Maar toen lachte de bank zich een kriek. ‘Lief!’ riep hij. ‘Lief? Het heeft niets te maken met of je lief bent of niet! Het enige dat telt is geld. Geld is macht. Ik zit stampvol geld. Daarom heb ik het voor het zeggen. Daarom kan ik doen wat ik wil.’
Dezelfde middag verzamelden de mensen in Jørgen Moesweg nr. 13 alles wat ze hadden en verhuisden naar één van de flats in het nieuwe bankgebouw.
‘Nu wordt het menens,’ zei Høbert. ‘Morgen komen de machines. Wat denk je te doen?’
‘Ik weet het nog niet,’ zei Jørgen Moesweg nr. 13. ‘Maar ik weiger me te laten afbreken. Ik weiger botweg!’
Het werd avond, en het werd donker.
Jørgen Moesweg nr. 13 keek omhoog naar de verlichte ramen boven in het bankgebouw. ‘Het is gek er aan te denken dat ze hier niet meer wonen,’ zei hij. ‘Ik hield echt van ze. Hoewel ze het niet verdiend hebben.’
Lang, lang stond hij naar boven te staren naar de ramen op de tiende verdieping. Totdat de lichten werden uitgedaan.
‘Denk je niet dat mijn mensen mij een klein beetje missen, Høbert?’ zei Jørgen Moesweg nr. 13. ‘Een ietsepietsie maar?’ Maar Høbert antwoorde niet. Hij zat te slapen met zijn vleugels dicht tegen zich aan.
En na een poosje sliep Jørgen Moesweg nr. 13 ook. Hij droomde dat hij een boom in het bos was. En het grote witte paard zei: ‘Wees niet verdrietig, Jørgen Moesweg nr. 13. Ik houd immers van je.’
De volgende morgen vroeg kwamen de machines. Ze zagen er bozer en gevaarlijker uit dan ooit.
‘Weg met jou, jij oud krot!’ riepen ze naar Jørgen Moesweg nr. 13. ‘Hier wordt een parkeerplaats gemaakt!’
‘Geen sprake van,’ zei Jørgen Moesweg nr. 13. ‘Ik ga hier niet weg!’
Toen lachten de machines schamper. ‘Dan ben je niet de enige,’ zeiden ze.
De machines koersten recht op Jørgen Moesweg nr. 13 af. Maar Jørgen Moesweg nr. 13 draaide al zijn spijkers naar buiten, zodat hij haast op een egel leek. ‘Ja, kom maar op!’ riep hij. Toen bleven de machines stilstaan, want zo'n huis hadden ze nog nooit gezien.
‘Nu dacht je dat je slim was,’ zeiden de machines. ‘Maar we krijgen het toch wel voor elkaar om je af te breken.’ Eén van hen stak een fakkel aan, en reed helemaal tot aan de trap. ‘Nu steek ik je in brand,’ zei hij.
Voordat Jørgen Moesweg nr. 13 zijn deur dicht kon doen, had de machine de fakkel al helemaal in de woonkamer gegooid. ‘Brand, brand!’ riep Høbert. ‘Je staat in brand!’
‘Nu ben je er geweest,’ lachten alle machines. ‘Weldra ben je alleen nog maar een hoopje as!’
Het deed zo'n pijn in zijn woonkamer, dat hij begon te huilen, maar Jørgen Moesweg nr. 13 beet zijn tanden op elkaar.
‘Ik moét hier goed van af komen,’ zei hij tegen zichzelf. ‘Ik moét er iets op vinden!’
‘We staan in brand van binnen!’ riep Høbert. ‘Bel de brandweer!’ Toen kreeg Jørgen Moesweg nr. 13 een idee. Hij draaide al zijn kranen open, zowel die in de keuken als die in de badkamer, die in de kelderen die op zolder, en liet het water stromen.
Het water steeg en steeg.
Al gauw was de brand geblust. Maar Jørgen Moesweg nr. 13 liet het water tot aan het dak stijgen voordat hij de kranen weer dicht draaide.
Plotseling zette hij alle deuren en ramen wijd open. Het water plensde naar buiten!
De machines werden weggespoeld door een grote golf.
Er kwam zoveel water in de straat, dat de mensen boten moesten gebruiken om zich te verplaatsen. En sommigen zetten zeilen op hun auto's.
De grote bank kreeg water in zijn kelder en werd verkouden. De hele dag stond hij te niezen en te hoesten. ‘Jij dwaas houden huis,’ zei hij. (Zijn schoorsteenpijp zat zo dicht dat hij D zei in plaats van T.)
