Bzzlletin. Jaargang 14
(1985-1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Bernt Lüger
| |
[pagina 68]
| |
niet gunstig is: ‘Un peu superficielle. Insuffisante à réflèter la physionomie littéraire de l'auteur suédois.’ Inmiddels heeft Prins ook Robert Caze op Strindberg geattendeerd, want deze antwoordt eind juliGa naar eindnoot19.:
Arij Prins omstreeks 1882.
Frans Netscher (1864-1923)
August Strindberg in 1891.
Mon Cher Prins, Mocht het nog nodig zijn geweest, dan had deze brief Prins wel op dezelfde gedachte gebracht, maar helaas, hij beschikt op dat moment zelf niet over het begeerde adres. Maar zie, een brief van Netscher brengt onmiddellijk uitkomstGa naar eindnoot20.: Ik heb het adres van Aug. Strindberg gekregen en zal mij met hem in verbinding stellen om eenige inlichtingen over zijn werk en over den toestand der Zweedsche letterkunde. (30 juli, 1885) Per kerende post reageert Prins, voor Caze, maar niet minder uit eigenbelangGa naar eindnoot21.: Amice, Deel mij svp omgaand het adres van Strindberg mede. R. Caze vraagt er mij om. Inmiddels ervan verwittigd dat Strindberg Netscher geantwoord heeft - de bewaard gebleven correspondentie is blijkbaar niet compleet - dringt Prins op 12 aug. vanuit zijn vakantieverblijf te Delden aan met: ‘Wat heeft Strindberg je geschreven?’ Vanuit Den Haag antwoordt Netscher op 13 aug.Ga naar eindnoot22.: Het Weekblad durft mijne studie over Strindberg niet te plaatsen; zij was hem re kras. De heer van Loghem schreef mij: ‘De zaak is, franchement, dat wij het voor onze lezers, een gemengd publiek, wat kras vinden. Zij zijn nog niet rijp voor een evangelie in zoo ronde woorden.’ Het is duidelijk dat in deze strijd tussen de rivaliserende vrienden Netscher steeds een stap vóór blijft: hij is beter geïnformeerd en ligt ook vóór in de correspondentie met Strindberg. En dan, zijn studie is al af, ja, zelfs al geweigerd! Zij het vervolgens aangenomen. Op 15 aug. schrijft Prins opnieuw vanuit DeldenGa naar eindnoot23.: Gelukkig heb ik Les Mariés van Strindberg medegenomen, waarover ik nu een studie maak. Ik heb S. geschreven uit Arnhem, doch nog niets van hem gehoord. Gij zoudt mij derhalven groot genoegen doen met mij omgaand (de studie moet Maandagochtend worden verzonden) de navolgende inlichtingen te geven. Met het roerend-naïeve post-scriptum lijkt Prins te willen zeggen dat het slechts een kwestie van tijd is of hij zelf zal ook volledig geïnformeerd zijn, zou het dan niet kleinzielig zijn hem de gegevens te willen onthouden? Nee, zo kleinzielig is Netscher niet; hij kan het zich permitteren want zijn studie is immers al ter perse. Vandaar dat hij op 15 aug. kan antwoordenGa naar eindnoot24.: Ofschoon zeer weinig tijd hebbende, haast ik mij u te antwoorden daar ik u met mijn inlichtingen mogelijk van dienst kan wezen. De gegevens zijn blijkbaar nog net op tijd aangekomen en in Prins' opstel verwerkt. Op 18 aug. kan hij dan ook per briefkaart laten wetenGa naar eindnoot25.: Uw briefkaart ontvang ik zooeven. Mijn artikel i.h. N.v.d.D. is verzonden. De Veer wenscht het Zondag a.s. te plaatsen. Of nu de kopij toch te laat arriveerde of dat De Veer geen kans zag het de eerstkomende zondag te plaatsen, feit is dat het stuk pas op 30 aug. op de voorpagina van het Zondagsblad van Het Nieuws van den Dag prijkt. Maar al was het de week daarvóór geplaatst, dan nog was Netscher hem één dag voorgebleven want diens studie in De Portefeuille