Olav Nordrå
De vos
De zomer ging en de herfst kwam. Het werd's avonds donkerder. Marit zag dat moeder vaker voor de spiegel zat.
Ze lag met de deken flink tot de kin opgetrokken en keek heimelijk naar moeder, toen die op haar tenen naar de tafel bij het raam sloop. Daar bleef ze even staan, toen luisterde ze in de richting van het bed om zeker te zijn dat haar dochter sliep. - Marit, fluisterde ze.
Maar Marit haalde rustig adem en deed alsof ze sliep, een bruinogig meisje van negen jaar. Ze was nieuwsgierig. Het kwam zomaar in haar op dat ze wilde doen alsof ze sliep. Het was net alsof het niet háár moeder was die daar zat, niet zij die pap kookte en de rugzak inpakte voor vader als hij naar de rendieren in het bos moest. Het was een andere moeder dan zij die ze kende als het klaarlichte dag was. Het was trouwens niet de eerste keer. Zo had moeder al een keer eerder gezeten, toen Marit in bed lag en niet kon slapen, af en toe had ze geluisterd in de richting van het bed waar haar dochter lag.
Marit lag zich te verwonderen.
Moeder zei nooit dat ze weg zou gaan. Ze kon niet naar de bioscoop gaan hier hoog in de bergen, waar niet eens telefoon of waterleiding was. Misschien ging ze naar een bijeenkomst van laestadianers; maar moeder was geen laestadianer, ze kwam uit de stad. Ze kwam op een dag als toerist, toen trouwde ze met vader, die altijd op de rendieren moest passen.
Marit was op een nacht wakker geworden, toen zag ze dat moeders bed onaangeroerd stond. 's Morgens wekte moeder haar als gewoonlijk voordat ze naar school moest, maar het bed stond er ongebruikt. Dat kwam haar raar voor, want zo lang was niemand bij elkaar 's nachts, voor zo ver ze wist.
Nu zat moeder weer op het krukje aan de tafel voor het raam, en bracht rood aan op haar mond, toen kamde ze het rijke blonde haar en zette dat in de krul met een kruipen die ze boven een kaarsvlam verwarmde. Ze zat daar met glanzende ogen en bewonderde zichzelf. Marit zorgde er voor om gelijkmatig adem te halen zoals vader deed als hij haar voor de gek hield, deed alsof hij sliep, en schrok omdat zij binnenkwam. Het was spannend om te zien hoe moeder zich opknapte. Misschien maakte ze zich voor vader mooi op. Maar die kwam immers niet terug voor hij aan 't eind van de week afgelost werd, indien hij tenminste niet beloofd had om eerder te komen. Vanavond bijvoorbeeld? Dat zou Marit best leuk vinden.
Vader had altijd wat bij zich voor haar uit het bos, een bosje heide, een gekke berkezwam die op een schoen leek, een uit een boomwortel gesneden slungelachtige mannefiguur. Eenmaal nam hij ook een vossewelp mee, maar die werd groot en ging ervandoor.
Die was klein toen vader ermee kwam, slechts een dot zacht, rood haar, in het begin een beetje bang, maar naderhand zo speels en baldadig als een jonge hond. Zijn tanden waren zo scherp dat de kleren eronder leden als hij beet. Toen werd moeder kwaad, ze nam een eind touw en sloeg de jonge vos, en Marit kreeg een draai om de oren. Toen kroop de vos onder het bed en lag daar vele uren voor hij zich weer te voorschijn waagde, hij wist immers niet dat hij wat verkeerds gedaan had. Moeder zei dat hij haar de oren van het hoofd vrat. Toen verstopte Marit hem in een hok beneden bij vaders boothuis vlak bij het meer. Daar voerde ze hem iedere dag en gaf hem volle melk, dat lustte hij graag. Niemand wist ervan, behalve vader. Op een dag dat ze visafval naar het vossejong bracht, werd ze betrapt door moeder die van de waterput kwam. Eerst werd ze bang, maar toen moeder niets zei, deed Marit alsof ze naar het bos zou gaan. Lang zat ze achter een struik en wachtte. Toen ze eindelijk te voorschijn kroop en alles stil was, sloop ze naar beneden naar het boothuis en werd met blij gejank ontvangen door de jonge vos die inmiddels behoorlijk lang was geworden.
