Bzzlletin. Jaargang 14
(1985-1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Tove Nilsen
| |
[pagina 16]
| |
kelde quadrille te dansen met deze jongemannen - ze hebben wat bijzonders, die kadetten! Op de eerste rij zien we landheer Løwenskjold met zijn lieftallige tafeldame... Schuin tegenover mij zit een oude dame. Ze zal een eindje in de zeventig zijn. Onder haar dunne grijze haar gaat een hoorapparaat schuil, onder haar mantel een gebogen gestalte. Een door de motten aangevreten boa van een dooie marter, met staart, pootjes en glazen kunstoogjes hangt om haar smalle schouders. Door dikke, donkerbruine kousen boven solide gezondheidsschoenen kan ik zien dat ze elastieken kousen om haar beide enkels heeft. Op haar schoot heeft ze een grote, zwarte handtas. Wat zou erin zitten? Brillekoker, zakdoek, pepermuntjes, portemonnee en oude poederresten? Een verwijskaart voor het laboratorium van Dr. Fürst, een dichtgevouwen briefje met daarop rood aangekruist elektrocardiogram en cholesterolonderzoek? In dat geval ziet ze er vast tegenop om in alleen maar haar ondergoed op de harde bank te moeten liggen, terwijl een babbelende zuster elektroden bevestigt aan haar polsen en enkels, plus een keurig rijtje van die dingen ter hoogte van haar hart. Ze ziet er vast tegenop om een week op het antwoord te moeten wachten, zwart op wit te krijgen dat de laatste fase van de aftakeling is aangebroken. Terwijl huizen en bomen voorbijflitsen probeer ik me voor te stellen dat ik samen met haar in een propvolle kamer zit, met onderzettertjes onder lampen en vazen, met geborduurde kussens op de bank en bloempotten en vitrage, en glazen hondjes en oude, vergeelde portretten in zwarte ronde lijstjes. Dat ik wegzink in een besloten, warm en heel veilig gedoezel, terwijl ze mij vertelt over vroeger. Maar waarschijnlijk gaat ze Bingo spelen en zit ze straks - de hoed op 't hoofd en 't hart in de keel - op knopjes te drukken om een half varken of een heel kilo koffie te winnen. De sarcastische stukjes in de krant heeft ze vast wel gelezen; over hoe afstompend het is en dat je veel beter een cursus plateelschilderen kunt volgen aan de Volksuniversiteit of een reisje voor bejaarden kunt maken naar MaihaugenGa naar eindnoot1.; daarom vertelt ze het aan niemand, zit ze daar alleen maar op de knopjes te drukken om de tijd te verdrijven en d'r schamele pensioentje te verdoen. En neem nou die vrouw daarop de derde bank van de ingang, in haar ouderwetse met bont afgezette mantelpak, dat zo netjes mogelijk is opgelapt - en schoenen met een klein hakje, precies passend bij haar leeftijd. Haar ene hand schiet voortdurend omhoog naar de kapperskrullen in haar nek, ze frunnikt er haastig aan, duwt ze wat omhoog, windt ze om haar vinger en trekt ze naar beneden - zonder resultaat en zo te zien zonder het zelf in de gaten te hebben. Denkt ze misschien dat zij de enige is die het behalve het buskaartje nog een of twee valiumpjes kost om de stad in te durven? Ze neemt ze vast stiekem, praat er met niemand over, maar haalt ze ongemerkt uit het nachtkastje, die gezegende witte, roze en lichtgroene pilletjes. Rust in pastel, duur betaald, voor het geval de weekends niet om uit te houden zijn als iedereen er met de auto op uit trekt en de klok aan de wand nog nadrukkelijker en trager tikt dan anders en er niet eens een familie Ashton is om je aan te koesteren. Of als de avonden zo verdomde bedreigend worden en de witte angstnevel al vroeg in de middag zo verraderlijk zeker komt opzetten, dat er geen twijfel over bestaat dat je ook deze keer voor de farmaceutische industrie door de knieën zult gaan. Maar er zijn uitwegen: Steen & Strøm en Glassmagasinet en alle andere grote warenhuizen - met weldadige achtergrondmuziek en vele verkoopsters die het niet opvalt hoe lang je blijft rondhangen, en her en der demonstratrices, verschillende verdiepingen met talloze afdelingen, steeds nieuwe stoffen, om door je vingers te laten glijden, nieuwe prijskaartjes om op te kijken, dingetjes waar je naar kunt vragen. Je kunt met de roltrap omhoog, met de lift naar beneden en dan weer met de gewone trap naar boven.
Of die man van middelbare leeftijd vóór mij, met bruine werkschoenen, een blauw ski-jack en een geruit hoedje, zoals Fleksnes op de TV ook heeft. Werkloos of in de ziektewet? Hij lijkt het type man dat van die hopeloze kennismakingsadvertenties zet, het soort dat een niet onknappe, aardige en betrouwbare vrouw zoekt die qua leeftijd bij hem past, het type dat volgens al zijn vrienden sympathiek en prettig in de omgang is, met een niet al te onaantrekkelijk uiterlijk. En bovendien in het bezit van een eigen flat met TV en een auto om zondags mee uit toeren te gaan, één die houdt van alles wat gezond is en het leven de moeite waard maakt, die wel houdt van een borrel, maar met mate, en die zich beslist niet eenzaam voelt, verre van dat, eigenlijk heeft hij niet eens iemand nodig, natuurlijk heeft hij meer dan genoeg aan al zijn vrienden, maar...
