Bzzlletin. Jaargang 14
(1985-1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||
Michell Boll
| |||||||||||||||||||
De verdwenen schrijver
Willem Paap omstreeks 1900.
Nog maar een paar jaar, dan is Willem Paap langer dood dan hij heeft geleefd. Het is al heel lang stil rond Paap, de roman Vincent Haman is het enige werk uit zijn oeuvre dat tegenwoordig nog gelezen wordt, met tussenpozen van zo'n tien jaar wordt het herdrukt. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld het werk van Lodewijk van Deyssel, wiens Een liefde negentig jaar na de eerste druk nog een bestseller werd. Uit Van Deyssels nalatenschap worden nog steeds werken gepubliceerd en herdrukt dank zij zijn onvermoeibare pleitbezorger Harry Prick. Van Deyssel is eigenlijk nooit overleden. Anders dan Kloos en Van Eeden heeft Paap het ook altijd moeten stellen zonder een schare van fanatieke bewonderaars, en als er al iemand aandacht voor hem had, zoals Menno ter Braak, dan bleef dat altijd beperkt tot dat ene boek, Vincent Haman. De rest van het oeuvre is daardoor niet zozeer vergeten alswel verdwenen, het bestaat niet omdat het niet gelezen wordt, zoals ook de schrijver Paap nauwelijks bestaat. Ten onrechte, naar mijn mening. Ik wil daarom proberen een indruk te geven van het gehele oeuvre van Paap en aangeven wat er de moeite waard aan is. Paap heeft tijdens zijn leven in een groot aantal verschillende plaatsen gewoond, een zigeuner zonder wielen, en stierf ten slotte in Zeist, in een riante woning aan de Woudenbergseweg 1, een lange rustige laan die begint in de bebouwde kom en die zich voortzet tot in bosrijke omgeving. Aan het eind ervan ligt de begraafplaats waarnaar op 10 januari 1923 Paaps stoffelijk overschot werd overgebracht, de lijkkoets hoefde slechts één bochtje te nemen. De begraafplaats is uitgestrekt en prachtig gesitueerd in een licht geaccidenteerd terrein dat het karakter van een bos behouden heeft. Zilversparren aan een brede oprijlaan, een laag fijn grint waar je soms in wegzakt. ‘Het plaatsen van plastic bloemen op de graven is niet toegestaan’, vermaant een bordje aan het toegangshek. De graven liggen aan slingerpaden. Het heeft net geregend, alles geurt naar bos. Paaps laatste rustplaats bevindt zich in het alleroudste gedeelte van de | |||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||
begraafplaats, waar de graven liggen die, in tegenstelling tot de gepachte graven, nooit geruimd zullen worden, die zijn gekocht, voor het leven, bij wijze van spreken. Willem Anthony Paap ligt er sinds 10 januari 1923 onder een eenvoudige, niet al te dure steen. Op de grillige barst na een graf zonder allure. Vier maanden later moest het alweer open om plaats te maken voor mevrouw Paap, Johanna Margaretha Petronella van der Schalk, twee jaar jonger dan haar man. Kinderen hadden ze niet, erg veel aanloop zullen ze vermoedelijk niet hebben gehad, al die jaren.
Graf met barst. Foto: Leo Potma.
In 1923 was er nog maar weinig over van Paaps schrijversroem, zijn sterven werd slechts hier en daar in een overgeschoten hoekje van een krant herdacht. Veelzeggend is dat volgens de Winkler Prins (editie 1921) Paap al in 1914 is gestorven. Zeist schonk hem geen gedenkteken, vernoemde zelfs geen straat naar hem. Niets in de villa aan de Woudenbergseweg herinnert eraan dat dit het sterfhuis was van de schrijver Willem Paap. Zijn laatste adem was ook slechts één van de vele die in dit grote huis zijn uitgeblazen. De afgelopen dertig jaar heeft het namelijk dienst gedaan als bejaardentehuis, meer dan 120 bejaarden sleten hier hun laatste dagen. Nu is er nog één bejaarde over. Een oude vrouw die huist in een vertrek vol oude spulletjes, in zwak schemerlicht, de gordijnen zijn er altijd dicht. De deur van haar kamer stond open: een blik in de vorige eeuw, een foto van Willem Witsen. De meeste andere kamers in het huis staan troosteloos leeg, op een oude ellipsvormige radio en een ijzeren bedspiraal na. Hoge, sombere vertrekken. Door deze ramen heeft Paap voor het laatst naar buiten gekeken. In berghokken ligt achtergelaten huisraad hoog opgetast. Minstens dertig werkloze wandelstokken wachten in de paraplubak onder de kapstok. Een verleden dat verdwenen is. Ik kijk er niet van op dat de huidige eigenaresse, een uiterst minzame oude dame, zuster Van As heet. | |||||||||||||||||||
Van onderknuppel tot auteurWillem Anthony Paap werd op 21 oktober 1856 geboren in Winschoten. Vader Paap was ten tijde van Willems geboorte molenaarsknecht. Willem groeide op in armelijke omstandigheden. In tegenstelling tot zijn broers, die hun heil zochten in de zeevaart en de postbezorging, was Willem pienter, en daarbij ijverig. Op zijn twaalfde werd hij het hulpje (‘onderknuppel’) van de onderwijzer en op zijn vijftiende werd hij door de dominee en de onderwijzers naar de kweekschool in Groningen geholpen, de enige kans op ontsnapping uit het troosteloze milieu. In juni 1875 verliet Paap de kweekschool als onderwijzer, maar een paar jaar later gaf hij dit beroep al op. Hij vestigde zich in Amsterdam en schreef zich in 1879 in als letterenstudent. In de artikelen die Paap sinds 1881 publiceerde ondernam hij scherpe aanvallen op gevestigde reputaties. Één van zijn bijdragen aan De Spectator leverde hem de complimenten op van Multatuli. Een hartelijke correspondentie ontstond en Paap werd te logeren genood in Nieder-Ingelheim. Hij trad zelfs toe tot de kleine kring intimi die Douwes Dekker met ‘Dek’ mochten aanspreken. Paap en Multatuli hadden nog meer gemeen: naast honorarium voor zijn artikelen en inkomsten uit bemiddeling tussen uitgevers en auteurs ontving Paap in die dagen enige financiële ondersteuning van Johannes Zürcher, linguïst en schilder, die door een rijk huwelijk in staat was bij tijd en wijle als maecenas op te treden. Zo ook voor Multatuli, die hij in staat stelde het huis te Nieder-Ingelheim te kopen.
Het sterfhuis van Paap in Zeist. Foto: Leo Potma.
Na drie haar studie stapte Paap over naar rechten. Multatuli juichte Paaps tweede studiekeuze van harte toe. In een brief van 25 maart 1882 schreef hij: ‘Ik ben zeer blij, dat ge het besluit genomen hebt niet “de letteren” als vak te kiezen. Het is geen vak! Om in de letterkunde iets degelijks te leveren moet men er niet in doen. Om iets uit de slootte visschen moet men niet in de sloot gaan liggen, men moet met behoorlijk gereedschap er naast staan. Dat gereedschap bestaat in kennis en als zóódanig dien elk vak nagenoeg op gelyke wys, nl. door de oefening in onderzoeken en opmerken. Geeft dan 't lettervak zelf dit voordeel niet? Niet zoo zuiver daar het je te veel - ja uitsluitend, want wat is de akad. Ietterstudie anders? - met voorgangers en modellen bezig houdt. Wie eetbare spys leveren wil, moet ingrediënten verzamelen, niet: de faits et gestes van keukenmeiden van buiten leeren, of keukenmeiden zitten aankijken.’Ga naar eindnoot6. In het begin van de jaren tachtig kwamen er ook andere jongeren naar voren, Kloos, Van Eeden, Verwey, Perk, Van der Goes en Karel Thijm publiceerden, net als Paap, wel eens iets in De Nederlandsche Spectator van Vosmaer, of in De Koo's De Amsterdammer. Maar naarmate de jonge schrijvers zich meer profileerden stonden er steeds minder bladen voor hun bijdragen open. In 1881 werd daarom de letterkundige vereniging Flanor opgericht, waar alle Nieuwe Gids-redacteuren van het eerste uur wel enige tijd lid van zijn geweest. De vereniging stelde zich ten doel de samenwerking tussen de jonge schrijvers te bevorderen. Paap drong er vanaf het begin op aan te streven naar de oprichting van een tijdschrift. Hij vond het niet nodig dat men het tot in bijzaken met elkaar eens zou zijn, de gemeenschappelijke afkeer van de toenmalige literatuur was volgens hem genoeg als uitgangspunt en door ‘scherpe beoordelingen van de hedendaagse schrijvers’Ga naar eindnoot7. kon een duidelijke positie ingenomen worden. Flanor leidde een kwijnend bestaan. Vermeldenswaard is nog dat Paap op 19 februari 1884 een voorlezing gaf van Taco Bombono, geen idylle, een voorstudie van de satirische novelle Bombono's, zijn eerste literaire werk, dat later dat jaar verscheen. | |||||||||||||||||||
Onder professoren en literatorenIn Bombono's haalt Paap de gesel over wetenschappers en literatuurcritici, in zijn ogen één grote kliek van onbenullen, improduktief, geesteloos en bovendien zelfingenomen. ‘Ik wensch den lezer in kennis te brengen met het geslacht der Bombono's en met eenige zytakken van de familie, de Puto's, de Loki's en de Bosco's. Wat de genealogie van dit geslacht betreft, ben ik niet ongenegen, God zelf voorden eerste Bombono te houden. Naar veler gevoelen immers ging hy wat al te parmantig aan Mozes vertellen, dat zyn werk goed was, en dat hy in een ommezientje van zes dagen een prachtvolle schepping had tot stand gebracht.’Ga naar eindnoot8. | |||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||
Hoofdpersoon is Glauco Bombono, een mislukt schrijver, die zich letterkundige noemt en zich heeft gestort op vertalen, het samenstellen van bloemlezingen, het schrijven van stukken over allerlei onderwerpen en het oprichten van tijdschriften. In zijn letterkundig weekblad De Inktkoker neemt hij het op voor ‘allen, die als aangeschoten hazen rondkruipen aan den voet van den Helicon (...)’Ga naar eindnoot9. hij vit nooit en prijst zoveel mogelijk letterkundigen en wetenschappers. Paap gunt de lezer een kijkje in de werkkamer van Glauco Bombono, die bezig is De Inktkoker vol te krijgen. Eerst somt Bombono alles op en vat hij samen wat er in de andere tijdschriften staat, dan is zijn blad al half vol. Als hij vervolgens een pak openmaakt met boeken om te recenseren vindt hij het volgende briefje bijgesloten: Geachte heer Glauco Bombono! Hiernevens zend ik u de veertiendaagsche collectie van pas uitgekomen werken in het Fransch, Duitsch en Engels, om u in de gelegenheid te stellen, er een beoordeling van te geven in uw veelgelezen Inktkoker. Nogmaals verzoek ik u dringend, de boeken niet open te snyden. Den vorigen keer was een der werken gedeeltelyk losgesneden, u begrypt dat myn klanten zulke werken niet gaarne koopen. Wyl ik groote achting heb voor uw talent als kritikus, schynt het my voor u voldoende de opene pagina's te bezien om tot een zuiver oordeel te komen. Paap typeert de diverse leden van de Bombonokliek tegen de achtergrond van de deining die is ontstaan rond de schilderijtentoonstelling Pro Leone et Patria. (‘Daar waren stillevens, zoo meesterlyk stil, zoo doodstil, zoo zonder alle beweging, b.v. zielsbeweging, dat men een doode zou verdenken, ze tot tydverdryf in de stilte van zyn graf te hebben gemaakt.’Ga naar eindnoot11.) Er hangt een schilderij van grootvader Max Bombono De Eikenboom en De Kip, een allegorie. De historicus Oudegrutten heeft hen vervolgens flink de oren gewassen, hij kwam ‘na langdurig bronnenonderzoek’ tot geheel andere conclusies. Paap bespot hier de werkwijze der historici: ‘Ik vond er een muurschildering, waarop nog heel duidelyk een D was te zien. Vermoedelyk zal dit de helft wezen van een B en zal de M versleten zyn.’Ga naar eindnoot12.) Max Bombono, derhalve. Het loopt droevig af met Oudegrutten - op het laatste wordt hij blind van het vele zoeken in archieven. In het kader van een nevenintrige dingen twee heren naar de hand van Amalia, Glauco's dochter. Pauwel Pickwick, die altijd over ongelukkige liefde dicht, en Prof. Mr. Jeroen Loki (professor in het Romeinsch Recht, ‘en byzonder knap in 't interdictum utrubi’Ga naar eindnoot13.), die de beste kans maakt, want de wetenschap staat in huize Bombono hoger aangeschreven dan de kunst. Onlangs heeft Glauco nog in De Inktkoker lovende woorden gesproken over het boek Grondslagen der aesthetiek van prof. Bosco: ‘Wanneer men zulk een werk heeft genoten (...) vraagt men zich af wat wel hooger staat, de Leer van Het Schoone of Het Schoone zelf.’Ga naar eindnoot14. Paaps ergernis is hier duidelijk te proeven. Paap vaart ook uit tegen de filologen, die bij elk woord van Homerus een annotatie kennen, maar van de tekst zelf niets begrijpen, net zo min als van literatuur. Zo houdt professor Puto zich alleen maar bezig met Grieks: ‘'t is eigenlijk een vaste regel van me, niets te lezen, wat geen tien jaar oud is.’Ga naar eindnoot15. Puto schrijdt ‘(...) langs 's Heeren wegen, terwyl het gelaat glom van den zielevrede, dien de sierlyke grieksche buigingsvormen hem hadden geschonken, en het volle bewustzyn van zyn geleerdheid op zyn voorhoofd lag.’Ga naar eindnoot16. Hij meent dat de mensen die hem zien lopen elkaar aanstoten en tegen elkaar zeggen:‘“Daar heb je de geleerde Prof. Puto! Geen mensch zoo knap in Homerus als hy!”’ Ook over Puto's laatste werk heeft Glauco een gunstige recensie geschreven. Een ander, veelvuldig bij Paap terugkerend kritiek-thema heeft betrekking op de wereldvreemdheid, de kiem van het latere geschil met De Nieuwe Gidsers. Glauco spreekt prof. Loki aan over de verschrikkelijke tijdingen in de media: Londen half in de lucht, Parijs een bloedbad. ‘Soo! -daarvan had ik niet gehoord! Ik dacht eichenlyk, toen u soo sei: een pelankryke dag, toen dacht ik soo, dat uve bedoelink zou zyn, dat ik myn verk cheëindigd had, mijn verk over het interdictoem oetroebi in tien deelen.’Ga naar eindnoot18. Tien jaar heeft hij eraan gewerkt, met de rug naar de wereld. Ooorspronkelijk richtte de satire zich voornamelijk tegen Taco de Beer, literair journalist en criticus. Achteraf bezien een volkomen onbetekenende figuur, die geheel uit de literatuurgeschiedenis is verdwenen. Ook het feit dat professor Puto een bespotting is van de filoloog Naber en professor Loki de hoogleraar Max Conrat als model had zegt ons heden ten dage niets meer. Om Paaps bedoeling te begrijpen is het niet nodig te weten dat hij in werkelijkheid doelde op mensen als Allard Pierson, Boissevain en Van Loghem, het is de kracht van zijn satire dat hij types schiep waar wij in 1985 in gedachten onze eigen nullen en zakken voor in kunnen vullen. Paap schreef een satire op de academische zeepbellenproduktie, gekoketteer met literair bezigzijn en pretentieus geblaat over schilderkunst. Tijdgenoten als o.a. Frank van der Goes, maar ook Paaps biograaf Meyer vonden hem te veel een stroper in Multatuli's tuin. Van der Goes verweet Paap dat hij zijn ‘haat’ van Multatuli heeft overgenomen. En wat zou dat? Wat is er tegen om van voorgangers, en zeker van iemand als Multatuli, te leren? Men moet wel heel bevooroordeeld jegens Paap zijn om Bombono's af te doen als Multatuli-epigonisme. Het is een p-bijzonder aardig boekje: een eenvoudige, heldere en met humor geschreven satire, en in al z'n venijnigheid zeker terecht, zelfs na honderd jaar. De goede relatie die Paap had met Douwes Dekker en diens vrouw, en het feit dat hij zich over Dekkers nalatenschap kon ontfermen zal zeker ergernis gewekt hebben bij hen die zichzelf hoger aansloegen dan Paap en die niettemin van Dekkers gunsten verstoken bleven. Niettemin is het stuitend om te zien hoe Meyer Paap telkens af wil doen als Multatuli-epigoon. Paap heeft zich inderdaad bepaalde Multatuli-opvattingen eigen gemaakt (en velen met hem), maar van epigonisme is geen sprake: qua stijl, compositie, inhoudelijke aankleding en literaire techniek zijn de overeenkomsten zeer gering, zo al aanwezig. In hun geheel beschouwd zijn Paaps werken oorspronkelijk. Zijn talent was niet enorm groot maar hij heeft er goed gebruik van gemaakt en zijn bedoelingen op een consequente manier vertolkt. Wie de beweging van Tachtig wil doorgronden doet er goed aan van zijn werk kennis te nemen, juist omdat hij zich later zo nadrukkelijk tegen zijn tijdgenoten heeft afgezet. Het geeft geen pas zijn werk telkens naast dat van Multatuli te leggen en dan te besluiten dat het niets te betekenen heeft. Natuurlijk loopt een hazewindhond harder dan een tekkel, maar dat wil nog niet zeggen dat een tekkel geen hond is. | |||||||||||||||||||
Multatuli en muskusdierenLos van Flanor besloten Kloos, Verwey, Paap, Van Eeden en Van der Goes tot het oprichten van De Nieuwe Gids. Allemaal koesterden ze op een bepaalde manier bewondering voor Multatuli, die in zekere zin de weg had vrijgemaakt voor het nieuwe literaire tijdperk. Net als Multatuli keerden ze zich tegen de futloze kleinburgerlijkheid. Multatuli's werk was echter op de maatschappij gericht, hij leverde kritiek op de toenmalige politiek, op godsdienst en op het traditionele zedelijkheidsbegrip. Het maken van gedichten op zichzelf vond hij minderwaardig werk. Bij toonaangevende Tachtigers als Kloos en Van Deyssel ontbrak het sociale element, voor zover zij revolutionair waren richtten zij zich op de literaire schoonheid, de vorm. Zij kwamen met nieuwe en persoonlijke beeldspraak, zuivere klankexpressie. Van Deyssel prefereerde schoonheid boven waarheid: ‘(...) één alinea goede taal, in een kritiek over literatuur, heb ik liever dan een vel druks, waarin zeven en vijftig waarheden worden verkondigd. Een kritikus, die ten onrechte boos wordt op een schrijver en die mooi zegt, dat hij boos is, lees ik met meer plezier dan een ander, die niet het geluk heeft zich te vergissen en bedaard blijft.’Ga naar eindnoot19. Paap kon zich daar, als Multatuli-bewonderaar, natuurlijk niet | |||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||
mee verenigen. Tegen E. d'Oliveira vertelde hij later: ‘Ik zag heel spoedig in, dat ik niet bij die heeren van de N.G. behoorde, want ik wil, dat de literatuur inhoud heeft (...). Zij wilden muskusdieren worden, wier literairigheid een uur in de wind te ruiken is. Ik meende dat literatuur meer te doen heeft, dat de literatuur in de eerst plaats gedachte moet hebben...’Ga naar eindnoot20. Paap koos voor de waarheid van Multatuli, in plaats van voor de schoonheid van de Nieuwe Gidsers, die zich literair gezien in de persoon van met name Kloos, Verwey en Van Deyssel van de wereld afzonderden. Paap bleef Multatuli trouw en organiseerde een huldeblijk voor hem. Een commissie bracht 22.500 gulden bijeen, waarvan een lijfrente gekocht kon worden die Multatuli economisch veiligstelde voor de rest van zijn leven. Minder fraai is het dat Paap in zijn kritische beschouwingen een enkele keer passages overnam uit brieven van Douwes Dekker en het gechrevene presenteerde als zijn eigen vinding. Zoals gezegd werd Paap bij de oprichting van De Nieuwe Gids vooral gewaardeerd vanwege zijn organisatorisch en zakelijk talent. De andere redacteurs voelden zich eigenlijk boven hem verheven, zij waren de echte kunstenaars. In hun optimisme hadden ze er niet op gerekend dat Paap zich ook met de doelstelling en inhoud van het blad bezig zou willen houden. Zijn stukken werden vervolgens geweigerd. De situatie werd nog onaangenamer toen Paap uit liet lekken dat Kloos en Verwey de werkelijke auteurs waren van het berijmde verhaal Julia, een parodie onder de naam Guido, een opzettelijk krukkig werk dat niettemin door tal van critici voor authentiek werd gehouden en lovend werd besproken. Zijn positie werd helemaal onmogelijk toen hij - zonder succes - probeerde samen met Arij Prins een concurrerend weekblad op te richten. Aan het einde van de eerste jaargang trad Paap uit de redactie van De Nieuwe Gids. | |||||||||||||||||||
De studie van het Romeinsche RechtVan de stukken die hij tijdens zijn enige jaar als redacteur inbracht was uiteindelijk alleen De studie van het Romeinsche Recht gepubliceerd. Het artikel telde 66 bladzijden en werd in twee delen geplaatst. Hoewel het essay een juridische kwestie behandelde paste het vanwege de kritische toon toch goed in De Nieuwe Gids. (Het tijdschrift had een veel bredere opzet dan strikt literair, de politiek kwam bijvoorbeeld ook regelmatig aan de orde.) Ook voor juridisch ongeschoolden is het artikel in grote lijn goed te volgen, het is helder geschreven, al is het erg uitgesponnen. Paap wilde iets bereiken met wat hij schreef, elk van zijn werken hield op de een of andere manier een pleidooi in. In dit geval pleitte hij ervoor binnen onze rechtspraak en het onderwijs daarin aan de juridische faculteit een kleinere plaats in te ruimen voor de bestudering van het ‘Romeinsche Recht’, het Corpus Juris. Het ‘Romeinsche Recht’ stamde uit een andere tijd en cultuur en was daardoor onbruikbaar. Het was gebaseerd op het recht van de sterkste, de alleenheerschappij van de man, en daarbij star, formeel en onveranderlijk. Het werd geaccepteerd omdat men een te groot respect had voor alles wat uit de oudheid stamt. ‘Nog altyd, lezer! is het veel wetenschappelijker te weten met welken balsem Cleopatra zich zalfde, dan de vraag te beantwoorden, waarom de kat die op uw bureau zit, zich met spug besmeert (...)’Ga naar eindnoot21. Volgens Paap moet iedere cultuur voor zichzelf bepalen wat gerechtigheid is. Een rechter moet zich van wetten afvragen waarom ze zijn zoals ze zijn, hij moet beschikken over gezond verstand, gevoel, mensenkennis en maatschappelijke kennis. Hoewel zijn alternatief wat vaag is omschreven moge duidelijk zijn dat Paap staat voor vernieuwing en pragmatisme. | |||||||||||||||||||
Politieke ambitiesPaap wijdde zich voortaan weer geheel aan de studie met als resultaat dat hij op 27 maart 1887 afstudeerde als jurist. Drie maanden later promoveerde hij. Hij begon een advocatenpraktijk en hield zich meer dan tien jaar afzijdig van de schrijverij. Tegen E. d'Oliveira beweerde Paap later dat hij mede vanuit een ideële doelstelling rechten is gaan studeren, namelijk om mensenkennis op te doen ten dienste van de later geplande literaire produktie. ‘Het schemerde mij zoo voor, dat ik als advocaat de maatschappij van alle kanten zou leeren bekijken en kennen.’Ga naar eindnoot22. Hij trad voornamelijk op als rechtsgeleerd adviseur van verenigingen. Toen Multatuli begin 1887 overleed ontfermde hij zich over diens weduwe, Mimi. Zij was toen 47, hij 17 jaar jonger. Hij stond haar bij bij de afwikkeling van de nalatenschap en hielp Multatuli's geestelijke nalatenschap in veiligheid brengen, dit alles vóór kinderen uit een eerder huwelijk van Dekker hun rechten konden laten gelden. Paap hielp Mimi met de uitgave van Multatuli's brieven. Tien jaar woonde zij bij hem in.