verscheen al op 22 aug. Al zijn nu beide artikelen geplaatst - dat van Netscher heel wat uitgebreider en dieper gravend dan dat van Prins - nog altijd heeft Prins de informatie uit de tweede hand. Vandaar dat hij 3 sept. aan Netscher om een afschrift van Strindbergs briefje vraagt.Ga naar eindnoot23. Inmiddels heeft Netscher zijn artikel naar Strindberg gestuurd, die hem ervoor bedankt. Netscher laat dan (22 sept.) aan Prins wetenGa naar eindnoot25.: Ik ontving wederom een aardigen brief van Strindberg, waarin hij mij schreef, dat hij mijn artikel had kunnen ontcijferen en ik het Zweedsch best zou kunnen vatten. Tegelijkertijd gaf hij mij machtiging al zijne werken van zijne uitgevers te Stockholm te laten komen. Vind ik er | |
[pagina 69]
| |
iets belangrijks bij dan zal ik het doen vertalen. In een ongedateerde brief heeft Prins ondertussen zich opnieuw tot zijn vriend gewendGa naar eindnoot26.: Waarheen moet ik mijn artikel over Les Mariés voor Strindberg adresseren? Ik zal hem ook om een introductiebrief voor Rudiger vragen. Onduidelijk blijft of er ook andere moeilijkheden tussen Prins en Taco de BeerGa naar eindnoot27. waren gerezen of dat slechts de goedkeurende verwijzing naar het darwinisme voor de lezers van het Zondagsblad te veel waren geweest. Men bedenke dat ook Van Loghem geschonkt op het stuk van Netscher had gereageerd. In ieder geval leek De Portefeuille een wat liberaler beleid te voeren. Eindelijk komt dan de langverwachte brief van Strindberg, gericht aan Monsieur Arij Prins, Voorburg: Je suis vraiment faché de ne pouvoir accuser reception ni de votre lettre d'Août ni du numéro du journal indiqué. Je me trouve donc dans la fâcheuse necessité d'être mis dans l'impossibilité de vous introduire chez M. Rüdiger. D'autant moins que ce monsieur n'est pas de nos opinions sur la nouvelle littérature. Il a au contraire confessé son admiration pour un des miens ouvrages d'une date antérieure ‘Svenska Öden’ et je redoute que son étude ne sera pas des sympathiques. En ce qui concerne Röda Rummet ce roman n'est pas encore traduit ni en Allemand ni en Français. Prins heeft de brief steeds bewaard. Thans berust hij als enige autograaf van Strindberg in het Letterkundig Museum.Ga naar eindnoot28. De beide brieven aan Netscher gericht zijn waarschijnlijk hetzelfde lot ten deel gevallen als zijn overige manuscripten: de vuurdood in een Santpoorts tuintje.Ga naar eindnoot29. De introductie die Prins vroeg bij Rudiger betrof in feite een entree bij de letterkundige Dr. Otto Rüdiger, toen wonend St. Georg Lübecker Thor 22 te Hamburg en stond ongetwijfeld in verband met het aanstaande vertrek van Prins naar hamburg als agent voor de fabriek van zijn vader. Aanvankelijk had Strindberg grote verwachtingen van deze Rüdiger. Op 11 sept. '85 had hij zijn uitgever Albert Bonnier te Stockholm gevraagdGa naar eindnoot30. hem enkele exemplaren te sturen van de zojuist van de pers gekomen bundel Utopier, waarvan er een bestemd was voor Rüdiger, die zich met Strindberg in verbinding gesteld had op dezelfde wijze als bijna gelijktijdig Netscher en Prins. Maar het artikel dat Rüdiger publiceerde in de Preussische Jahrbücher getiteld ‘August Strindberg, ein Schwedischer Sensationsschrifsteller’ moet voor Strindberg een koude douche geweest zijn.Ga naar eindnoot31. Hier werden immers winstbejag en sensatielust als de voornaamste drijfveren van zijn schrijverschap aangevoerd. Strindberg