Toen ze de volgende dag met eten bij hem kwam, was hij weg.
Het deurtje van het hok stond open, maar het haakje zat aan de buitenkant, zodat de vos het toch niet klaargespeeld kon hebben dat omhoog te krijgen. Ze zocht overal en riep naar de vos, maar weg was hij. Ze zei niets toen ze binnenkwam. Moeder keek alleen maar naar haar, greep haar plotseling bij haar haarvlecht:
- Je dacht dat je mij voor de gek zou kunnen houden, niet? Hier! zei ze en gaf Marit een oorveeg.
- Wat heb je met mijn vos gedaan, snikte ze.
- Hem daarheen gejaagd waar hij thuishoort, zei moeder.
Marit vertelde het aan vader en hij werd er stil van. Naderhand was hij met moeder gaan praten, maar toen werd alles anders, want moeder reageerde poeslief, ze was een en al vriendelijkheid en lief tegen vader en was van mening dat Marit haar verkeerd moest hebben begrepen. Zij had de vos niet weggejaagd, het moest wel zijn dat Marit het haakje niet goed op het deurtje had gedaan, toen was hij kennelijk ontsnapt. En het leek alsof ze het heel naar vond.
Vader, die stumper, wist niet wat hij moest geloven, hij fronste zijn wenkbrauwen en richtte zijn ogen onderzoekend op Marit alsof hij wilde zeggen: dat is niets voor jou, mijn kind, maar hij zei niets.
Marit kon haar kleine vos niet vergeten.
Ze lag te luisteren naar moeders stappen die buiten wegstierven. Het was donker, een zwak schijnsel van de maan lag over de gordijnen en werd doorgelaten naar waar zij lag. Het smalle kindergezichtje staarde vanuit het bed naar het raam en zocht naar het antwoord. Alle volwassenen konden uitgaan wanneer het donker was, zo veel als ze wilden en zonder iemand om toestemming te vragen, ze konden buiten zijn zolang ze zin hadden - al was het de hele nacht.
Wat voor bijzonders was er aan de nacht?
's Nachts was alles stil. Dan kwam het bos dichter bij de ramen en wierp schaduwen naar binnen.
Ze kwam half overeind, zat even, en stak dan haar voeten naar beneden in de donkerte van de vloer waar haar schoenen stonden en zó was ze buiten de deur. Ze schrok, bleek, haar ogen waren groot en bruin; het waren vaders ogen, ze zochten warm en jong in het nachtelijk duister, zochten daarin voor de eerste keer.
Ze stond even, luisterde gespannen in de richting van het wagenpad en hoorde het. Ze kon hakkengeklak op de stenen beneden horen. Ze had verwacht dat moeder naar het dorp ging, maar het geluid van de voetstappen verwijderde zich in tegengestelde richting. Marit zette het op een drafje. Het geluid van moeders voetstappen daarginds, ze vervulden haar met verwachting, ze nam deel aan een spelen, kende de spelregels niet.
Wat deed ze?
Marit bleef plotseling stilstaan, ging in de grasberm lopen, om het geluid van haar voetstappen te dempen. Toen werd het ook gemakkelijker om het hakkengeklak van moeder te horen, ze hoorde duidelijk hoe bij iedere stap het steengruis kraakte. Moeder liep rustig, maar ze liep heel gedecideerd zoals ze deed als vader vlees had verkocht en zij geld van hem gekregen had. Ze moest wel een boodschap hebben.
Daar waar het wagenpad rechtuit liep, kon ze moeders gestalte als een onduidelijke schaduw zien. Er viel ook een soort schijnsel van de maan door de wolken, plekken van het pad lagen in een zijdeachtig licht. Marit bleef een beetje achter. Moeder kon zich eens omdraaien. En dat deed ze - een vlugge blik slechts, toen liep ze verder.
Het waren er niet zo veel die deze kant uit woonden. Dat was Jouna Per die een hele verzameling elandgeweien had, verder was het de weduwe Barbara, de moeder van Ellen die op school bij Marit in de klas zat. Verder waren dat Lars Koj, die van achteren op een das leek, en mevrouw Koj die mank was,