Leidsekade 86, waar Paap woonde met Multatuli's weduwe Mimi. Foto: Leo Potma.
Politiek gezien ontwikkelde Paap zich tot radicaal. Het radicalisme speelde in de tachtiger jaren naast het tamme liberalisme een bescheiden rol. Socialisten avant la lettre, enthousiaste jonge intellectuelen en bepaalde kunstenaars hadden dezelfde droom van een nieuwe wereld en schaarden zich aaneen onder de wat vage noemer van het radicalisme. Ze gingen tegen de heersende sufheid in en wilden concrete maatschappelijke veranderingen. (Paap was overigens tegen het socialisme, dat hij een al te veel regelend systeem vond.) In het begin van zijn rechtsloopbaan was Paap een paar keer advocaat van revolutionaire voormannen, bijvoorbeeld in zaken van majesteitsschennis. Hij keerde zich in het algemeen ook tegen het strafbaar stellen van beledigingen, heel begrijpelijk, ook gezien zijn latere literaire werk. In 1888 ontwikkelde Paap een enorme politieke activiteit. Hij ijverde actief voor algemeen kies- en stemrecht. Via de radicale kiesvereniging Amsterdam stelde hij zich kandidaat voor de Tweede Kamer. Hij werd niet gekozen, maar kreeg evengoed meer stemmen dan de toenmalige Nieuwe Gids abonnees had. (Van dat abonnee-aantal moet men zich overigens geen overdreven voorstelling maken. De Nieuwe Gids baarde weliswaar in bepaalde kringen veel opzien en had veel invloed, een abonnee-aantal gedurende bijvoorbeeld de vierde en vijfde jaargang van rond de 500 op 41/2 miljoen Nederlanders is nu niet bepaald enorm. Kloos mocht dan in het diepst van zijn gedachten een God zijn, op straat werd hij in ieder geval niet herkend.) | |||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||
Zwendel en opportunismeToen in 1896 Paaps eerste roman, Jeanne Collette, verscheen, herkende Paaps tijd- en stadsgenoten het boek onmiddellijk als een sleutelroman over de Amsterdamse bankier en zakenman A.C. Wertheim. Onmiskenbaar een man van verdienste, deze Wertheim (1832-1897), die zich opgewerkt had naar een leidende positie in de financiële wereld van Amsterdam. Tal van initiatieven gingen van hem uit: hij financierde het spoorwegnet in voormalig N.O. Indië en bekostigde de bouw van o.a. het Amstelhotel en het Burgerziekenhuis. Hij nam zitting in alle besturen en comitees die voorhanden waren: handelsmaatschappijen, culturele verenigingen, een stichting voor behoeftige zeelieden, en hij was maecenas van allerlei kunstinstellingen. Kwade tongen beweerden dat hij al die goede werken uitsluitend ter eigen meerdere glorie verrichtte, zo nu en dan was Wertheim voorwerp van spot en satire. Paap opende een kwaadaardiger boekje over 's mans handel en wandel. Of het allemaal waar is valt niet na te gaan, wellicht was Wertheim wel degelijk zo onbaatzuchtig als hij zich voordeed. Los van zijn persoon doen de door Paap opgetekende zwendelpraktijken in financiële en politieke kringen in ieder geval authentiek aan. Wertheims reputatie heeft, trouwens net als die van Lodewijk van Deyssel (Vincent Haman), Paaps bijtende kritiek en satire met glans doorstaan. Na zijn overlijden in 1897 werd er zelfs een Amsterdams park naar hem vernoemd. Qua afmetingen weinig imponerend - wie een onverhoedse beweging maakt staat alweer op straat - maar het geeft toch aan hoezeer hij gerespecteerd was, naar vele andere Amsterdammers van naam en faam is nog niet eens een struik vernoemd. Aan de ingang van het park prijken maar liefst twee sfinxen (dan kunnen ze elkaar raadsels opgeven als er eens niemand langskomt). De afzichtlijk lelijke fontein midden in het park wordt gesierd door twee plaquettes met de beeltenis en de personalia van Wertheim en wie de moeite neemt een blokje rond te lopen kan de volgende tekst lezen op de stenen rand van het waterbassin: ‘Der armen hulp/Der zwakken staf/Der menschen vriend/Een wekstem tot leven/ Den kunstenaar tot steun/Den tragen tot spoorslag/Door stad en land betreurd.’ Niet gering. Paap heeft later tegengesproken dat de roman louter een aanval op Wertheim was. In een interview in 1908 zei hij: ‘(...) ik verzeker u, dat ik de man niet zou gekend hebben, al was ik hem in de Kalverstraat tegen het lijf gelopen. Men zegt, dat de man veel goeds heeft gedaan in zijn leven, en na zijn dood heeft men een standbeeld voor hem opgericht. Ik vind, dat men vergeten heeft, daarop de woorden te doen beitelen: “Hulde aan den stichter der Santa-Rosa's. Eerste jaar 6pCt dividend. Later nooit een cent weer! Zie van Oss” Effectenboek.’Ga naar eindnoot23. Naar het schijnt reageerde Wertheim zelf nogal laconiek op de roman: ‘Vreemd, ik herinner me toch niet ooit dien schrijver een dienst te hebben bewezen.’
Het Wertheimmonument in Amsterdam. Foto: Leo Potma.
De belangrijkste figuur in de roman is niet Jeanne maar haar vader Aäron Collette, succesvol joods zakenman. Speculatie met aandelen en oneerlijke manipulatie leveren hem grote winsten op. Hij laat bijvoorbeeld via de krant De Gunstige Geldbelegger goede berichten verspreiden over bepaalde aandelen waar hij er veel van bezit, zodat er veel vraag naar komt. Met veel winst verkoopt hij die aandelen dan aan onnozelen, die pas een jaar later hun verlies bemerken. Paap geeft een zeer ongunstig beeld van de speculanten. ‘Hun vrouw is hun eerste dienstmaagd; hun kinderen zyn hun niemendal.’Ga naar eindnoot24. ‘(...) niet in de gevangenis te komen (is) hun eenig fatsoen.’Ga naar eindnoot25. Ze houden er betaalde maitresses op na. Vlak voor zijn 25-jarig huwelijksfeest raakt Collette in de problemen: hij kan tijdelijk niet aan zijn financiële verplichtingen voldoen. Hij weet de zaak stil te houden door illegaal twee miljoen te lenen via bankdirecteur De Moucheron, aan wie hij een ministerspost in het vooruitzicht stelt. Door al zijn invloed aan te wenden weet hij inderdaad De Moucheron zo naar voren te schuiven dat deze hoog op de kieslijsten belandt. Knap en humoristisch schildert Paap Collettes lobby binnen de liberale partij, zijn trucs en de omkoping van de voorzitter van de kiesvereniging Burgerkring, de jurist Retz. De gewiekste Retz weet zijn medebestuursleden zo te bespelen dat uiteindelijk de hele kiesvereniging de door Collette aangebrachte kandidaten zal steunen, op Retz na, die zogenaamd tegen is maar zich bij de meerderheid neerlegt. Meesterlijke scènes! De verkiezingen worden een groot succes voor Collettes kandidaten en ook financieel komt alles op zijn pootjes terecht. Collette weet zich door oneerlijke praktijken steeds meer te verrijken en poetst zijn reputatie op door deel te nemen aan vrijmetselarij, weldadigheid en sponsoring van allerlei culturele instanties. De feestdis ter ere van zijn 25-jarig huwelijksfeest biedt een rijke blik aan figuren uit de zakenwereld, uit kiesverenigingen, relaties uit talloze commissies en verenigingen (zoals die ‘voor gevallen maar voor weder-oprichting vatbare meisjes’), enzovoort. Kortom: ‘het circus waarin Collette en de zynen by voorkeur voor sinterklaas spelen, omdat ieder er hen ziet. Vrienden vroeg hy niet, want die had hy niet.’Ga naar eindnoot26. Tegenhanger van deze duistere zwendelaar is zijn dochter Jeanne: puur en eerlijk. Natuurlijk verhindert Collette een huwelijk tussen haar en de schrijver Herman Boudaen, die hij een slampamper vindt omdat hij geen vaste betrekking heeft. De koppige Jeanne weerstaat haar afschuwelijke vader en Jeanne en Herman trouwen in Engeland. Collette wordt daarmee voor het blok gezet. Toch weet hij zelfs uit deze verloren situatie nog een slaatje te slaan. Hij verzoent zich met de twee op voorwaarde dat ze hun Engelse huwelijk zullen verzwijgen. Tijdens de Nederlandse bruiloft doet Collette het dan brutaalweg voorkomen of hij heel blij is met Herman, hij had altijd al een kunstenaar in de familie willen hebben. En het lukt hem, iederen is vol bewondering en respect. ‘En hooger rees Collette en luider rumoerde zyn faam door het land (...)’Ga naar eindnoot27. Jeanne Collette is een veelal goed geschreven roman over sluwheid, domheid, oneerlijke praktijken en huichelarij. Daarbij geeft Paap een levendige tekening van het leven in bepaalde gegoede Amsterdamse milieus en van de merkwaardige taferelen die zich afspelen op de verkiezingsdag, het stemmen kopen, campagne voeren. Dit met verteltechnisch opvallend levendige innerlijke monologen van een in zichzelf mompelende Collette en zijn emotionele dochter. Ondanks al zijn kwade praktijken komt Collette er niet eens onsympathiek af. Des te meer zal de lezer zich verbazen over enkele schandalige, antisemitische passages. Ik citeer de inleiding van het boek, die volkomen los staat van de rest. ‘Hy zit op zyn troon; hy ligt vadzig met het dikke lyf op zyn troon, de jodenbaron. De korte beenen onder het kwabberig lyf over elkaar, ligt hy in zyn troon, de dollarbaron, en blaast den rook van een havanna vorsten en priesters in 't gelaat, die deemoedig buigen, buigend vleien om wat dollars, aanbiedend woekerrente en vorstengunst (...). Hoog uit boven het luid geroep in oud Europa, geroep van honger en van dood; | |||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||