schreef later aan een nieuwe Zweedse vriend die aangeboden had een weerwoord te schrijven,Ga naar eindnoot32. dat hij niet had kunnen geloven dat die Rüdiger zo dom kon zijn een schrijverschap geheel aan armoe toe te schrijven; als dat juist was zouden immers proletariërs de beste auteurs zijn! Nee, Rüdiger moest wel een schelm zijn die hem met zijn verzoek om inlichtingen erin had laten lopen. Misschien verklaart deze slechte ervaring de terughoudendheid die hij in eerste aanleg tegenover Prins toonde. Het dient betreurd te worden dat Strindberg in die enig bewaard gebleven brief niet ingaat op de verwijzingen naar Darwin in de artikelen van Netscher en Prins. Zelf zag Strindberg zich althans in deze tijd meer als een leerling van Zola en Rousseau. Een Zweedse vertaling van Darwins beroemde studie over de afstamming van de mens zou hij eerst in febr. 1885 - dus na verschijning van Giftas I - in Stockholm bestellen,Ga naar eindnoot33. terwijl hij voor en na laatdunkend zou spreken over de ‘aaptheorie’. Zijn bezwaren tegen het darwinisme hadden zowel betrekking op de vele klakkeloze navolgers en meelopers als op het tekortschieten van de theorie zelf.Ga naar eindnoot34. Een en ander verhinderde hem niet steeds goed op de hoogte te blijven: de verschillende boekenverzamelingen die hij op zijn reizen opbouwde en ook vaak weer gedwongen was te verkopen, bevatten menige publikatie over Darwin waaronder een biografie en de uitgave van zijn brieven. Ook in Strindbergs eigen weergaven van de ontstaansgeschiedenis van Giftas I in Tsjänstekvinnans son en Le Plaidoyer d'un Fou is wel van anderen maar nergens van Darwin sprake. In de toenmalige Nederlandse verhoudingen was evenwel reeds het noemen van de naam Darwin voldoende gelovigen en conservatieven in de gordijnen te jagen.Ga naar eindnoot35. Over de plaats van verzending en de vele vragen naar Strindbergs adres nog het volgende: Strindberg verhuisde tijdens zijn verblijf te Frankrijk en Zwitserland zo veelvuldig dat die vragen bepaald niet overbodig waren. Nu zat hij dan tijdelijk te Grèz par Nemours, de destijds beroemde Zweedse kunstenaarskolonie. Carl Larsson, de ook in ons land door tentoonstellingen en uitgaven van zijn werk bekende schilderen illustratorGa naar eindnoot36., hoorde tot de vaste bewoners en was althans in die tijd nog nauw met Strindberg bevriend. Van de kolonie zelf gaf Strindberg een zeer idyllische beschrijving in de bundel Likt och Olikt.Ga naar eindnoot37. Is met het bovenstaande nu een antwoord gegeven op de vraag wie eigenlijk voor Nederland Strindberg ontdekt heeft, gesteld al dat iemand de vraag zou willen stellen en ook het antwoord zou verlangen? Volgens Prins' biograaf S.P. UriGa naar eindnoot38. was het Netscher, volgens J. de GraafGa naar eindnoot39. was het Prins, volgens mij zijn er onvoldoende gegevens om in deze hypothetische strijdvraag het laatste oordeel uit te spreken. Interessanter is natuurlijk of het allemaal iets uitgehaald heeft, zeker als men zich herinnert dat Netscher het overige werk wilde leren kennen en indien mogelijk ter vertaling wilde aanbevelen. Jaren later, op 2 febr. '89 stuurde Prins, inmiddels geslaagd medefirmant van ‘Ebeling und Prins’ en hooggewaardeerd medewerker van De Nieuwe Gids, vanuit Hamburg een pak boeken naar de in Mont-les-Houffalize geïsoleerde Van Deyssel. Onder de boeken bevindt zich ook Les Mariés. Navrant in mijn ogen is de slotpassage uit