Zo hobbelen we naar de stad, laten de flats en lantaarnpalen achter ons, kijken naar vuile auto's, vergeelde bladeren en droge, stoffige trottoirs, naar reclameborden, sigarenwinkeltjes en voetgangers. We zouden maar wat graag ergens anders zitten dan hier op deze rode kunstleren banken, die met messen kapotgesneden zijn en volgekliederd met viltstiften door baldadige tieners: Terje, I love you! Hasj vrij! Weg van de klepperende reclamebordjes van een krant of uitzendbureau, die voor de ramen hangen.
Tekening: Arne Roar Lund.
We laten onze gedachten wegzinken in dikke witte valiumnevels en nutteloze dagdromen: We verlangen terug naar onze jeugd en de schijnveiligheid daarvan, naar lieve tantes en broodjes cervelaat en zorgeloze zomerdagen en vrolijke vakantiereisjes, naar andere mensen die het allemaal vast wat interessanter gemaakt zouden hebben. We zitten met onze handen in de schoot, met strakke gezichten en willen verdomme niet onder ogen zien hoe het met ons gesteld is, niet voor er barsten komen in die starre maskers van ons. Uit angst voor het lege huis, waar de spiegels in de badkamer en de hal 's morgens vroeg al een koude, vijandige stilte uitstralen, met de lege kamers waarin tot vijf uur 's middags slechts het negen uur-magazine, de Arbeidsvitaminen en vreemde radiostemmen klinken, plus de voetstappen van één mens. Maar wie krijgt ons zo gek dat we al onze tijd steken in orgasme, huwelijk, ontrouw en onze zenuwen? In angst en eenzaamheid en afgevlakte gevoelens? Wie laat ieder van ons ronddolen in z'n eigen kleine angst voor het donker? Terwijl de politie op een paar uur vliegen hier vandaan, in alle zonovergoten vakantielanden die bij Skandinaviërs in trek zijn, gummiknuppels over studenten en arbeiders laat zwiepen. | |
[pagina 17]
| |
kinderen door dum-dum-kogels aan flarden worden geschoten omdat ze terecht hun stem verhieven voor meer macht. Wie slaat ons zo lam, dat we dit alles alleen nog maar lastige woorden vinden? Wie maakt dat wij allemaal in ons eentje maar wat aanmodderen, allemaal achter onze eigen goed vergrendelde deur, zonder oog te hebben voor de verhoudingen waarbinnen ons dagelijks leven en onze onderlinge relaties bepaald worden? Wie is het die rotbaantjes en drugs aan tieners geeft die balen van school, Bingo en valium aan vrouwen, en drank en porno aan mannen van middelbare leeftijd, schommelstoelen en oordopjes aan bejaarden? Weekbladen, busreizen, detectiveseries, nostalgische programma's, wat hebben we het toch goed in Noorwegen, nooit een aardbeving, en iedereen heeft brood op de plank, ook al werkt-ie er niet voor, en eenzaamheid hoort nu eenmaal bij een mensenleven, dat is de prijs die je moet betalen voor het hebben van gevoelens, wat hebben we het toch goed in Noorwegen, leugens en vuil en surrogaten die over ons uitgestort worden om ons er niet aan te laten denken... dat vijftigers niet meer aan de slag kunnen komen, dat volwassen vrouwen ertoe gebracht worden hun ochtenden door te brengen aan cafétafeltjes met lauwe kopjes koffie en rozijnenbroodjes, dat het zo verrekte lang geleden is dat je eens echt met iemand praatte, dat je je zo verdomd armzalig en klein voelt, dat er steeds meer mensen afgedankt worden. We zitten in de bus, op een gewone woensdagochtend, waarvan er twaalf ineen dozijn gaan - we zijn haast in het centrum en gaan dan ieder onze eigen weg. Onze eigen weg? Twintig, dertig mensen, ongetwijfeld afkomstig uit verschillende delen van het land, met zeer uiteenlopende ervaringen; samen beschikken we over een enorme kracht. Mensen, die de straten opgegooid worden, de winkels in, de bingolokalen, de tentoonstellingsruimten, de liefdadigheidsbazars, de cafés en taplokalen, om de tijd te doden, ieder voor zich. Morgen weer eenzelfde soort buslading, en overmorgen, en de volgende week en de week daarop.
Maar wie maakt de vrouw met de krullen in de nek en de man met het Fleksnes-hoedje en de oude dame met het marterbontje wijs dat ze niet meer in tel zijn? Dat ze hun kop moeten houden en zich moeten troosten met de gedachte dat er op een dag op het paadje tussen de flats misschien iemand stil blijft staan die ervoor uitkomt dat hij het ook niet zo best heeft. Of dat ze misschien een keer de honderdduizend winnen.
Wie maakt de jonge moeder naast mij wijs dat het alleen maar een kwestie van uithouden is, zeulen met je boodschappentassen, diep buigen als er een plaatsje in de crèche vrijkomt, blij zijn als je voor acht uur's avonds niet op apegapen ligt - hopen dat alles beter wordt tegen het voorjaar.
Wie kan ons wijsmaken dat we ons niet moeten verzetten, maar dat we het hoofd in de schoot moeten leggen. vertaling: Albertien Klunder, Jo Verdenius, Jannie Wieringa |
|