‘Denk je dat we de machines nu kwijt zijn?’ vroeg Høbert. ‘O, nee, die komen wel weer terug zo gauw als het water weg is,’ zei Jørgen Moesweg nr. 13. ‘En dan is het ernst. Want nu zijn ze echt boos!’
De volgende morgen was het water weg.
Toen Jørgen Moesweg nr. 13 zijn ramen opende, moest hij zich in zijn dakgoot knijpen om er zeker van te zijn dat hij niet droomde. Hij had niet gedacht dat er zóveel machines op de wereld waren! Overal waren machines. Voor en achter hem en naast hem. Hij was omsingeld. Er waren kleine en grote machines. Hijskranen en bulldozers. Norse machines met grote monden die snel op en neer bewogen als scharen. En lange platte machines, met grote krokodille-muilen vol blinkende tanden. Ze hadden ook kanonnen bij zich.
‘Ik ben verloren,’ fluisterde Jørgen Moesweg nr. 13. ‘Deze keer zijn er te veel voor mij. Wat moet ik doen Høbert?’
Maar Høbert was er niet meer.
Hij was weggevlogen.
‘En ik maar denken dat Høbert een vriend was,’ dat Jørgen Moesweg nr. 13. ‘Maar niemand vindt me aardig. Ik ben een klein huis dat helemaal alleen is op de wereld, en nu komen de machines me grijpen.’
De machines kwamen dichter en dichter bij.
‘Het heeft geen zin meer om nog langer te vechten,’ dacht Jørgen Moesweg nr. 13. ‘Alle hoop is vervlogen.’
Maar dat was niet zo!
Want plotseling was er een geweldig geruis te horen, en de hemel was haast zwart. Toen Jørgen Moesweg nr. 13 opkeek, zag hij een wolk van vogels. En voorde wolk uit, vloog Høbert! Hij had hem toch niet in de steek gelaten. Hij had alleen maar al zijn vrienden opgehaald!
‘Houd vol, Jørgen Moesweg nr. 13,’ riep Høbert. ‘De hulp is nabij!’
Jørgen Moesweg nr. 13 werd zó blij, dat hij zijn dakgoot om Høbert heen sloeg en hem stevig omhelsde.
‘Dom huis,’ zei Høbert. ‘Je dacht toch zeker niet dat ik...’ ‘Jawel,’ zei Jørgen Moesweg nr. 13, ‘dat was precies wat ik dacht. Maar nu weet ik dat je een echte vriend bent.’
De vogels vlogen Jørgen Moesweg nr. 13 binnen.
Alle kamers waren vol met vogels.
‘Houd vast!’ riep Høbert. ‘Nu tillen we hem allemaal op. Allemaal tegelijk. NU!’
En toen gebeurde er iets wonderlijks...
De vogels tilden Jørgen Moesweg nr. 13 in de lucht en vlogen met hem weg!
Alle machines bleven met wijd open mond staan van verwondering.
‘Ik vlieg!’ riep Jørgen Moesweg nr. 13. ‘Ik vlieg!’
Ze vlogen hoog over snelwegen en rokende fabriekspijpen... ...hoog over voetbalvelden en melkwinkels...
...hoog over boerderijen en witte berken...
hoog over berg en dal.
De hele dag vlogen ze.
De zon ging onder, maar de maan en de sterren verlichtten de weg voor hen.
‘Waar gaan we heen?’ vroeg Jørgen Moesweg nr. 13.
‘Wacht maar af,’ zei Høbert. ‘Morgen zijn we er.’
Jørgen Moesweg nr. 13 voelde zich nogal moe. En de vogels zongen voor hem tot hij in slaap viel.
Toen hij wakker werd, stond hij op een groene vlakte in het bos.
De vogels bouwden nestjes in hem. Ze woonden overal. In de keuken, in de woonkamer, in de slaapkamer en in de badkamer. De zolder was gevuld met het getjilp van vogels, en hij hoorde het lichte geklapwiek van vleugetjes in de kelder.
‘Dit is de droom,’ dacht Jørgen Moesweg nr. 13. Hier heb ik steeds over gedroomd.’
Hij hoorde geritsel in de struiken, en hij wist dat dat het grote witte paard was dat eraan kwam om het hoofd tegen zijn muren te wrijven.
Hij glimlachte.
Nu was hij niet meer eenzaam.
Nu was hij niet meer Jørgen Moesweg nr. 13.
Nu was hij alleen maar... Het Gelukkige Huis.
vertaling: Maria Hofman
TOR ÅGE BRINGSVAERD,
geboren 1939, debuteerde in 1968.
Veelzijdig literaire werkzaamheid, o.m. kinderliteratuur. Introduceerde met zijn collega Jon Bing de science fictionliteratuur als een serieus genre in de Noorse literatuur.