hoog uit boven het Profundis, dat ruischt in 't stervensuur der eeuw, schalmeit de kreet: de jood, de jood! Want wat de negentiende eeuw, de dollareeuw, voor vuilst heeft gebaard, het is, 't zy jood geboren dan of jood van ziel, de dollarbaron, voor wiens by hausse en baisse geschacherd geld vorsten en priesters en volkeren buigen.’Ga naar eindnoot28. En in de epiloog is sprake van ‘de zwynery der eeuw, de jodenbaron-zwynery der eeuw.’Ga naar eindnoot29. Paaps verdediging was zwak. Hij ontkende antisemiet te zijn en beweerde dat de inleiding sloeg op een illustratie op de omslag, een karikatuur van de ‘Jodenbaron’. Toch bleef in latere drukken de inleiding gehandhaafd, een onvergeeflijke misstap. Paap gebruikte hier het woord ‘jood’ als synoniem voor ‘profiteur’ en ‘oplichter’, wat tot gevolg kon hebben dat voortaan iedere jood met verwerpelijke geldhandel geassocieerd zou worden. Toch is het niet zo dat Paap beweert dat Collette/Wertheim niet deugt omdat hij een jood is. Hij zou de roman precies hetzelfde geschreven hebben als Wertheim niet joods was geweest. Hij heeft Wertheim als centrale figuur genomen voor zijn roman omdat hij in hem ondeugden als geldzwendel, huichelarij en verkiezingszwendel zag verenigd. Van jodenhaat is in de roman verder geen spoor te ontdekken. (Dat Collette's zoon Adolph heet is anno 1985 een schrijnende ironische bijkomstigheid). Ik denk dat Paap in wezen geen antisemiet is maar dat hij de verleiding niet heeft kunnen weerstaan om in zijn inleiding en op de omslag in te spelen op de in de toenmalige maatschappij levende antipathieën, vooral jegens de welvarende joden in de geldhandel. Een zeer kwalijk opportunisme. Paaps biograaf Meyer beschouwt Paap wel als een overtuigd antisemiet, al weet hij dit niet met bewijzen hard te maken. (Paap heeft het slecht getroffen met zijn biograaf, die zich regelmatig te buiten gaat aan verdachtmakingen en tendentieuze opmerkingen. De biografie maakt vaker de indruk een afrekening dan een levensbeschrijving te zijn.) Ik wil niet verder gaan dan te constateren dat de anti-joodse stemming die in de negentiende eeuw al in Europa heerst Paap niet ongemoeid gelaten heeft. Meyer wijst erop dat het socialisme traditioneel trekken van jodenhaat vertoont, en dat dit terug te voeren is op opvattingen van Marx, die ‘woeker’ met ‘jood’ identificeerde. Anderen, zoals Abraham Kuyper en Domela Nieuwenhuis, zagen de joden als bedreiging voor de christelijke cultuur. En in Paaps geboorteplaats Winschoten bijvoorbeeld keken velen met scheve ogen naar de betrekkelijke welvaart van joodse middenstanders. Opgroeien in een dergelijk milieu kan zijn sporen nalaten, Van Eeden, Kloos, Jac. van Looy, ook zij lieten zich wel eens antisemistisch uit. Paap was wat dat betreft helaas een kind van zijn tijd. Jeanne Collette raakte snel uitverkocht, een herdruk verscheen in 1898. In dat jaar verscheen Paaps meesterwerk Vincent Haman, zijn afrekening met de Tachtigers. | |||||||||||||||||||
Vincent Haman en de (Hoogere) LetterkundeIn 1897 trouwde Paap met Johanna Margaretha Petronella van der Schalk, dochter uit een vooraanstaande en schatrijke familie, nadat Mimi, Dekkers weduwe, na tien jaar uit zijn leven verdwenen was. De Nieuwe Gids was sinds 1894 ter ziele, als gevolg van de grote onderlinge meningsverschillen tussen de redacteuren die zich literair nogal verschillend hadden ontwikkeld. Het tijdschrift herrees nog het zelfde jaar onder dezelfde naam onder leiding van Kloos uit de as, waar het beter in had kunnen blijven. De Nieuwe Gids was de moeite van het lezen niet meer waard, maar sukkelde toch nog voort tot in de Tweede Wereldoorlog. Paap richtte zich terecht op de glorietijd tussen 1884 en 1894. Vincent Haman sloeg in als een bom. In Tachtigerskringen werd gesproken van ‘literaire uitmoording’. Hoewel het boek snel was uitverkocht werd het pas tien jaar later herdrukt. (Tegenwoordig is het nog te krijgen in een Salamanderuitgave met een foeilelijke omslagillustratie van H. Berserik, die geïnspireerd lijkt op een foto van Emants, waarom mag Joost weten.) Op 9 november 1898 schreef Willem Kloos aan Lodewijk van Deyssel: ‘Het boek van de heer Paap is een misdaad, maar in de eerste plaats jegens zichzelf. Door de vele vuiligheden, door hem in zijn jarenlange advokatenpraktijk ontmoet, en het daarbij behoorende brute geldsucces, zijn de kiemen van het goed-, en zuiver-, en eerlijk-mensch-zijn in de heer P. verstikt, laten wij hopen niet voor immer, en heeft hij een daad gedaan, berustende op leugen, achterklap en Asmodée-gedoe, waar ieder fatsoenlijk man hem voor trappen wil.’Ga naar eindnoot30. In een brief uit 1943 doet van Deyssel het voorkomen dat hij de roman pas in 1939 voor het eerst gelezen heeft. ‘Ik ben na die lectuur toen echter gebleven bij het, door inzien van ander werk van Paap lang geleden ontstaan oordeel, dat V.H. zonder talent is geschreven en in geen enkel opzicht tot de (Hoogere) Letterkunde behoort. In de manier van vertellen hoort men, dat het bespottend, belachelijk vindend, beschrijven van eigenaardigheden van manieren-van-doen van zekere stadgenooten is. Zonder psychologie, zonder kunst-bestreving.’Ga naar eindnoot31. Zo reageerden de twee heren die in de gewraakte roman als Moree en Vincent Haman te kijk waren gezet. Vincent Haman was Paaps afrekening met De Nieuwe Gids, de Tachtigers en hun navolgers, met de woordkunstenarij en het onmaatschappelijke kunstenaarschap. Het ging hem om de inhoud, en minder om de vorm. Het is niet moeilijk in te denken hoe Paap gereageerd moet hebben op een stuk proza als Wijding, dat de Van Deyssel-navolger Jan Hofker onder het pseudoniem Delang schreef in de zesde jaargang van De Nieuwe Gids: ‘En van de steden, die zijn als één stad - o, die één stad zijn - de pracht-steden, en die zijn met de menschen als zoet-avenende volten, de tingelende gevaar-volten, de plein-volten; de rij-volten; van de steden de lichten, de duizend schitterlichten, de gloeilichten, en de wijkende huizen-lijnen tegen het ijl-blauwende eeuwige, het gelijke-gelijke, maar hooge, het on-monumentale maar zoo geheele, het donker-hoog voort-ijlende, het eindeloos zich voort-bouwende vol; van de steden de donkere al-macht en het geweten, het lage krioelend lawaaien in de lichten.’Ga naar eindnoot33. Paap: ‘Men schrijft tegenwoordig volgens een kinderachtig kunstje, door den heer Van Deyssel in de mode gebracht (...) De tijd, dat alle Nederlandsche boeken (...) die geschreven zijn in die artistieke kwajongensteut van den schoonheidspastoor Van Deyssel, zullen worden beschouwd als iets absoluut bespottelijks, kan niet uitblijven.’Ga naar eindnoot34. Paap was van plan een groot meerdelig epos te schrijven dat een beeld zou geven van het maatschappelijke en culturele leven in Amsterdam in de jaren tachtig. Speelde in Jeanne Collette het maatschappelijke milieu de hoofdrol, in Vincent Haman zou die hoofdrol voor het artistiek milieu zijn. Paaps oordeel daarover kon niet anders dan negatief zijn. Hij vond dat de Tachtigers uiteindelijk ernstig afbreuk hadden gedaan aan het elan van vernieuwing, die was verworden tot verstarring. Er was, kortom, niet gehandeld in de geest van Multatuli, aan wie Vincent Haman is opgedragen. Dat Van Deyssel Paaps centrale mikpunt werd is volgens Meyer te danken aan diens onder pseudoniem verschenen studie over Multatuli: een boek met weinig vleiende beschouwingen over Dekkers verhoudingen met diverse vrouwen en zijn bordeelbezoek. (Zo komen bijvoorbeeld Verwey en Van Eeden, die zich bij gelegenheid gunstig over Multatuli hadden uitgelaten, in Vincent Haman niet voor.) Maar Van Deyssel was ook gezien zijn kleurrijke levenswandel een voor de hand liggende keuze. Ik beschouw de roman niet als een persoonlijke aanval op Van Deyssel en Kloos maar als een aanval op alle woordkunstenaars, die zichzelf beschouwden als het toppunt van kunstzinnigheid, en dat terwijl - aldus Paap - iedere inhoudelijke drijfveer ontbrak. (Paap ontkent trouwens niet dat Tachtig ook wel een paar mooie dingen heeft opgeleverd.) Anno 1985 is Vincent Haman niet in de eerste plaats een sleutelroman. Toch is het interessant om te zien hoe Paap zijn oudmederedacteuren neerzet. Frank van der Goes, befaamd om zijn langdradigheid, verschijnt als Floris van Wheele. ‘(...) daar er geen hartstocht in hem was, niet één; daar zyn hoofd leeg was als een holle varkensblaas; daar hy maar een heel, heel klein beetje gelezen had, en dus maar een heel, heel klein beetje kon navertellen, oefende hy er zich in om dat beetje uit te draaien in lange, draaiierige zinnen. In zyn stukken leek zyn hoofd op een restauratie van honderd spiegels; in 't midden van het café zit een gehuurd mannetje, dat, weerkaatst in de spiegels, de voorbyganger doet denken, dat het er heel druk is. Na een tiental jaren - want Floris' geestelyke levensloop is van weinig belang en wordt daarom maar ineens afgedaan - was hij in staat, op de vraag: “Floris, hoe laat is 't?” een artikel te schryven van twintig pagina's druk. Je las het artikel; hoe laat het was, werd je niet gewaar (...).’Ga naar eindnoot35. | |||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||
Willem Kloos: ‘Moree was student in de letteren, liep geen college, las veel in een beperkt aantal auteurs: in hoofdzaak Plato, Virgilius, Shelley, Platen, en verder meest engelse dichters. Tot diep in de nacht las hy; als te vyf uur in de morgen de voetstappen reeds klotsten, de karren ratelden in de straat onder zyn ramen, ging hy naar bed; laat in de middag te twee, drie uur stond hy op, maakte een korte wandeling, zat 's avonds weer te lezen in Plato, Virgilius, Shelly, Platen. Van het leven zag hy niets dan zyn kamer by lamplicht.’Ga naar eindnoot36. Moree achtte zichzelf een groot kunstenaar, maar zijn bijdragen aan de diverse tijdschriften bestonden voornamelijk uit vertalingen, mondjesmaat geleverd. Hij was bovendien een trouw onderdaan van koning Alcohol. Moree wordt afgezet tegen Multatuli: ‘de geweldenaar die in alle hoeken van het menselyk denken rondging om ze te zuiveren van de spinraggen der eeuwen; die winderige wetenschappen verweet haar zeuren naar oude sleur, kunsten haar oneerlyk vertoon van valse poëzie (...)’Ga naar eindnoot37. Het gaat hem erom dat we ‘weer volkomen mens (...) worden, als noodzakelyke voorwaarde voor ware wetenschap, ware kunst (...)’Ga naar eindnoot38. ‘Weinigen begrepen die man. Enkele letterkundigen hadden zo half en half van hem begrepen, dat het samenknutselen van wat oude rhetorica tot wat proza of een vers een onnozel ambacht is. Ook zonder dat zy zelf Multatuli lazen, was die geest doorgedrongen tot enige jongelui, die nu, overigens even literaturig beperkt van gezichtskring als hun voorgangers, wat nieuws gingen leveren dat, ten gevolge van hun gebrek aan kennis en hun grote eenzydigheid van gevoel, niets anders zou worden dan een vervanging der ene rhetorica door de andere.’Ga naar eindnoot39. Multatuli wilde de mens, de wetenschap en de kunst vrijmaken van de sleur der eeuwen, de Tachtigers volgden hem slechts in de literatuur, en dan alleen nog maar in de stijl, en wel stijl in de beperkte zin van zegging, ritme en het ‘rhetorisch golven in de woordenreeksen’. En dat terwijl - nog steeds volgens Paap en Multatuli - de ware stijl te kennen is aan de vlammende gloed, pectus est quod disertos fait (het hart is het dat welsprekend maakt). Paap vat het als volgt samen: ‘Elke tyd heeft een hoeveelheid beeldspraak, het litteraire jargon van die tyd. Dat jargon, dat is: de jas, het vest, de broek, de pommade, de hoge hoed van m'nheer de auteur. Maar onder de pommade moeten zitten de hersenen van m'nheer de auteur. Eerst de keerl, en dan de styl: al het andere is comediantendom.’Ga naar eindnoot40. Volgens Paap waren de taalexcessen een onontkoombaar gevolg van een gebrek aan maatschappelijke aanpassing van de kunstenaars. Moree begreep niets van de werkelijkheid, als hij Shelley las zag hij diens opstand tegen ‘de huichelary der engelse mensentroep’ eenvoudigweg over het hoofd, hij genoot alleen van het beeld, de klank en het ritme van Shelly, en van diens gevoel van liefde. Met Vincent Haman was het geen haar beter gesteld. ‘Kranten lezen! 't Idee! Lees ik kranten? 'k Heb in geen tien jaar 'n krant in gekeken, anders dan om te zien wat er over m'n boeken in staat...’Ga naar eindnoot41. ‘Wat kan my Atjeh schelen (...) D'r is zeker wat byzonders aan de hand, daar in Atjeh. De een of andere sabelheld heeft zeker weer op 'n moment, dat 'n mens niet toerekenbaar is (...) zich half dood laat hakken voor z'n kameraden of zo iets. En zo'n botterik krygt daar dan de Militaire Willemsorde voor en wordt met muziek ontvangen aan de Prins-Hendrikkade. Wat lui! Wie ontvangt er my met muziek? Wie ontvangt er goddome my met muziek? En wie geeft my de Hoge-Literatuur-Willemsorde?...’Ga naar eindnoot42. | |||||||||||||||||||
