| |
| |
| |
James Brockway
Engelse literatuur
Negen gezichten van de hedendaagse Britse roman
Negen Britse romans liggen op tafel - een opstapeling, neen, accurater, een selectie, uit het aanbod over het afgelopen jaar, met één erbij die zelfs uit 1983 dateert maar die hier bijhoort en die ik niet buiten beschouwing wil houden. De auteur ervan, hoewel hij ook bezig is met veelbesproken biografieën te schrijven (over Sir Walter Scott, John Milton en Hilaire Belloc) en die ook de laatste tijd een boek over het geloof How Can We Know? geschreven heeft, kan gewoon niet buiten deze beschouwing gelaten worden: ik heb hem nodig.
Hij is de twee jaar geleden en voordien in BZZLLETIN besproken romanschrijver A.N. Wilson, die thans een soort ‘Establishment-figuur’ is geworden - hij schrijft regelmatig in The Spectator en The Literary Review - maar die de zwaarwichtigheid die dat woord oproept ten enen male mist.
Het kenmerk van uitzonderlik talent, alsook van wat wij als ‘greatness’ zien - in een schrijver, in een boek - is het unieke karakter van het werk zelf en van de schrijvende persoonlijkheid van de auteur. Ik geloof niet dat men in verband met mijn negen romans van ‘greatness’ praten kan. ‘Greatness’, zoals wij dat in het verleden in figuren als Charles Dickens, Thomas Hardy, Henry James, herkend hebben, is thans uit de mode in ons tijdperk van ontgoocheling en ontmoediging. Het onze is een tijdperk van kleine geesten, kleine literaire gebaren. Maar tevens een tijdperk van vernuft, geestigheid, oorspronkelijkheid. Nagenoeg al de auteurs van het werk dat ik hier ga bespreken zijn vernuftig, begaafd en velen zijn bij uitstek handig. Ze bieden - op twee uitzonderingen na - wat de markt wil, zonder echter hun oorspronkelijkheid erbij te moeten inboeten. De naïviteit is meestal verte zoeken, hoewel er ook hier uitzonderingen zijn.
Wat in dit pakket romans vooral opvalt, is de grote mate van verscheidenheid die deze boeken laten zien - en ze zijn niet hierom uitgekozen: de rijke en interessante schakering is lukraak gekomen, als vanzelf, hoewel iedere roman door dezelfde persoon - schrijver dezes - is aangevraagd. Een bewijs van, minstens een wijzer naar, een werkelijk bestaande verscheidenheid in de hedendaagse romanproduktie van Groot-Brittannië? Grootheid dus niet, maar verscheidenheid wel.
Het is wel mogelijk enkele stappen te doen in de richting van sorteren, om, zoals de modieuze uitdrukking luidt: ze onder een, of een paar, noemers te brengen. Als men even onverstandig is, om zoiets te willen, dan zou men Scandal van A.N. Wilson, Stars and Bars van William Boyd en Small World van David Lodge in hetzelfde vak kunnen stoppen als voorbeelden van de moderne humor in de Britse roman - romans van het ‘wildly funny’ genre, hoewel ik noteer dat Scandal in z'n blurb als ‘blackly funny’ wordt aangeboden, dat de uitdrukking ‘black-edged laughter’ in verband met de romans van William Boyd gebezigd wordt, en nog verder dat ‘dark humour’ als een van de ingrediënten van de humor van (prof.) David Lodge wordt voorgesteld.
Veel interessanter dan zo'n etikettering is echter het hoe en waarom van de superioriteit van de humor van Wilson, wat mijns inziens meer met diepgang dan kleurschakeringen te maken heeft. Het komt, naar ik geloof, neer op het verschil tussen schitterend op de oppervlakte pirouetteren en daarbij ook de diepte daaronder peilen. Schitteren op het ijs (ik schrijf dit op een hete zomerdag) kunnen zowel Boyd als Lodge, de tweede met wat meer durf en panache dan de eerste, al wordt zijn performance door een teveel aan agiliteit en manoeuvres ondermijnd. Ook Wilson kan met alles te buiten gaande figuren en situaties komisch schitteren, maar daartussen staan passages van psychologisch of sociaal inzicht die niet vaak bij Lodge of Boyd te vinden zijn.
Wat Anita Brookner en haar ‘kleine’, Bookerprijs-winnende roman Hotel du Lac betreft, zal de classificeerder ‘Jane Austen’ murmelen - anderen hebben reeds ‘Charlotte Brontë’ en ‘Barbara Pym’ gemurmeld. Brookner blijft niettemin haarzelf. En de onvolprezen, veel te weinig bekroonde en gelezen Francis King, die langzamerhand de auteur moet zijn geworden van ongeveer twintig perfect geschreven romans, hem zal men onder de noemer ‘traditioneel’ willen brengen, tenminste wat zijn verteltechniek betreft. Zijn onderwerpen daarentegen zijn meestal allesbehalve normaal. Ook de roman van King die ik hier wil bespreken, dateert uit 1983 en is verschenen na een stilte zijnerzijds op romangebied van enkele jaren. Deze roman Act of Darkness is, liet hij mij onlangs weten, beter verkocht dan normaal voor hem is. Het boek is sindsdien door nog een succesroman gevolgd, namelijk Voices in an Empty Room. ‘A master novelist’, ‘a masterpiece’ zijn uitroepen die King weet uit te lokken. In zijn geval is de interessante vraag: waarom is aan King dan nooit de status van, zeg, een Graham Greene of een Iris Murdoch gegund?
