
Ik ben toch de hele tijd bij je. Ze loopt langzaam bij hem vandaan terwijl ze fluit. Hij begint er ook door te fluiten, maar een heel andere melodie. vertaling: Feico Houweling |
|