De literaire familieHet eerste gedeelte van de roman is gewijd aan het voorgeslacht en de familie waaruit Vincent Haman is voorgekomen, zijn jeugd en zijn eerste literaire successen. Vrijwel alle personages in de roman zijn gemodelleerd naar bestaande figuren, meest letterkundigen. (Wie geïnteresseerd is in ieders ware identiteit verwijs ik naar Ter Braak en Meyer.) Met een beetje goede wil is de hele roman op te vatten als de relativering van de openingszin: ‘De Hamans waren en zijn geboren letterkundigen.’ Hun geweldige reputaties zijn vaak niet gebaseerd op oorspronkelijk werk. ‘(...) het werk van hun leven, streven hunner dagen, de arbeid hunner nachten, het was versjes maken, versjes vertalen, opstelletjes schryven, uit Goethe-Dante-Vondelen gaan.’Ga naar eindnoot43. Uiteindelijk belanden alle Hamans, al lezende en navertellende, in de vaderlandse bloemlezingen. Stamvader Amrosius Haman kreeg vier kinderen, stuk voor stuk prima vertalers en navertellers. Godevaert (samengesteld uit Allard Pierson en J.A. Alberdingk Thijm) spande de kroon: ‘Geen boeken las hy, hy las planken vol boeken; geen boeken vertelde hy na, hy vertelde na planken vol boeken (...) met Hellas in zyn zak, met Vondel op zyn rug, met Germanië onder de arm; hy Godevaert, zittende op Goethe en Schiller en Lessing en Klopstock, Racine, Stuart Mill...’Ga naar eindnoot44. Godevaerts jongste zoon Vincent is een driftig, maar intelligent kind. Het jochie is leergierig en al vroeg zeer bedreven in het opzeggen van versjes, een woordkunstenaar in de dop. Maar ook zeldzaam dwars, hij jaagt de visite, die verwachtingsvol uitziet naar zijn versjes, het bloed naar het hoofd met het uitroepen van ‘Piessen, poepen, piessen, poepen, piessen, poepen’, en hij bedenkt scabreuze spelletjes. ‘Maar op school ging het, na het mooie eerste half jaar, niet best. Als hy werk moest maken, hield hy praatjes óver het werk, vaak zeer aardig, maar die hy gebruikte om aan het werk te ontkomen.’Ga naar eindnoot45. Algauw raakt hij achter bij de anderen. Als hij later echt onhandelbaar wordt stuurt vader hem naar een strenge kostschool in Gelderland, maar met zijn leren blijft het slecht gaan, ‘voor reële kennis scheen hy onvatbaar’. Tijdens een boswandeling in schoolverband doet Vincent om stoer te doen, al lopende, zijn behoefte in een hoed. Hij wordt van school gestuurd. Vincent begint serieus met schrijven en heeft meteen succes met zijn eerste, onder pseudoniem geschreven bijdrage, waarmee hij zijn vader steunt in een polemiek. Paap geeft hier een briljante karakterisering van Van Deyssel. Een groot deel van Vincents levensfeiten is rechtstreeks of enigszins vervormd afkomstig van Van Deyssels biografie. (Zie bijvoorbeeld De kleine republiek en o.a. Uit de schrijfcassette van Lodewijk van Deyssel om iets te weten te komen over diens vruchteloze schrijf pogingen, het schrijven over het niet kunnen schrijven.) Vincent ondergaat een sterke invloed van Zola - tenminste voor zover hij hem begrijpt. Vincents woordentalent is groot, maar hij mist ‘Zola's onrust naar kennis en licht, zyn koorts voor recht en waarheid.’Ga naar eindnoot46. Vincent kent van de wereld zijn ouderlijk huis en de kostschool, verder heeft hij alleen gelezen. Zijn enige hartstocht is haat en die cultiveert hij in geschreven uitbarstingen tegen lieden die het meestal niet waard zijn. Hij ranselt er in zijn artikelen op los, roem wil hij verwerven. Hij komt in opstand tegen de oude generatie letterkundigen. Hij veracht de burgerlijkheid, besteedt veel aandacht aan zijn uiterlijk, aan kleren, een echte dandy. Vincents eerste roman behelst de liefdesgeschiedenis tussen een nerveuze, grillige jonge vrouw en een bordeelbezoekende jongeman, beide gemodelleerd naar hemzelf. Dit is overduidelijk Een Liefde van Van Deyssel, befaamd vanwege zijn beroemde stijlbreuk halverwege - volgens Paap omdat Vincent geen stof meer had. Onder invloed van de Fransen komt Vincent dan op de proppen met een humbug van kleurenbeschrijvingen, klankgeluiden en vreemddoenerij in woorden. Moree, Vincent en Floris van Wheele richten De Nieuwe Revue op en Vincent begint met het schrijven van ‘lyrisch proza’, een stukje over ‘de Kalverstraat bij het opgaan der zon’. Afgekeken van Franse schrijvers, die muziek in de zin eisten, en kleur en reuk. ‘Zo begon het geschryf met werkwoorden in de infinitief; het weglaten der hulpwerkwoorden; het omzetten der woorden van de zin om klankgehalte in de fraze te krygen; een gesmeed van nieuwe woorden honderdvoudig te groot voor de zaak; een adjectievengestrooi over de pagina dat de pagina in zyn geheel mistig grys werd, gelyk een rad vol kleuren dat je ronddraait; alles te zamen een nuffig vertoon van vreemddoenery, een nagemaakte distelbloem in het zanderig tuintje ener ledige ziel.’Ga naar eindnoot48. (Overigens: W.F. Hermans heeft onlangs in een artikel in N.R.C. Handelsblad stelling genomen tegen de wijd verbreide opvatting dat de Tachtigers, en in het bijzonder Van Deyssel, de ‘woordkunst’ van Franse auteurs hebben overgenomen. Volgens Hermans werd het taalgebruik van Zola en de Goncourts juist gekenmerkt door functionaliteit en trefzekerheid, en beheerste Van Deyssel het Frans te slecht om daar goed kennis van te nemen. Bij Van Deyssel is de woordkunst een gevolg van zijn onvermogen, aldus Hermans. Hij streefde ernaar ‘zo lang mogelijk over kleinigheden uit te weiden om maar zoveel mogelijk woorden op het papier te krijgen ten einde zich maar niet te hoeven wagen aan, geen beslissing te | |||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||
hoeven nemen over, de handelingen en karaktertrekken van zijn personages. Dit geldt voor de andere Tachtigers evenzeer. Hun proza is misschien beïnvloed door de waandenkbeelden die ze zich over het proza van Zola en van de gebroeders Goncourt hadden gevormd, niet door dat proza op zichzelf (...).’Ga naar eindnoot49. Hermans oppert dat de woordkunst wellicht hun eigen vinding was, zij het dan een slechte.) Veel andere schrijvers nemen Vincents schrijfwijze over. In Vincent Haman parodieert Paap een enkele keer op fraaie wijze het Tachtigersproza (al dan niet in navolging van originele tekstfragmenten van Van Deyssel). ‘Helmers, schuin-onder de flikkerende pit-vlam, die stak uit de wand boven het tafeltje, zat daar, hel het licht gesmeten op de rechterhelft van het rossige hoofd, donker de linker, als een bruin-geel-gouwen en bruin-vaal-donkere rembrandtieke Helmers. Woest Helmers was, nydig hy was. Hy de bierpot nu nemen van het hout van de tafel, witglinsteren het schuim, bruinglanzen het bier met lichtspatten van glanzige oker.’Ga naar eindnoot50. Helmers' (Heyermans) stukken werden pas geplaatst in het tijdschrift van de mannen van Tachtig toen hij in plaats van ‘De zon schijnt op de daken’ ging schrijven ‘Zon op daken schijnen’. Vincent gaat veel om met Esther Luzac, die op haar beurt weer tegen haar vader rebelleert, de verwaten professor Luzac, een geesteloos literatuurdocent, die zich bijna de gelijke voelt van Sophocles, Aeschylus, Euripides, Homerus. ‘Zo ongeveer als de portier van de medicus, die zegt tot de patiënten “wy” hadden een operatie.’Ga naar eindnoot47. Het voorgenomen huwelijk tussen Vincent en Esther (die in haar zuiverheid beschreven wordt als Vincents tegenpool) gaat niet door, omdat Vincent, waarschijnlijk met een geslachtsziekte, plotseling naar Parijs afreist. Het tweede gedeelte van de roman speelt acht jaar later. Esther is dertig en in goede doen, nu haar ouders overleden zijn. Ze beweegt zich nog altijd in het kunstenaarsmilieu en verleent aan tal van schilders en schrijvers financiële ondersteuning. Ook aan Vincent, die ze na jaren weer heeft ontmoet en uit de goot heeft gered. Paap schildert Vincent af als een gedegenereerde die zich almaar overgeeft aan seksuele uitspattingen en die - hypocriet - vervolgens met een kritisch boek over Multatuli aan komt zetten, een verwijt dat ook Van Deyssel gemaakt kan worden. Esther helpt Vincent financieel, ze huurt kamers voor hem, verzorgt de inrichting en doet alles opdat hij weer aan het werk zal gaan. Ze geeft nog wel iets om zijn werk en indirect ook om hem, maar wil absoluut niet met hem trouwen, hoezeer hij ook aandringt. Esther moedigt Vincent aan een tijdschrift op te richten, en dat komt er op den duur ook. Helaas heeft Vincent enorme moeilijkheden om aan het schrijven te komen. Gelukkig heeft hij nog wat in voorraad, een boek over Multatuli. ‘O, Multatuli! Die kerel heeft hem verveeld, gloeiend verveeld, jarenlang. Dat is de anti-artist, die kerel met al z'n geschryf over allerlei dingen, waarvan de ware artist geen verstand heeft. Allemaal gelezen heeft-i 't niet, verdomd niet, wie leest dat allemaal, wie leest al dat gezeur over staatkunde en filosofie en rechtvaardigheid. Allemaal dingen die de ware artist aan z'n laars lapt. Wat heeft de artist met rechtvaardigheid te maken, ik vraag je rechtvaardigheid, ha, ha, 't is om te lachen. De artist maakt mooie dingen, mooie dingen...’Ga naar eindnoot51. Vincent beseft dat zijn boek over Multatuli niet klopt, maar dat doet er eigenlijk ook niet toe. ‘Dat lapt de artist aan z'n laars, of het klopt. Als 't maar mooi is. Als 't maar mooi geschreven is, in zinnen waar je van omvalt, dát is de zaak, en dat is de zaak alléén.’Ga naar eindnoot52. Hij krijgt het boek uitgegeven, maar er komt geen enkele recatie op. Depressief zwerft hij door de straten, zijn hoofd is leeg. Paap geeft een prachtig beeld van Vincents creatief onvermogen. Telkens vlucht Vincent van het schrijven in het lezen van boeken, op zoek naar inspiratie, en het eindigt er uiteindelijk mee dat hij een heel klein stukje schrijft over een boek dat hij gelezen heeft, een recensie over een Franse symbolist. Wonderlijk genoeg trekt het stukje veel aandacht: Vincent is opeens weer the talk of the town. Zelfs het tijdschrift van de oude generatie, De Revue, schrijft lovend over hem. De mannen van Tachtig zijn geaccepteerd, worden op soirées gevraagd en De Revue van Joris Haman wil hun stukken plaatsen. De woordkunst wordt geroemd, is nu eindelijk in de mode gekomen. Vincent schrijft nog enkele beschouwingen in woordkunsttaal. Het eindigt ermee dat de oude en de nieuwe generatie zich met elkaar verzoenen en Vincent en Moree tegen een vorstelijk salaris toetreden tot de redactie van De Revue. Uiteindelijk vormt schrijvend Nederland toch weer één grote kleffe familie. In Vincent Haman was Paap op zijn allerbest: vlijmscherp, humoristisch, gedetailleerd en in een geconcentreerde stijl. Paap perkte de pretenties van Tachtig in en liet in de erop volgende jaren zien dat het maatschappelijke element, dat in het estheticisme zoekgeraakt was, bij hem teruggevonden kon worden. Paap, die met beide benen op de grond was blijven staan, en in de maatschappij. | |||||||||||||||||||