Heel erg moeilijk zal de classificeerder het hebben met de etikettering van Ursula Holden en haar laatste roman, de eigenaardig geschreven Eric's Choice, met Julian Barnes' Flaubert's Parrot (een roman, een biografische studie? een boek?) en met Watson's Apology van Beryl Bainbridge (een roman? een onderzoek, een Bainbridge-roman?). En toch zal iemand de laatste en in sommige opzichten de meest originele van deze negen romans, de eersteling van John Murray: Samarkand, zeker in het vak ‘streekroman’ stoppen, als hij dat niet reeds gedaan heeft. Een streekroman is Samarkand wel, en de betrokken streek is er een die weinig in onze literatuur en zeker heel weinig in het nieuws voorkomt, nl. Camberland (nu Cumbria) in het uiterste Noord-Westen van Engeland. Het kenmerkende van deze roman door een nieuwe auteur (èn redacteur) ligt niet in de streek zelf maar in de wijze - een poëtische - waarop Murray gekozen heeft, die streek en zijn bewoners te presenteren.
Daar hebben wij ze dan, deze negen recente romans, waarvan één de Booker-McConnellprijs voor 1984 haalde en twee andere ‘runners-up’ voor de grote prijs waren, en de rest mij minstens even interessant leek. Met opzet ga ik ze niet in groepjes of onder noemers bespreken maar in de (lukrake?) volgorde waarin ik ze gelezen heb. Dit mede in verband met de waarheid, dat het ook de lezer en niet slechts de auteur is, die een boek maakt, d.w.z. wat een boek uiteindelijk in de algemene verbeelding wordt, en ook in de overtuiging, dat iedere lezer, of hij mij leesten naar mijn bevindingen en oordelen luistert of niet, toch zijn eigen boek van iedere titel maken zal.
| |
A.N. Wilson
Het meest opvallende van mijn ervaring bij het lezen van Wilsons roman Scandal is pas duidelijk geworden een jaar nadat ik het boek gelezen heb: de inhoud ben ik reeds bijna geheel vergeten. Zozeer verbazend is dat misschien niet, als men weet dat de roman Wilsons zevende is binnen een tijdspanne van negen jaar, gedurende welke periode de auteur ook op andere gebieden - biografie, journalistiek - heel actief is geweest. Dit was niet mijn ervaring met enkele van zijn andere romans, zoals The Healing Art en Who Was Oswald Fish?, hoewel ik moet toegeven, dat ik mij weinig herinner van de inhoud van zijn voorlaatste en minstens driemaal bekroonde roman Wise Virgin behalve dat het boek over de relatie tussen een blind wordende auteur en zijn dochter ging.
| |
| |
A.N. Wilson.
Anita Brookner.
De reden hiervan werd reeds een jaar tevoren duidelijk, tijdens het lezen van Scandal. In dit verhaal over een eerzuchtige politicus, met een mooie maar te vergeeflijke vrouw getrouwd, is Wilson veel te vlot aan het schrijven geraakt, veel te veel op ‘easy laughs’ uit, die hun bron hoofdzakelijk vinden in de afwijkende seksuele behoeften van de politicus. Dit is, zoals later duidelijk zal worden, een thans vaak voorkomend kenmerk van de populaire humoristen onder onze betere romanschrijvers, die wij als iets meer dan handige grapjassen zien, schrijvers, dus, met iets belangrijks door middel van de humor te zeggen.
In zijn verhaal over de neergang van Derek Blore, die kandidaat is voor de hoogste politieke posten in het land, maar die door zijn clandestiene relatie met een amusant hoertje in de meest vernederende omstandigheden (idioot verkleed op een gekostumeerd bal) als landverrader gearresteerd wordt, heeft Wilson wel degelijk sterk kritisch commentaar op aspecten van het politieke en zedelijke leven in het hedendaagse Londen geleverd. Maar zijn geestigheid - het geamuseerde plezier dat hij klaarblijkelijk in de onnozelheid of verdorvenheid van zijn medemensen vindt, hebben in deze roman te zeer de overhand gekregen. Hierdoor dreigt zijn satire (ook op de verraderlijke rol die in zulke situaties door de sensatiezoekende pers wordt gespeeld) naar de achtergrond te worden geduwd.
Wilson is een verrukkelijk humorist en zijn humor heeft een sterk intellectuele inhoud. Het lezen van Scandal schijnt echter veel te veel te lijken op het verorberen op een hete zomermiddag van een verrukkelijk bakje aardbeien met room (zoals op Wimbledon). Tijdens het verorberen is het plezier groot; daarna is alles heel gauw vergeten.
Zo kan ik met betrekking tot Scandal woorden over een andere Britse roman waarop mijn oog zojuist viel, citeren: ‘a marvellous comic read for a summer aftemoon’. Maar van Wilson verwacht men meer. Er is een element van snaakse humor met situaties die te kluchtig lijken in zijn boek, dat het belang van de satirische bedoeling (en prestatie) verzwakt. ‘The woeful figure of Derek led off to his life of disgrace in the armour of a ninth-century sea-faring warrior’ - dat zijn woorden die volgen direct na wat scherp kritisch commentaar over de pers, die volgens Wilson ‘would manufacture their serial articles, their cheap books, and even their documentary films out of the Blore Affair’ - en dit scherpe commentaar is daardoor opzij geveegd.
Dit is een trek die soms ook in de vroegere romans van Wilson opviel - de held van zijn tweede roman, bij voorbeeld, ontsnapte aan het eind van het verhaal aan zijn belagers door in een luchtballon te verdwijnen. Thans, echter, in het werk van de ‘established’ Wilson verwacht men iets meer zelfbeheersing: een in toom houden van grappige situaties terwille van de onderliggende satire, waar zijn schrijven eigenlijk om gaat.
| |
Anita Brookner
Op naar het rustige, saaie Hotel du Lac (de roman van die naam is allesbehalve saai), waar kluchtige situaties als streng infra dig, zouden worden gezien en dus daar nooit voorkomen. Zoals ik al eerder in BZZLLETIN heb gerapporteerd, heeft Anita Brookner mij tijdens een kort gesprek dat ik met haar in Londen had, gezegd, dat zij met romans schrijven zou ophouden. (Haar eerste roman A Start in Life was toen zojuist door een tweede, Providence, gevolgd en zij vond, dat ze verder niets te zeggen had.