de begeleidende briefGa naar eindnoot40.: U weet misschien nog niet dat Netscher zoowat ‘verdwenen’ is. - De vrinden zeiden mij dat zij nooit meer iets van hem hoorden. - Hij moet ook vrij beroerd hebben gehandeld. Het heeft iets van de beul vragen naar de conditie van de gehangene. In zijn antwoord gaat de beul niet op de toespeling in. Twee en een half jaar later herhaalt Prins:Ga naar eindnoot41. Van Netscher in jaren niets gehoord. Het schijnt wel alsof hij litterair dood is. - Ditmaal antwoordt Van Deyssel wèl, zij het met een algemene karakteristiek van de literaire situatie van het ogenblik.Ga naar eindnoot42. En heel zakelijk valt daarin ook de naam van Netscher. Ruim een jaar tevoren was aan de persoon van Netscher enige plaats ingeruimd in een brief die Emants richtte aan zijn vriend Smit Kleine.Ga naar eindnoot43. De passage aan Netscher gewijd is voor deze weinig vleiend. Emants schildert hem af als grof, ploertig en jaloers: ‘Frans is in zijn particuliere leven altijd even grof onhebbelijk geweest als hij in zijn publieke schrijverij teer fijngevoelig wil zijn’ en verderop: ‘Wat hij zeker bezit en wat tegenwoordig niet iedereen heeft, is energie’. Hoe dan ook, die energie heeft Strindbergs faam in Nederland niet ten voordeel gestrekt. De Portefeuille bleef de zojuist ontdekte ster nog even volgen getuige een berichtje in het nummer van 26 sept. 1885: Van den Zweedschen schrijver August Strindberg, die verleden jaar om zijn ‘Giftas’ gevaar liep, wegens minachting van den godsdienst en de goede zeden, veroordeeld te worden, zijn vier nieuwe verhalen verschenen; terwijl binnen kort verschijnen zal: ‘Qvarstadsresan’.Ga naar eindnoot44. Maar ook dit berichtje zou voorlopig geen vertalers en uitgevers aanmoedigen. Pas in 1890 doet Ph. Wijsman bij Thieme zijn vertaling van Hemsöborna (De eilanders. Een verhaal uit de Scheeren) verschijnen, twee jaar later vervolgd door de | |
[pagina 70]
| |
novelle Gewetensknaging, zijnde een incomplete vertaling van Samvetskval, waarschijnlijk niet eens naar het Zweeds.Ga naar eindnoot45. In de openbare mening had de combinatie Strindberg-Netscher geen van beiden voordeel gebracht. De Leeswijzer van 15 april '86 beoordeelde Netschers novellenbundel Studies naar het naakt model met te wijzen op het ongerijmde van Netschers verering voor de Scandinaviërs Kielland, Edgren en Ibsen en Netschers niet terugdeinzen voor het vieste en lelijkste: De meest hartstochtelijke onder hen, August Strindberg, zelfs, al schroomt hij vaak niet de forschte kleuren te laten vloeien, erkent de rechten der aesthetiek en eerbiedigt ze.’ Maar de wegen van Netscher en De Nieuwe Gids liepen sinds 1886 geheel uit elkaar, anders, maar even ingrijpend verschillend als die van Prins en het naturalisme. Dat de beide opstellen van Prins en Netscher nimmer werden herdrukt is minder verwonderlijk dan het feit dat van de in dit opstel genoemde werken van Strindberg zo weinig ooit in het Nederlands vertaald werd. Van de beide bundels Giftas werd pas in 1968 een tiende gedeelte vertaald onder de titel Huwelijksverhalen, terwijl van de beide werken die Strindberg in zijn brief noemt, Röda rummet twee maal (nl. in 1917 en 1980) en Svenska öden och äventyr in 1918 voor een kein deel vertaald werden. Kvarstadsresan en de bundels Utopier en Likt och olikt hebben het nooit tot een Nederlandse vertaling gebracht. Misschien nu na de tv-serie Ett Liv?Ga naar eindnoot14. |
|