Paap op de plankenIn 1900 verschijnt het historische drama Koningsrecht, waarin vrijwel alle optredende personages naar historische figuren zijn. Het toneelstuk is een bewerking van het boek Friedrich der Grosse und die Prozesse des Müllers Arnold door Dr. Karl Dickel. In feite is het de dramatische uitwerking van Paaps artikel over het gebrekkig functioneren van het ‘Romeinsche Recht’. De geschiedenis is vrij eenvoudig. De beek die de molen van molenaar Arnold aandrijft valt droog omdat graaf Von Gersdorf, over wiens land de beek loopt, het water nodig heeft voor zijn nieuwe karpervijvers. Arnold verliest zijn bron van inkomsten en kan de pacht niet meer betalen aan graaf Von Schmetlau, op wiens land hij werkt. Arnold raakt verwikkeld in een juridisch steekspel waarbij hij steeds weer in het ongelijk wordt gesteld. Dit wegens de arrogantie van de rechters en het strikt formeel toepassen van het ‘Romeinsche Recht’. Uiteindelijk vindt hij gehoor bij de koning, een redelijk man, die zich keert tegen de volkomen formele toepassing van de verouderde rechters, die alles bij het oude willen laten. De molenaar wordt in het gelijk gesteld. Vanwege de historische authenticiteit mag het dan een leerzaam stuk zijn, het is tegelijk ook erg saai, dramatisch gezien vreselijk uitgerekt. De sympathieën liggen overduidelijk verdeeld, al snel wordt duidelijk hoe de afloop zal zijn. Paaps boodschap komt in dit ‘docudrama’ duidelijk over. Helaas wordt de spanning bij de toeschouwer/lezer hoofdzakelijk opgeroepen door de vraag: duurt het nog lang voor het afgelopen is? Het meest de moeite waard is nog de tirade van de koning tegen rechter Neumann: ‘Jy bent verkeerd geboren. Jy had een bult moeten hebben, zoals je ziel den juridischen bochel heeft. En je oogen hadden verkeerd in je hoofd moeten staan, en je handen hadden verdraaid aan je armen moeten zitten en je beenen scheef onder het lichaam, opdat ieder, als hy in de straten je naderen zag, zyn buurman kon toeroepen: “Maak dat je wegkomt! Daar komt de jurist aan!”Ga naar eindnoot53. Acht jaar later waagde Paap een nieuwe poging met Een Gracht-Idylle, een komedie in drie bedrijven. De miljonair Kaspar Heinsius, zestig jaar oud, knorrig, star en onverzettelijk, speelt de hoofdrol. Al jaren lang onthoudt hij zijn zoon Diederik en zijn dochter Ada toestemming voor hun beider huwelijken, een geldkwestie. Daar komt verandering in door een plan van de gemeente Amsterdam, die de gracht waar Heinsius aan woont wil dempen om er een verkeersweg aan te leggen. Aanvankelijk is Heinsius tegen, maar als blijkt dat er geld aan te verdienen is ontpopt hij zich als voorstander. Dank zij een slimmigheidje van buurman Arends kunnen dan de beide huwelijken doorgaan. Een intrige die over zijn eigen baard struikelt, en toch zullen er altijd mensen zijn die zich ermee vermaken. De opvoeringen van het stuk waren een groot succes, indertijd. Naar men zegt valt over smaak niet te twisten - wel is zeker dat mensen met een slechte smaak kunnen kiezen uit een breder aanbod. Overigens is niet alles even uitgekauwd aan dit stuk: de karakterisering is soms amusant en als satire op schraapzucht en conservatisme is het af en toe de moeite waard. Het voegt echter niets toe aan Paaps oeuvre, pretentieloos als het is. Er is niet bekend waarom Paap zich in deze twee gevallen in toneelvorm wilde uiten. | |||||||||||||||||||
Het dogma van de DrankwetIntussen bracht zijn advocatenpraktijk hem weer eens in aanraking met de politiek. In de tweede helft van de vorige eeuw begon het drankprobleem in Nederland een dermate grote omvang aan te nemen dat maatregelen noodzakelijk werden. Het kwam voor dat een kwart van het inkomen van een arbei- | |||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||
dersgezin in alcoholvorm door het keelgat verdween. Er werd in die tijd heel wat steviger gedronken dan nu: tegenwoordig jaarlijks (afgezien van bier e.d.) 2½ liter sterke drank per hoofd van de bevolking, toen 8½ liter, waarbij aangetekend dat de hoofden van Kloos en diens compaan Boeken zich niet onbetuigd lieten bij het verwezenlijken van dit hoge gemiddelde. De in 1881 uitgevaardigde drankwet moest het aantal drankgelegenheden drastisch beperken door invoering van een vergunningenstelsel. De clandestiene verkoop had echter zo'n groot marktaandeel dat het drankgebruik maar weinig afnam. Amsterdam telde in 1885 372.314 inwoners en 1558 lokaliteiten (met daarnaast nog 1000 illegale gelegenheden), waarvan de Tachtigers, met Kloos, Boeken en Van Deyssel voorop, er een flink aantal van binnen hadden bekeken, met name de uitspanningen in De Nes konden op hun belangstelling rekenen. In 1901 diende Kuyper een nieuwe drankwet in. Naast allerlei verordeningen, moest opnieuw het aantal lokaliteiten worden verminderd, nu met 8000 tot een totaal van 16000. Drankverkopend en - producerend Nederland sloot de rijen en huurde Willem Paap in, inmiddels een gerenommeerd advocaat, voor het schrijven van een rekest aan de Tweede Kamer, om de wet tegen te houden. Het dogma der Drankwet werd in 1901 gepubliceerd, 190 bladzijden dik, Paap liet aan de hand van zeer veel cijfertabellen en onderzoekscitaten zien dat overal ter wereld de vermindering van het aantal gelegenheden juist had geleid tot méér drankmisbruik, hetgeen tegen invoering van de wet pleitte. Een conclusie die Paaps opdrachtgevers, onder wie de heren Heineken en Hoppe, als muziek in de oren zal hebben geklonken. Volgens Paap was het bestaan van tapperijen een gevolg van drankzucht, en niet de oorzaak. Alcoholisme bestond al eeuwen. Tegen die machten der eeuwen den strijd aan te binden door 3 tapperytjes te verminderen in 2, kom, kom, dat mag men een oogenblik ernstig hebben gemeend, dat kan men niet ernstig blyven meenen.’Ga naar eindnoot54. Paaps betoog is goed leesbaar geschreven, prima journalistiek werk, amusant en overtuigend. Toch blijf je het gevoel houden dat hij voor hetzelfde - of andermans - geld het tegendeel had kunnen bewijzen, als het moest met dezelfde cijfers. Een echte advocaat, kortom. (In 1904 werd de Drankwet, flink gewijzigd, maar in essentie onveranderd, aangenomen.) | |||||||||||||||||||
Max Dannenberg en het huwelijkIn 1901 sloot Paap zijn advocatenpraktijk. Samen met zijn vrouw verliet hij Nederland en woonde jarenlang in Duitsland, op verschillende plaatsen, onder andere in München, waar zijn Duitse, in eigen beheer uitgegeven, roman Max Dannenberg (1906) speelt. Zijn Duitse poëzie kreeg hij niet geplaatst in tijdschriften, die is later ook niet uitgegeven. De Nederlandse versie van Max Dannenberg kwam in 1908 uit. Max Dannenberg leeft van het schrijven van artikelen. Hij heeft zijn rechtenstudie af moeten breken wegens geldgebrek. Zijn vader is overleden, moeder werkt als huishoudster. Na enige aarzeling is de miljonair Grothus bereid Max' studie te financieren. Max geeft het schrijven - tijdelijk - op. Dit wordt hem ernstig verweten door een kennis, een mislukt en berooid kunstenaar, niet eens bij machte om voor zichzelf te zorgen - het maatschappelijke, door Paap verachte kunstenaarstype. Max stelt niet teleur en studeert snel, en met goede resultaten, af. Uiteindelijk trouwt hij met een dochter van Grothus, terwijl zijn zuster trouwt met Grothus' zoon. Er loopt hier meer goed af dan menigeen in het dagelijks leven zonder argwaan aan zou kunnen. In vrijwel iedere roman van Paap kunnen dergelijke oudbakken huwelijksintriges worden aangetroffen, en op een enkele uitzondering na eindigt het ermee ‘dat ze elkaar krijgen’. Die huwelijksgeschiedenissen lijken te zijn ingebracht om continuïteit te geven aan het verhaalsverloop, inhoudelijk voegen ze meestal weinig toe. Het gaat Paap om heel andere dingen, hij gebruikt de literatuur in de eerste plaats om zijn ideeën uit te dragen. De in deze roman verwerkte autobiografische stof (het verloop van Max' studie; zijn contact met Grothus = Zürcher; het feit dat Max Multatuliideeën over schrijvers en schrijven aanhangtGa naar eindnoot55.) dient slechts als aankleding. Het werkelijke thema is polyandrie (één vrouw met meerdere mannen), de driehoeksverhouding als alternatief voor het huwelijk. Max begint zo'n verhouding met de vriendin van zijn beste vriend, die ermee instemt. Het loopt mis als de vrouw in verwachting raakt van Max. Zij kiest dan toch voor haar eerste vriend, trouwt met hem en Max wordt buitengesloten. Met lede ogen ziet hij toe hoe zijn zoon bij het echtpaar opgroeit. Al gauw sterft het kind, een nieuwe catastrofe. Max komt los van zijn verleden en zijn ideeën over polyandrie en treedt in het huwelijk met een net, burgerlijk meisje, wat de roman een nogal conservatieve strekking geeft. Daar komt nog bij dat het een vrij zouteloos en richtingloos boek is. Van alle huwelijken die Paap hier sluit is datgene tussen het thema polyandrie en het autobiografisch materiaal in ieder geval het minst geslaagde, deze echtelieden slapen in aparte kamers. Uit het bewaard gebleven manuscript en voorwerk van die roman blijkt dat Paap moeizaam schreef. Hij werkte met vooraf opgestelde schema's en schreef in korte, zakelijke stukjes. Pas later poetste hij de stijl literair op. Hij werkte vaak naar bestaande modellen, niet alleen levende, ook literaire. Hij liet zich bij het schrijven van Max Dannenberg inspireren door citaten van anderen en koos een thema dat het zijne niet was. Het gevolg was een nogal matige roman. Toch had Paap in deze jaren als schrijver veel succes. Jeanne Collette, Vincent Haman en Koningsrecht werden herdrukt en er was een grote belangstelling - vier drukken - voor zijn nieuwste roman, De doodsklok van het Damrak (1908), een goed geslaagde poging tot het schrijven van maatschappelijk geëngageerde literatuur. | |||||||||||||||||||