Blijkbaar was de schrijfster zelf onder de meest met verbazing stom geslagenen, toen zij vernam dat juist aan haar bescheiden roman de prijs voor de beste roman van het jaar 1984 was toegekend. Aan haar roman toegekend en niet aan concurrenten als J.G. Ballards Empire of the Sun, David Lodge's Small World of Julian Barnes' Flaubert's Parrot?
Men kan met de jury meevoelen, als beweerd wordt, dat men deze keer de prijs wilde toekennen aan een nogal ‘kleine’ roman wegens bepaald goed schrijven - ‘well-written, polished’, zoals zelfs het anders denkend Book and Bookmen heeft toegegeven. Tezelfdertijd moet men ook met de criticus in Books and Bookmen en met W.L. Webb, redacteur letterkunde nu sinds jaren bij het dagblad The Guardian, meevoelen, als ze beweren dat Hotel du Lac geen roman van ‘unique and original vision’ voorstelt. Bij het lezen van de roman begrijpt men ook, wat Anita Brookner wilde met haar uitlating ‘nothing further to say’. Want haar bekroonde roman heeft als thema precies hetzelfde thema als haar vorige drie romans, met enkele variaties dan inde plaats van handeling, de bijfiguren en het beroep van de vrouwelijke hoofdfiguur.
Deze hoofdfiguur is steeds een sympathieke intellectuele, die het nooit lukt geluk met een man te vinden, hoewel zij zoiets wel op het oog heeft. Damesromans dus? Nauwelijks; maar wel misschien een ‘intelligent romance’. Deze keer is de hoofdfiguur Edith Hope een succesvolle schrijfster van romantische
| |
| |
vrouwenromans, die zich op een rustige kamer in een rustig ouderwets hotel in Zwitserland heeft teruggetrokken. Zij trekt zich terug van een hopeloze liefdesaffaire met een getrouwde man in Engeland en zij wil ook vordering met haar jongste produkt, waarmee zij problemen ondervindt, maken.
De roman is aan Rosamund Lehmann opgedragen, zuster van de bekende redacteur en dichter John Lehmann, en ook zelf een leidend figuur onder Britse romanschrijvers tijdens de jaren dertig - de vrouwelijke uitgeverij Virago heeft de laatste jaren met succes weer aandacht voor haar oeuvre gevraagd. Deze opdracht vormt een wijzer naar de aard van Brookners roman.
Niet het thema, hoe beheerst dat ook mag zijn behandeld, vormt het aantrekkelijke van de romans van Anita Brookner, maar de portretten van haar personages - de bijfiguren incluis - en het proza zelf. Ja, men denkt, voor het gemak, gauw aan de stijl van Jane Austen, niet echter wegens de aard daarvan, maar wegens de beheersing van de taal. Waar Austen spits en scherp kan zijn, is Brookner rustig en bedaard - gesoigneerd zonder ooit onnatuurlijk te lijken. Haar hoofdfiguur schrijft zelf romantische verhalen maar is voldoende belezen om een gelijkenis te kunnen trekken tussen haarzelf en een egoïstische gescheiden man in het hotel, die haar ten huwelijk vraagt, en Swanne en Odette uit de eerste delen van A la recherche du temps perdu van Marcel Proust.
Wat deze vrouw over haar mislukte liefdesleven te vertellen heeft en vooral de wijze waarop zij alles vertelt, doet hier en daar aan een goed gepolijst essay denken, zo precies, zo beheerst, zo koel is alles aan het papier toevertrouwd. Er lijkt ook een interessant masochisme in zowel auteur als hoofdfiguur te schuilen in de manier waarop in de laatste pagina's van de roman een kans opeen redelijk huwelijk maken uit principiële overwegingen wordt weggegooid.
Het is tenslotte precies omdat het schrijven, het componeren, de observatie van menselijk karakter en menselijk gedrag zo exact en intelligent is, dat ik het betreuren moest dat zelfs Anita Brookner hier en daar een onbewust gebruik maakt van lelijke Germanismen, uit het Amerikaans afkomstig-zoals bij voorbeeld ‘missing out on’. In dit proza vooral lijken zulke ònengelse constructies hinderlijk en ‘out of place’. Men doet verstandig deze roman van Brookner niet opzij te schuiven omdat haar visie niet ‘unique and original’ is, of omdat het boek teveel op vrouwenlectuur lijkt. In de gedachten van Edith Hope wordt de psychologie van ‘de man’ en van ‘de vrouw’ op een intelligente en indringende - op een intelectuele - wijze onderzocht.
| |
Ursula Holden
Niemand zou de romans van Ursula Holden in een categorie kunnen onderbrengen. Van haar produktie nadat Alan Ross van London Magazine Editions haar in 1975 heeft ontdekt, vind ik nog steeds haar eerste drie romans (door Ross uitgegeven) en haar vijfde Penny Links de sterkste. Deze romans bezitten een diepte en een volheid, die ik in de latere, heel korte romans mis. Holden wil kort, beknopt, vlug zijn. Eens vergeleek ik het resultaat met enkele latere schilderijen van Van Gogh, maar haar stijl doet me meer en meer aan de Zondagsschilder Le Douanier Rousseau en andere primitieven denken. Het eindeffect van haar eigenaardige schrijven, vol rare sprongen - raar voor de lezer maar misschien niet voor Ursula Holden zelf - is er een van desoriëntatie. In deze romans leven wij niet in de wereld ‘as we know it’, maar in de wereld zoals Ursula Holden haar ziet. Daarin ligt de grote aantrekkingskracht van dit werk, daarin - en in het gefascineerd raken door de ongewone taal en gedachtengang van haar figuren - allemaal uit een soort ondefinieerbare onderwereld die bijna feeëriek aandoet. Holden is om die taal, en voor de taal in haar dialogen in het bijzonder, bekend. Er zijn critici die hiervoor ongevoelig blijven en weinig of niets in haar werk zien. I beg to differ.
Ursula Holden.
In Eric's Choice heeft leraar Eric Caive-Propp (van goeden huize) de onmogelijke, slonzige Violet als zijn vrouw gekozen. De complicaties zijn talrijk. Violet, die meer van haar kat dan haar man houdt, zijn antieke meubels op straat zet en deze door modieuze rommel van plastic vervangt, gaat nog verder: alles in het huis moet paarskleurig worden. Het duurt niet lang of Eric, die geen leraar maar toneelschrijver wil zijn, met een beurs naar Amerika vertrekt en Violet, met kat, terug naar haar ouders gaat. Daarna heeft men ook met dit (gelukkige) echtpaar Ivy (Ive) en Chester (Ches) te maken, ook met de moeder van Eric, een nette bourgeoise, met wie Violet een paar vechtpartijen heeft, waarbij moeder Ive als scheidsrechter optreedt. De reis naar Amerika, naar het ‘Penn Center’ aldaar, en een liefdesaffaire met Fran, een van de organisatoren ervan, loopt voor Eric op een kluchtige wijze af. Van zijn geprojecteerde toneelstuk Family Loves (!) komt zelfs niet de eerste regel klaar en zijn grote liefdesidylle met Fran (in een slaapzak) wordt door een kleine indringer - een Amerikaanse bunzing - tot een even plotseling als lachwekkend eind gebracht. Ook Eric komt niet klaar. Een door Violet en haar moeder gemaakt uitstapje naar Spanje loopt ook heel beroerd af. Uiteindelijk brengt haar zwangerschap Violet en haar artistiek en erotisch mislukte Eric toch bij elkaar weer terug, zonder dat de lezer ooit in een gelukkige toekomst voor deze absurde huwelijkséquipe geloven kan.
Bij het lezen kan men aarzelen en zich afvragen, of men om de ridicule situaties waarin deze kleine mensen weten zich te verstrikken, lachen moet, of huilen moet over hun naïviteit, hun onbeholpenheid. Niet alleen het leven, maar ook de eigen persoonlijkheid lijkt ze steeds op het verkeerde pad te leiden, waar ze met problemen worden geconfronteerd, waarmee ze geen raad weten. Het leven blijkt een geweldig compromis te zijn.
In Eric's Choice is Ursula Holden erg druk bezig als Ursula Holden te schrijven. Haar vlugge, hortende schrijftrant is onnavolgbaar, draagt haar eigen onmiskenbare stempel - zoals duidelijk uit de volgende passage blijken zal:
‘Ivy hoped Charmian would understand Vee's attitude. Pregnancy had made her strange. She wanted to hear a lot more about Charmian's life. They had things in common after all. Poor woman, she was managing best way she could. She problably missed Eric a lot, plus his father who was dead. Antiques were a nice line to be in. She wanted to learn about that. She'd like to see Charmian's tapestry.’
Zo wordt een personage getekend. Het is echter in de dialoog tussen deze eenvoudige lieden dat Ursula Holden op haar best is, zodat men zich afvraagt, waarom zij niet voor het toneel schrijft. Ik vermoed dat ze iets van Harold Pinter geleerd heeft.
| |
Julian Barnes
Flaubert's Parrot is - strictly speaking - geen roman, hoewel
| |
| |
de auteur Julian Barnes met dit boek de grote prijs voor de beste roman van het jaar bijna heeft gehaald. Over hem en enkele passages over Flaubert en zijn Madame Bovery, die in tijdschriftvorm zijn verschenen, heb ik reeds in BZZLLETIN geschreven. Toen was Barnes nog niet van plan zijn notities tot een ‘roman’ te verwerken. Ook zijn uitgever spreekt niet van een roman maar van een ‘compelling weave of fiction and imaginatively ordered fact’. Enige aanstalten om bij de romanvorm te arriveren zijn niettemin in dit knappe en originele werk te vinden. Zo heeft Barnes een ‘romanfiguur’ Geoffrey Braithwaite in het leven geroepen om zijn plaats als de verteller over te nemen en aan deze figuur enkele trekken gegeven, die voor een verband met Flaubert en zijn beroemdste creatie, Emma Bovary, zorgen. (Zoals de man van Emma Bovary is Brathwaite met een vrouw getrouwd geweest, die overspel speelde en uiteindelijk ook zelfmoord pleegde.)
Julian Barnes.
William Boyd.
In dit boek speelt de bewuste papegaai maar een kleine rol, niet veel meer dan die van een embleem. Wat Barnes interesseert is de grote Franse schrijver en cynicus zelf, zijn werk, zijn leven en zijn persoonlijkheid. De geestige, speelse wijze waarop hij aan zijn enthousiasme voor Flaubert literaire vorm heeft gegeven doet niets van de ernst van zijn boek af. Weliswaar kunnen de spelletjes die Barnes met zijn materie speelt, hier en daar tot wat lichte irritatie leiden, zoals bij voorbeeld het hoofdstuk dat ‘The Train-Spotter's Guide to Flaubert’ is getiteld en waarin allerlei verbanden tussen de grote auteur en de in die dagen nieuwe spoorweg worden genoteerd. (Maar is dit niet een satire op de moderne literaire analyse die ook zo te werk gaat?). Dit gaat mijns inziens ook op voor het hoofdstuk ‘The Flaubert Bestiary’ (Flaubert en de beer, Flaubert en de kameel, Flaubert en het schaap enz., enz., enz.) Voor mijzelf is dit alles echter goed gemaakt door hoofdstukken als ‘The Case Against’ (Flaubert) en ‘Louise Colet's Version’ (d.w.z. háár versie van haar relatie met de man.)