Die godvergeten gemeene zwendel‘Kijk, de maatschappij, dat vind ik een gemeene boel. En al wat ik gemeen vond, dat wou ik aan de kaak stellen (...). Op het oogenblik schrijf ik een roman, die is aangekondigd als Een roman uit het jaar 1907 en die handelt over het dobbelen aan de beurs gedurende de crisis en over de bedriegerijen der multimuljonairs in Amerika, door een Amerikaans rechter genoemd: “valsche munters en struikroovers”... maar ik maak mij niet de illuzie, dat ik veel dobbelaars zal kunnen genezen door al hun zotheden aan het licht te brengen. Die menschen, meneer, die zijn zoo stapel, dat je er met geen ladder bij kunt...’Ga naar eindnoot56. De doodsklok van het Damrak verscheen een jaar na de beurscrisis van 1907, en kan worden gerekend tot het genre dat met de lelijke term faction (facts and fiction) wordt aangeduid. In de roman wordt uitgaande van historische feiten uiteengezet wat de oorzaken en gevolgen van de beurscrisis zijn. Het is een aanklacht tegen toenmaals bestaande misstanden en oplichterspraktijken rond de Amsterdamse beurs, verwerkt in een verhaal over de levens van degenen die de schuldigen en de slachtoffers waren. De recensie in de Haagsche Courant was Paap uit het hart gegrepen: ‘Een roman, dien het Nederlandsche volk lezen moet, 't heele volk; een roman, waarvan de regeering een volksuitgaaf moest laten maken van een schelling of 'n kwartje; om haar bij duizenden te verspreiden.’ Nederland maakte sinds het einde van de negentiende eeuw een periode van economische groei door. De winsten stegen, evenals de lonen en de prijzen. Ook op de beurs nam de activiteit toe. Het oude beursgebouw aan de Dam, op de plaats waar tegenwoordig de Bijenkorf staat, was te klein geworden. Het nieuwe, door Berlage ontworpen beursgebouw, werd een honderdtal meters verder aan het Damrak gesitueerd. Het werd in 1903 in gebruik genomen, Paap heeft het zien bouwen. Anders dan tegenwoordig speelde in Paaps tijd alle effectenhandel zich in dit gebouw af. ‘Als je van de Dam komt, staat het daar op het Damrak voor je, het vreugdeloos rechtlynig speelgoedgebouw, een klomp steenen, langs een paar luttele lynen opgebouwd, voldoende voor een villa, maar die een zoo groot blok het aanzien geven, of het van armoede in zyn hemd loopt. In het front, dat voor je staat, hangt in den toren links in een boogvormige opening de beursklok, die te half twee geluid wordt, “de doodsklok”, gelyk de bewoners van het Damrek haar in het zelfmoordenaars-jaar 1907 noemden.’Ga naar eindnoot57. Er werd in deze jaren in Amerika veel gespeculeerd, enorme bedragen werden her en der geleend. Toen Engeland de kredietverlening aan Amerika staakte brak er paniek uit, een stormloop op de banken volgde, Amerikaanse aandelen kelderden in waarde. Ook in Nederland was sprake van een grote speculatiezucht. Veel kleine beleggers speelden met geleend geld, voornamelijk in Amerikaanse fondsen. In totaal was er voor 600 miljoen aan Amerikaanse waardepapieren in Neder- | |||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||
landse handen, een gigantisch bedrag, voor die tijd. Tijdens de eerste inzinking verdween er zo 150 miljoen aan Nederlands kapitaal naar het buitenland, later liep dat op tot 500 miljoen. Dat de beurscrisis zo uit de hand kon lopen en zich afwentelde op kleine beleggers was voor een groot deel te wijten aan het systeem van kopen op prolongatie (sinds 1947 afgeschaft). Dit systeem bood de kleine man, de melkboer, de schoenmaker, gelegenheid tot speculeren. Bracht een winkelier een speculant 200 gulden, dan vulden deze dat aan tot maximaal 2200 gulden. Voor dat bedrag werden aandelen gekocht. Stegen ze in waarde, dan ging de winst over 2200 gulden naar de winkelier, maar bij daling moest de winkelier het verlies over 2200 gulden bijpassen. Deed hij dat niet, dan was hij zijn 200 gulden kwijt. In Paaps roman komen de kleine beleggers ieder dag naar café Hof van Holland om van speculant Rombouts te horen hoe het er met hun kapitaaltje voorstaat. Ze vertrouwen hem volkomen. Ze trekken zich niets aan van de stugge boer Overdijk die niet meedoet aan die ‘godvergeten gemeene zwendel’. Zijn notaris, een fatsoenlijk man, heeft hem ervoor gewaarschuwd dat bijvoorbeeld Kimberleys aandelen zijn in een mijn die nog gegraven moet worden, maar waarvan ‘deskundigen’ in rapporten hebben bevestigd dat het een florissante onderneming zal worden. De notaris had Overdijk met een eenvoudig voorbeeld, naar draagkracht van zijn geestvermogens, overtuigd. ‘Als jy my 'n koe wilt verkopen, Overdyk, dan kom jy niet by my met 'n fotografie van de koe of met’ rapport over de koe, maar je komt met de koe zelf. Maar aan de beurs (...) daar komen ze niet met de koe, maar met 'n rapport over de koe.Ga naar eindnoot58. Het mag niet baten, de speculatiekoers is al te hoog gestegen. Met de meeste kleine beleggers loopt het slecht af, ze raken hun kapitaal kwijt. Eenmaal begonnen is er geen weg terug. Wie in één klap een flink bedrag verliest wil dit graag in één keer terugverdienen. En dat kan alleen door wéér te speculeren. Velen geraken van de ene op de andere dag tot de bedelstaf, enkelen plegen zelfmoord. Stap voor stap volgt Paap de neergang van Dries Corbeleyn, een rentenier die graag wat meer financiële armslag wilde. (Paap is een meester in het laten zien hoe mensen tot beslissingen komen: aarzelend, drogredenen bedenkend, rationaliserend. En dat alles om een in feite al lang gemaakte keuze te rechtvaardigen. Behalve hier zijn er ook in Jeanne Collette en Vincent Haman fraaie staaltjes van terug te vinden.)
De ‘doodsklok’ van het beursgebouw. Foto: Leo Potma.
Hoewel Corbeleyn een behoedzaam man is laat ook hij zich misleiden door gunstige rapporten en berichten in de beursbladen. Hij verliest zijn hele vermogen. Zijn zenuwen zijn gesloopt, hij krijgt angsten en raakt gestoord. In een uitzichtloos moment vermoordt hij zijn vrouw en drie dochters en schiet hij zichzelf door het hoofd, een schrijnende scène.
Boekomslag ‘De Doodsklok van het Damrak’. Foto: Leo Potma.
Het grootste deel van de roman is gewijd aan de familie De Waert. De Waert is bankier en effectenhandelaar, volstrekt immoreel, rijk geworden door speculatie. Bovendien staat hij het huwelijksgeluk van zowel zoon als dochter in de weg. Eén van zijn oneerlijke praktijken bestaat uit het verspreiden van valse beursberichten waardoor de koers van bepaalde aandelen opgedreven wordt, die hij dan met veel winst van de hand kan doen. De goedgelovige beleggers hebben niet het flauwste vermoeden dat de berichtgeving in de beursbladen gemanipuleerd wordt. Paap neemt geen blad voor de mond en spreekt van ‘plunder-manipulatie’Ga naar eindnoot59. en de ‘zwarte bende’Ga naar eindnoot60., ‘dobbelwoede’Ga naar eindnoot61. en noemt het beursgebouw een ‘dobbelhuis’Ga naar eindnoot62., een goktent. (De ironie wil dat het Damrak anno 1985 een Walhalla voor goklustigen is geworden. Tegenover het beursgebouw bevindt zich een reeks gokhallen, volgestouwd met automaten die één ding gemeen hebben: dat er meer geld in verdwijnt dan er uitkomt.) Paap heeft geen hoge pet op van het beursvolk. ‘Wie meenen zou, daar in die deftig uitziende huizen aan de Heeren- en Keizersgracht eenige hoogheid te vinden, zou bedrogen uitkomen. Daar heerscht, op uitzonderingen na alweer, de meest platte ordinairheid. Waar zal hoogheid vandaan komen bij menschen, die niets weten, niets kunnen, en wier gevoel, als zy het ooit gehad hebben, is zoek geraakt bij het laagste, wat er is, het stelen en schacheren op de beurs?’Ga naar eindnoot63. ‘Zij lezen niet, verstaan geen wetenschap of kunst, doen niets voor het algemeen.’Ga naar eindnoot64. Ze zoeken verdoving voor hun nervositeit bij de vrouwen - De Waert houdt er zelfs drie betaalde krachten op na - en in ‘het rytuig der gekken’, de automobiel. In de liefde zijn ze volstrekt immoreel. De Waert probeerde ooit zijn dochter uit te huwelijken aan een bultenaar die goede zaken deed op de beurs. (‘Nou, wat zou dat kleine bultje?’). Vader de Waert betoont zich in liefdeszaken een waar despoot. Hij verhindert het huwelijk van zijn zoon Paul met een meisje van lage komaf. Zijn dochter, die zwanger raakt van een knecht, pakt hij, na een aanvankelijke woede-uitbarsting, met fluwelen handschoentjes aan. Hij laat de twee trouwen, maar op zeer ongunstige huwelijkse voorwaarden. Als de De Waerts hun dochter en het kindje na het huwelijk | |||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||
opbergen in hun buitenverblijf in Baarn, en haar intimideren en isoleren, is het meisje totaal van hen afhankelijk, kan de jongen geen enkel recht doen gelden, en het enige dat overblijft is een scheiding. De doodsklok van het Damrak is zeer duidelijk een tendensroman. Paap verwijt de regering dat er niets gedaan wordt aan het corrupte systeem, dat de Amerikaanse fondsen (met hun enorme onzekerheden en oneerlijke praktijken) toch weer op de beurs worden toegelaten, zodat bij een nieuwe crisis opnieuw al het kapitaal het land uitstroomt, wat inderdaad gebeurde. Alles bleef bij het oude. ‘(...) de Nederlanders dobbelen voort. Het reuzen-Monte-Carlo op het Damrak werkt met zyn valsch roulettespel, zyn in New York en in Amsterdam vervalschste dobbelsteenen weer met hoogdruk. Een nieuwe catastrophe dreigt. En het snuggere ventje in Den Haag, het aardige slokkertje met het omvangryke waterhoofd speelt voort met zyn speelgoed.’Ga naar eindnoot65. Het ventje doet er niets aan om ‘zulk een misdadig verspillen van het nationaal vermogen in de toekomst te voorkomen(...)’Ga naar eindnoot66. Over snuggere ventjes gesproken: uit het testament van Paaps weduwe valt op te maken hoezeer in de laatste tien jaar de financiële rek uit hun vermogen was verdwenen. De heer Paap had nogal wat geld verloren, met speculeren, ja. | |||||||||||||||||||