Als men dit boek van de sympathieke Barnes benadert met strenge en rigide concepties omtrent wat een studie over een vermaard literair genie moet zijn, of over wat een roman zijn moet, dan zal men op problemen stuiten. Als men daarentegen Barnes' boek met een ‘open mind’ leest, wordt het leesplezier van de hoogste orde. En waarom? In de eerste plaats, omdat Flaubert zelf een bijzonder boeiend mens van een heel eigen soort was, een man die - hurrah! - vijanden wist te maken, daar zijn denken vrij was. Het was het denken van een vrije intellectueel, die niet met de stroom mee wilde, maar liever er tegenin zwom. In de tweede plaats omdat Julian Barnes van hetzelfde genre is - als schrijver dan. Zijn belangstelling voor de grote Franse schrijver is lang niet toevallig.
Is het dan Flaubert of Barnes, die op bladzijde 131 zegt: ‘The writer must be universal in sympathy and an outcast by nature: only then can he see clearly’? Tegen de klacht dat Flaubert zich te veel afzijdig van de wereld hield en niet voldoende deel aan het (openbare) leven nam, reageert Barnes met woorden van de schrijver zelf:
‘You can depict wine, love, women and glory on condition that you're not a drunkard, a lover, a husband or a private in the ranks. If you participate in life, you don't see it clearly: you suffer from it too much or enjoy it too much.’
Dat is een controversieel idee, de opinie van een minderheid (‘Flaubert always sides with minorities’, schrijft Barnes.) In het controversiële, het twistbare, schuilt juist de grote aantrekkingskracht (en kracht) van deze Franse schrijver, die, after all, de meest controversiële Franse roman van de negentiende eeuw schreef. Zijn Education Sentimentale las ik in 1941, als jong vliegenier, op een bed in een grote barak liggend; zijn Salammbô las ik in 1942 op de Atlantische Oceaan, in de conversatiezaal van een groot passagiersschip, dat ons naar West-Afrika voerde; zijn Madame Bovary las ik tijdens een druilerige periode van verlof in 1943, op een bed liggend ergens in de heuvels van Zuid-India - wat Flauberts belang als auteur demonstreert, want het lezen van werk van een genie als hij in de woelige en onwrichtende omstandigheden van een oorlog tegen het fascisme, betekende voor mij vasthouden aan de cultuur waarvoor wij toen vochten en die wij - koste wat het kosten mocht - niet prijs wilden geven. Op deze wijze nam - en neemt nog steeds - deze grote schrijver wel degelijk deel aan het openbare leven.
| |
William Boyd
Met zijn derde roman Stars and Bars is William Boyd - ook zoals zijn tijdgenoot A.N. Wilson dikwijls bekroond - terug in de stemming van zijn eerste, zeer succesvolle roman A Good Man in Africa (1981). Nu echter is zijn onfortuinlijke held niet meer een veel geplaagde jonge Engelsman in de tropen, maar een employé van een Londense kunstzaak met een koopopdracht in een even vreemde en exotisch milieu, namelijk in het oerwoud van New York en in de wildernis van Texas, het land
| |
| |
van ‘gas stations, roadside motels and supermarkets at junctions and intersections - Holiday Inn, Omelette Shoppe, Cowboy Barbeque, Bi-Lo, Starvin' Marvin', Food Giant, Steak and Ale, Wife-Saver’ enz.
Hoewel Boyd deze held Henderson Dores, volgens formule, met de ene verbijsterende, zo niet desastreuze situatie na de andere confronteert - niets wil hem lukken - het is duidelijk zijn opzet met deze roman, een ‘eye-popping’, satirisch beeld te tekenen van een Amerika dat wel op een oerwoud èn op een culturele wildernis lijkt. Met maar één uitzondering lijken alle Amerikanen die hij in het Zuiden ontmoet of achterlijk, of psychisch gestoord, of crimineel. De uitzondering is oude Loomis Gage, miljonair van heel armoedige afkomst en eigenaar van een kostbare collectie schilderijen door Franse I impressionisten, die Henderson moet zien op te kopen voor zijn zaak in Londen. Zelfs Loomis Gage, wiens filosofie ‘Everyone wants to be happy and everyone is going to die’ luidt, is ver van normaal (hij laat de schilderijen verbranden), en ieder van het stel familieleden waaraan hij in zijn bouwvallig oud landhuis onderdak verleent, hoort of in een psychiatrische inrichting of de gevangenis.
Naast problemen met de kunstcollectie - er zijn gangsterachtige kapers op de kust - wordt Henderson door zijn eigen familieleden getreiterd. Er is ruzie met zijn maîtresse - een negering in New York -, zijn hertrouwde ex-vrouw, nu weer alleen met de kinderen van haar tweede man, wil bij Henderson terug, en zij manoeuvreert de arme sukkel in een situatie waardoor hij zijn zakenreis maken moet in het gezelschap van Bryant, haar vroegrijpe stiefdochter van veertien. Deze Bryant - satirisch portret en een verwend, ouders-manipulerend Amerikaans kind - heeft vanzelfsprekend een affaire met het meest onintelligent lid van de Gage-ménage, een jongeman die zich op zijn kamer terug heeft getrokken, om daar dag in dag uit naar popmuziek te luisteren, wat hem overigens niet belet, zich Hendersons auto toe te eigenen.
Het verhaal eindigt met Henderson op de vlucht in New York: ‘He turns and runs up the alleyway, running as though his life depended on it (and it does) his legs pounding, his hands clawing air, striving with all his might and all his effort to reach the distant, sunlit vision of the teeming streets ahead.’ (Is dit niet de moderne roman bezig een televisie-film na te doen?)
Boyds verhaal is uiterst vlot en handig samengesteld en verteld. Haperingen, zwakke passages die het relaas in elkaar laten zakken, zijn hier geweerd. Maar... maar hebben wij dit alles niet ergens anders meegemaakt? Niet slechts in Boyds eerste roman A Good Man in Africa, niet slechts dertig jaar terug, in Kingsley Amis' ‘mijlpaalroman’ Lucky Jim, maar heel ver in het verleden in de stomme Harold Lloyd- en Buster Keaton-films en vele andere van hetzelfde soort van de jaren twintig? En zelfs niet alleen daar, maar ook keer op keer in ons eigen tijdperk op het beeldscherm, in een oneindige reeks ‘situation comedies’, die steeds weer gebouwd worden rond het verbijsteren van de hoofdfiguur, zoals bij voorbeeld in de Lucy Show, Faulty Towers, To the Manor Born, enz., enz., enz.? Stars and Bars is geschreven door een man die aan universiteiten in Nice, Glasgow en Oxford gestudeerd heeft en die aan de laatste, meest eerbiedwaardige universiteit zelfs als docent in de Engelse literatuur heeft opgetreden. Zou men dan niet van iemand met zo'n achtergrond iets subtielers, iets meer volwassens, mogen verwachten? Het antwoord luidt: een auteur moet schrijven als hij schrijven moet. Het is niet de taak van de criticus, hem ooit de weg te (durven) wijzen.
Maar is er dan niet misschien iets mis met het hedendaagse Britse literaire klimaat, waardoor zulke romans als die van Boyd steeds weer met luidruchtige loftuitingen en literaire bekroningen worden begroet. Heeft dit iets met kliekvorming in de literaire wereld van doen? Hebben bij voorbeeld Ierse auteurs als de thans weinig produktieve John McGahern en de jongere Bernard MacLaverty, niet veel meer, iets van werkelijk literaire waarde en waardigheid, te bieden. Is er niet iets mis gegaan met de beroemde Engelse zin voor humor, dat men het onvolwassene van zo'n roman als Stars and Bars niet onderkent?
Zoals reeds is gezegd, is iets dergelijks in het werk van A.N. Wilson te bespeuren en betreuren, maar in minder storende mate. Men wordt achtergelaten met het gevoel dat alles te vlug, te gemakkelijk en te ondoordacht is gemaakt, door knappe schrijvers, die in een ander klimaat veel meer zouden kunnen presteren. Het is te efemeer, te zelfgenoegzaam. ‘A good laugh’ - dat wel. Maar toch...
Francis King.
| |
Francis King
In Act of Darkness, een roman die men, desgewenst, als thriller lezen kan - maar dan als een psychologische thriller - gaat Francis King veel dieper. ‘Doet aan A Passage to India denken’ heeft de jonge en heel ernstige romanschrijver Graham Swift over het boek in The Sunday Times geschreven, en dat doen inderdaad de eerste twee delen Omens en Act (bij elkaar bijna tweederde van het geheel) van deze roman, maar alleen maar omdat de handeling hier tijdens de vooroorlogse periode in India, de gloriedagen van het Britse Raj, plaats vindt.
Claustrofobisch is de sfeer die King in deze delen heel knap weet op te roepen - claustrofobisch, donker en meeslepend.
Dit heeft mijns inziens te maken met de aandacht die hij aldoor aan kleine, subtiele details besteedt. King, die zovele romans geschreven heeft - hij wordt ook terecht als schrijver van korte verhalen hoog geschat - heeft in deze roman voor de moorden-mysterie vorm gekozen, maar is de moord werkelijk wat hem hoofdzakelijk interesseert? Ik denk van niet.
King is een exponent van de traditionele psychologische roman, waarin het vooral om het innerlijke leven en de drijfveren van de personages gaat, en hierdoor om kenmerken waardoor een samenleving, een cultuur en een tijdperk kunnen worden uitgebeeld. Hij schildert, beschrijft en brengt tot leven voor onze ogen een samenleving en een gezin in het vooroorlogse India. De details, waaronder veel Indiase - met inbegrip van Indiase terminologie - zijn rijk, talrijk en fascinerend.
Een nogal gruwelijke en vreemde moord wordt ontdekt in het gezin van de ruwe, rijke zaken man Toby Thompson, een vrouwenjager, die woont met zijn tweede vrouw, zijn oude moeder, zoontje, dochter uit zijn eerste huwelijk, en de jonge, half-lerse, half-Indiase gouvernante van zijn zoon, die hij tot zijn maïtresse maakt. Veel later verneemt de lezer dat er echter iets heel anders aan de gang in dit claustrofobische gezin is dan men in het begin vermoedt. Met de opbouw van de roman heeft King echter iets vreemds gedaan. Jaren later ziet men de dochter Helen in een heel andere omgeving, namelijk in het na-oorlogse Londen, waar zij dokter in de medicijnen wordt en een tijdlang met een excentrieke tante - Aunt Sophie - samenwoont. Deze eigenaardige vrouw is een onbewust maso- | |
| |
chiste, die altijd het belang van anderen voor haar eigen belang stelt en die, hoewel zeer bemiddeld, zich overal op sociaal gebied nuttig maakt, waarbij zij onderdanig doet en allerlei karweitjes op zich neemt. Uit naïviteit? Of uit echte Christelijke overtuiging? Hoe dat ook mag zijn, laat een duidelijk geamuseerde King - een satiricus die voor menselijke zwakheden meedogenloos kan zijn - zien, hoe, na de dood van deze vrouw en de onthulling van haar rijkdom, degenen die haar steeds als een soort dienstmeid hebben vernederd en beledigd, niets anders dan lof voor haar hebben. Zo zijn de mensen toch, en King weet precies hoe de mensen zijn.