Over priesters en heiligenPaaps laatste roman zal in 1910 wel voor enige opschudding hebben gezorgd. De kapelaan van Liestermonde beschrijft de uittreding van de twee priesters, Heynsberg en Borret, en geeft een staalkaart van de misstanden en kwalijke praktijken in de toenmalige Rooms-Katholieke kerk: de hypocrisie, de onderdrukking en de volksverlakkerij. Het is een aanval op de huichelarij en de daaraan gekoppelde koopmansgeest waarvan het hele kerkmilieu in die tijd doortrokken was. Deken Vrancken heeft zich bijvoorbeeld toegelegd op het verkopen van dure flessen Lourdeswater (‘U weet, heilige voorwerpen verkopen wy niet, dat zou simonie zyn; u betaalt alleen de transportkosten en de douane en de flesch en de verpakking.’Ga naar eindnoot67.), Benedictusmedailles en andere snuisterijen. Ter voorbereiding bestudeerde Paap drie jaar lang boeken over het katholicisme. De roman is doorspekt met noten, die achterin worden verklaard: relikwie, de mis, de biecht, dogma's, priesterschap en allerlei andere zaken worden serieus en gedegen uitgelegd, wat een schitterend contrast geeft met de praktijk van alledag. De biecht is bijvoorbeeld ontaard in een achteraf-goedpraten. Een boer die een zwendel opbiecht waar hij 250 gulden wijzer van is geworden moet als boetedoening 100 gulden aan de kerk schenken, ten bate van de armen. De gelovigen spelen het spel vol overtuiging mee. Na de carnavalstijd komt een jong meisje een hele waslijst aan zonden opbiechten, alle begaan in Breda, alwaar zij zich maar liefst tien keer ‘heeft laten gaan’, en dat met twee verschillende manspersonen. Acht dagen heeft ze zondige verlangens en begeerten gehad, zonder ophouden. Daarna heeft ze er nog zeker dertig, veertig keer aan gedacht, met de bijbehorende handelingen. ‘En wanneer heeft u daar spyt van gekregen?’ ‘In de trein pater. Ik zat nog niet in de trein of het speet me al.’Ga naar eindnoot68. Ze schenkt zestig gulden aan de kerk en komt er vanaf met het bidden van een rozenhoedje. Ooit was kapelaan Heynsberg, de hoofdpersoon van de roman, een fanatiek verdediger van de kerk, doch in de loop der jaren is hij zich steeds meer gaan ergeren aan de manier waarop de kerk omspringt met het geloof en de gelovigen domhoudt. Soms houdt hij de gelovigen in een preek voor dat ze zich blindstaren op relikwieën, en dat die het geloof bespotten. Zo zijn er wel zeven lansen die Jezus doorboord hebben en overal worden overblijfselen van Johannes de Doper gekoesterd, en dat terwijl zijn lichaam verbrand en de as verstrooid is. En van de heilige Andreas werden er 5 lichamen, 6 hoofden en 17 armen, benen en handen vereerd, enzovoorts. Het treft bijzonder ongelukkig dat deken Vrancken, een patriarchaal geestelijke van de oude stempel, juist Heynsberg vraagt een preek voor te bereiden over de Heilige Jeroen te Noordwijk (Jeroen, die het ooit klaarspeelde na te zijn onthoofd door de Noormannen, zelf te komen vertellen waar zijn lichaam gevonden kon worden). Vrancken is bezig een nieuwe, lucratieve bedevaart naar Noordwijk op stapel te zetten, vooral om te kunnen concurreren met de Franciscanen. In een eerder stadium heeft de lepe Vrancken de Franciscanen al het monopolie op de heilige Antonius af weten te snoepen door ook een Antonius-relikwie aan te schaffen en een Antonius-lof te beginnen. Antonius is namelijk een zeer populaire heilige, hij gaat immers over de verloren voorwerpen. (‘Heilige Antonius, beste vrind/Zorg dat ik mijn horloge vind.’) De doop, het huwelijk, de eucharistieviering, het priesterschap en het celibaat worden stuk voor stuk kritisch belicht vanuit de ervaringswereld van Heynsberg. Met collega Borret, een jeugdvriend, spreekt hij over de kwelling van het celibaat. ‘O, dat celibaat!’ hernam Borret. ‘Heb je gehoord van die pastoor onlangs op een dorp in Limburg?’ Heynsberg had op het seminarie nooit een probleem gezien in het celibaat. Hij dacht dat zoiets, net als bij dieren, ieder jaar een week of twee zou knellen, en dat hij zich daar wel doorheen zou slaan. Borret treedt spoedig uit: hij is verliefd en bovendien door de bisschop ernstig beknot in zijn vrijheden. De hele eerste druk van de roman die hij heeft geschreven is heimelijk door het bisdom opgekocht en het schrijven is hem voortaan verboden. Na enige tijd volgt Heynsberg hem, mede als gevolg van de hernieuwde kennismaking met zijn jeugdvriendin Hansje (door Vrancken aan een impotente man gekoppeld) en het opnieuw opbloeien van hun liefde. Als Heynsberg merkt dat zijn kritische opmerkingen (over bedevaartplaatsenstichter Monseigneur Bottemanne, die het presteerde binnen korte tijd het gebeente van maar liefst vier heiligen terug te vinden) geen gehoor vinden vertrekt hij. Zodra hij een inkomen heeft zal Hansje hem volgen. De terugkeer in de maatschappij valt hem echter zwaar, aangezien hij op het seminarie niets heeft geleerd waar je in de burgermaatschappij wat aan hebt. Op de ochtend van zijn vertrek gaat de Jeroen-processie onder zijn raam langs. Paap keerde zich in deze roman niet tegen het geloof maar tegen de manier waarop de kerk met het geloof omging. De aandacht was verschoven naar uiterlijkheden, het was een winkel geworden die draaiende gehouden moest worden. Nu, 75 jaar later, is er een hoop poespas en bedrog verdwenen, maar niet het monddood maken van priesters, de draaikonterij en de soms schandelijke manier waarop priesters die willen uittreden worden behandeld. Zelfs de relikwieënverering bestaat nog, en niet alleen in Lourdes. Op een enkele wijdlopige passage na is De kapelaan van Liestermonde vaak puntig en humoristisch geschreven. Het wezen van het katholicisme is hiermee natuurlijk niet doorgrond, Paap heeft zich gericht op de uitwassen. Het voornaamste bezwaar dat tegen deze roman kan worden ingebracht heeft betrekking op de onevenwichtigheid. De mengeling van satire en ernst pakt niet helemaal goed uit, daarvoor steekt de schrijver te veel de gek met de kwesties die voor zijn hoofdpersoon serieuze aangelegenheden zijn. De lezer maakt zich te vrolijk om al die ‘roomse malligheid’ om echt geconcentreerd de tragische verhaallijn van het afvallen van het geloof serieus in te voelen. Niettemin heeft Paap een verdienstelijke roman geschreven. De kwesties die erin aan de orde komen zijn nog steeds actueel, al zijn ze dat voor een steeds kleiner wordend deel van de bevolking.Ga naar eindnoot70. | |||||||||||||||||||
IntegriteitNadien schreef Paap nog enkele prozagedichten en werkte aan de roman Rauwerda, een in het juristenmilieu spelend verhaal over het onbegrip tussen man en vrouw, met name op seksueel gebied. Paap portretteerde enkele huwelijken, in spanningsloos proza. Er tekent zich geen duidelijke intrige in het romanfragment af, het kabbelt voort. Uit nagelaten aantekeningen over het verdere verloop van de roman blijkt dat het Paap ontbrak aan verhaalstof en aankleding. In zijn werkplan verwees hij telkens naar verwante passages bij andere, meest Engelse auteurs, hij stelde zijn personages samen uit omwerkingen van citaten van anderen. Paap heeft deze aantekeningen nooit uitgewerkt, de geest ontbrak volledig. Aangenomen mag worden dat hij het schrijven heeft opgegeven omdat hij inzag dat zijn creativiteit was opgebrand. | |||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||
Paaps oeuvre is niet erg uitgebreid en telt daarbij enkele minder geslaagde werken. Als we Bombono's beschouwen als een - geslaagd - schot voor de boeg dan kunnen we twee bloeiperioden onderscheiden. De eerste, 1896-1898, omvat Jeanne Collette en Vincent Haman, de tweede, 1908-1910 De doodsklok van het Damrak en De kapelaan van Liestermonde. In deze werken is Paap op z'n best, scherp en met soms veel humor. Paap laat zien hoe mensen tot hun daden komen, welke hun beweegredenen zijn, hoe ze schipperen, zichzelf rechtvaardigen en hoe hypocriet ze zijn. Waarbij op te merken valt dat Paap in het werkelijke leven zelf lang niet altijd een toonbeeld van oprechtheid en consequentie was. Paap maakte zich er niet vanaf met alleen satire schrijven, hij kroop ook in de huid van de personages die hij bekritiseerde en legde de lezer hun overwegingen voor. Niet altijd op een onpartijdige en psychologisch verfijnde manier, maar wel trefzeker. Zijn voornaamste thema werd daarmee de integriteit van de mens in de maatschappij, kunst en religie. Week hij daarvan af, zoals in Max Dannenberg en Rauwerda, dan werd zijn schriftuur saai en middelmatig, in feite overbodig, en moest hij zijn inspiratie bij andere schrijvers zoeken. Willem Paap was een beperkt schrijver, zoals ook Van Deyssel dat was. Het is niettemin onjuist om hem te beschouwen als de schrijver van één geslaagd boek, Vincent Haman. De satire Bombono's is het zeker waard herdrukt te worden, en dat geldt ook voor De doodsklok van het Damrak, De kapelaan van Liestermonde is literair duidelijk zwakker, maar qua inhoud zo onthutsend actueel dat het wellicht toch de moeite waard is om het weer voor een breder publiek toegankelijk te maken. Moeilijker ligt dat bij Jeanne Collette, waarin Paap af en toe op z'n allerbest is. Het onverteerbare antisemitische vuil op de eerste en de laatste pagina roepen twijfels op aangaande een herdruk. (Daar staat tegenover dat het verdoezelen van in het verleden gedane antisemitische uitingen eveneens zeer kwalijk is.) Paaps boeken verdienen het om weer gelezen te worden. Het beeld van Tachtig is pas compleet mét Paap, de belangrijkste dissident. | |||||||||||||||||||
Gemenen en dommenPaap rentenierde, in alle rust. Zijn laatste levensjaar verliep niet gemakkelijk. Zijn lichamelijke conditie was zeer verzwakt als gevolg van een attaque. Hij kon niet meer schrijven, alleen nog maar lezen, en het spreken viel hem zwaar. Toch verhuisde hij nog een paar keer en overleed ten slotte in Zeist, 6 januari 1923. In de roman Max Dannenberg wandelt de hoofdpersoon, Paaps alter ego, over een kerkhof, laat zijn blik over de graven gaan en overpeinst een eventueel leven na de dood. ‘Er zyn menschen, vele menschen, die anderen kwaad aandoen. Er zyn heel vervloekt gemeene... neen, neen, hier niet zulke woorden. Laten wy zeggen: zy konden jegens hun medemenschen liefdevoller zyn. En andere zyn er, domkoppen, halzen... neen, neen, laten wy zeggen: zy konden verstandiger zyn. Worden die nu allen, die verstandiger zyn konden en die liefdevoller zyn konden, worden die nu allen tot in eeuwigheid in het heelal bewaard? En moet ik my in het andere leven weer tegen hen met eenzaamheid omgorden, tegen de gemeenen en tegen de dommen? Of zyn zy dan anders?’Ga naar eindnoot71. | |||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|