Structureel lijkt er echter iets vreemds aan deze lange episode te kleven - een episode waarin Helen de moord in I ndia bekent en de gevangenis ingaat - zij is niettemin onschuldig, zoals later blijkt. Er lijkt iets mis te zijn gegaan, omdat zoveel aandacht aan de figuur van Tante Sophie wordt besteed, terwijl zij toch een marginale figuur blijft, wier rol in de roman moeilijk te begrijpen is. King schrijft lang en met sympathie en inzicht over haar, maar met zoveel aandacht, dat de lezer voelt alsof hij bij vergissing in een heel andere roman is beland. Moet de zelfopofferende Tante Sophie een contrast vormen met de egoïstische zakenman Toby en zijn gezin in I ndia? Essentieel voor het verhaal lijkt zo'n contrast niet. Een andere bijfiguur, die een belangrijker rol in de intrige speelt, wordt veel beknopter aan ons voorgesteld. Deze is een vriendin van Helen, Ilse, een vluchtelinge uit Europa, kind van ouders die hun einde in de gasovens hebben gevonden. (‘Fried to a crisp in the gas ovens’ is de formule waarmee Ilse dit afschuwelijke eind probeert te relativeren.)
In de laatste episode ziet men Helen als medicus op bezoek in Australië, waar zij deelneemt aan een internationale conferentie. Zij is intussen werkzaam met Ilse als dokter in Afrika geweest, maar dit werk is tot een eind gekomen. Hier komt de dénouement en de oplossing van de moord, waarvoor Helen jaren tevoren de schuld op zich had genomen. Men begrijpt nu waarom.
Ook in het laatste deel van deze doorwrochte roman, is het voor de lezer alsof hij alweer in een andere wereld is getreden. King is nu eenmaal een veel bereisde man. Tot 1964 werkte hij voor de British Council in vele landen, waaronder Griekenland en Japan, en hij is momenteel President van het Internationale P.E.N, vandaar zeker, dat de enscenering hier ook internationaal mag heten.
Enkele details van de oplossing - bij voorbeeld de betrokkenheid erbij van enkele figuren die ik hier niet noemen zal, leken mij weinig overtuigend, dat wil zeggen, uit psychologisch oogpunt. Dit echter neemt niets weg van de prestatie die hier door King is geleverd. Men neemt het op de koop toe... omdat King zo'n uitstekend verteller is, voor wie men gauw en graag zijn ‘disbelief’ wil ‘suspend’.
Ook Stars and Bars brengt de lezer naar het buitenland en is ook op een veel oppervlakkiger wijze onderhoudend, met een goed geconstrueerde plot. Maar bij King voelt de lezer, dat dit alles niet slechts een goed in elkaar gezette plot en een boeiende vertelling is, maar het leven zelf. De zijne is daarom een zeer ongewoon, zeer gedistingeerd moordverhaal - een roman van literaire allure, die met meer dan louter persoonlijke relaties bezig is... die ons tevens beelden - en oordelen - te bieden heeft met betrekking tot samenlevingen nu en in het verleden, in India, Engeland en Australië. Deze roman is zeker op het niveau van Graham Greene, indien niet hoger.
| |
David Lodge
Over de laatste roman van David Lodge Small World zal menig lezer van BZZLLETIN reeds veel hebben gelezen of gehoord, vooral als hij/zij letterkunde studeert. Want deze roman houdt zich druk en uitsluitend bezig met de zielige en ridicule capriolen van de academische strebers van onze dagen, die de letterkunde gebruiken om carrière (en gesubsidieerde wereldreizen) te maken, waardoor ze continu van de ene volslagen letterkundige conferentie naar de andere ‘moeten’ vliegen. Enkele van de hoofdfiguren-de Amerikaan Morris Zappen de Engelse professor Philip Swallow- hebben lezers in een vroegere ‘campus-roman’ van Lodge reeds ontmoet. In Changing Places ging het over academische uitwisseling op internationaal niveau - een systeem dat ook gelegenheid biedt voor de uitwisseling van huwelijkspartner - bij Lodge speelt overspel een hoofdrol en sex is altijd om de hoek.
David Lodge.
In Small World (een aardige titel door zijn subtiele dubbelzinnigheid) is de hele internationale circus of menagerie in beweging gekomen zodat wij druk bezig zijn of van Honolulu naar Tokyo, of van Birmingham naar Jerusalem te vliegen. Waarvóór is van minder belang. Men leest:
‘“Then what in God's name is the point of it all?” cried Philip Swallow, throwing his hands into the air.
“The point, of course, is to uphold the institution of academie studies. We maintain our position in society by publicly performing a certain ritual, just like any other group of workers in the realm of discourse - lawyers, politicians, journalists...”’
Waaruit blijkt dat de literatuur - de discussie ervan, het genieten ervan, het waarderen ervan - maar bijzaak is... ‘a means to an end’. En dat doeleind is: de eigen positie en status in de samenleving verzekeren. Het is aardig door Lodge gezegd.
Naast Zapp en Swallow introduceert de auteur vele andere karakteristieke figuren: de romanschrijver Parkinson: de ex-Nazi professor Siegfried Van Turpitz, de homoseksuele Franse Literairdeskundige Michel Tardieu en de Italiaanse academische sexbom Fulvia Morgana, met de nestor van allen, Arthur Kingfisher, een soort literaire Howard Hughes. Tegenover deze oude rotten in het vak stelt Lodge een nieuweling, de jonge Ierse dichter Persse McGarringle, die met geld dat hij van een prijs heeft, en geld dat hij niet heeft, de wereld rondvliegt op jacht naar de mooie Angelica Pabst (natuurlijk maakt de Amerikaan Zapp van deze naam het lelijke ‘Al Papps’). Op Angelica waant Persse zich vurig verliefd te zijn geworden - hij vergist zich. Voor deze relatie maakt Lodge een nogal charmant gebruik van literaire toespelingen. De jonge Persse ziet zichzelf in de rol van Porphyro en Angelica in die van Madeline uit The Eve of St. Agnes van John Keats, terwijl Angelica en haar tweelingzuster in verband worden gebracht met de ‘Bower of Bliss’ uit Edmund Spensers The Faerie Queen.
Lodge laat echter niet veel plaats vrij voor zulke literaire spelletjes. Zijn onderwerp hier is trouwens niet de literatuur zelf maar haar parasieten, de wereld als ‘a global campus’ gezien, om de woorden van de helderziende cynicus Zapp te citeren, die ook van oordeel is, dat ‘Food and accommodation are the most important things about any conference.’
Na een vrij rustig begin - wij zijn aanwezig bij een kleine, saaie, mislukte conferentie in Birmingham (slechts 57 deelnemers en zelfs dat aantal is niet komen opdagen) - begint de draai- | |
| |
molen steeds sneller te wentelen en wij vliegen de wereld rond, van conferentie naar conferentie, van bed naar bed, van het ene debâcle naar het andere. Hier ligt de reden waarom Lodges roman eigenlijk geen goede roman is: hij stapelt de ene amusante situatie op de andere op en maakt veel te veel gebruik van het toeval. De sex-situaties worden op een jongensachtige wijze benaderd, wat eentonig en uiteindelijk vervelend wordt. Voor ‘closet-puriteinen’ als David Lodge is ons seksuele leven alleen maar ‘naughty’ of ‘funny’ - in feite: one big, dirty, boyish laugh, of liever, gegiechel. Dit aspect van de roman, het overdreven gebruik van toeval en de plotselingen onthullingen (een oude vrijster onder de steeds confererende literatie blijkt de moeder van de mooie Angelica en haar zuster - een striptease artieste - hoewel de dame steeds had volgehouden, dat ze de baby's in de w.c. van een vliegtuig gevonden had) verlagen het niveau en ondermijnen de satire. Het is daarom nogal moeilijk de roman - nota bene, door een professor in de letterkunde geschreven - volkomen au sérieux te nemen. De humor is te buitensporig en te gewild. Niettemin is de grote Booker-McConnellprijs voor 1984 bijna aan Lodge voor deze roman toegekend.
Bij het verschijnen van de Penguin paperbackuitgave heeft Kathy O'Shaughnessy, adjunct-redactrice van The Literary Review geschreven, dat Small World ‘a clever, entertaining novel, with a neatly finished, adroit plot’ is... ‘but not much more than that’ - een oordeel waar ik het graag mee eens ben. Scandal, Stars and Bars, Small World - ik zou ze geenszins onder één noemer willen brengen, maar de gelijkenis, waar het om ‘gelach, gelach en nogmaals gelach’ gaat, geeft wel te denken. Geen manier om een goede roman te schrijven, maar wel een manier om een goed koopbare roman te schrijven?
| |
Beryl Bainbridge
Van deze negen romans is Watson's Apology van Beryl Bainbridge de merkwaardigste en vormde, lijkt me, voor de auteur de moeilijkste opdracht. In zekere zin is Barnes' Flaubert's Parrot een reconstructie, waarin de reconstructeur zich evenwel veel vrijheid heeft gegund. In Watson's Apology heeft Bainbridge zich de zware taak opgelegd, een echte en toch nauwkeurig gedocumenteerde roman te schrijven over een moord, die door een deftige oude heer is gepleegd in Londen in het jaar 1871.
De eerbiedwaardige Dr. J.S. Watson, oud-schooldirecteur en auteur van talloze zware en weinig gewaardeerde werken over de Griekse en Latijnse auteurs en over kerkelijke kwesties, heeft op een Zondag, na het kerkbezoek, zijn Ierse vrouw Anne in Stockwell met een pistool doodgeslagen. Waarom, in hemelsnaam waarom? (Die woorden zijn niet van mij maar van de schrijfster zelf, woorden, die zij geuit heeft, toen ik bij haar twee jaar geleden op bezoek was en zij druk bezig was met het maken van dit boek. De gewoonlijke stapel geschrapte bladzijden lag onder haar werktafel - honderden vellen.)
Waarom, inderdaad, heeft deze rustige, geleerde en door en door saaie man - het model van de Victoriaanse schoolmeester en ouderling - zich plotseling zo gedragen? Wat was de werkelijke toedracht? Wat heeft hem tot zo'n brute en fatale daad gebracht? Deze zijn de vragen die Beryl Bainbridge tot het schrijven van deze roman hebben bewogen en waarop zij een overtuigend antwoord heeft willen geven... maar dan in romanvorm, al maakt ze daarbij een zeer degelijk gebruik van veel materie uit de archieven.
Zij begint met een reeks brieven af te drukken, die Watson aan Anne Armstrong heeft geschreven, met de bedoeling haar tot zijn vrouw te maken. Hij kende haar nauwelijks en op dat ogenblik woonde zij in Dublin in echte armoe, met haar oudere zuster Olivia. Zij was bijna veertig.
Ziehier het begin, de wortel van deze tragedie. Daarna volgen honderd pagina's, waarin Bainbridge probeert dit vreemde echtpaar te beschrijven en hun huwelijksleven te reconstrueren, totdat wij bij bladzijde 124 (het zijn lange bladzijden) en de dag van de moord zijn gearriveerd. Deze ruim honderd pagina's lange reconstructie is wel heel knap gedaan, maar alles blijft te veel het karakter van een reconstructie houden. Er zit te weinig spanning in - misschien omdat er te weinig spanning in het leven van Watson en zijn vrouw zat. Na bladzijde 124 echter komt actie en drama in overvloed, waarbij Bainbridge uitzonderlijk knap en spannend schrijft, een scène tussen man en vrouw opbouwend, die psychologisch heel overtuigend is: hij altijd te weinig echtgenoot en altijd met zijn saaie boeken bezig, zij door verwaarlozing en gebrek aan achtergrond zwaar gefrustreerd en aan de drank geraakt. Dit is een scène die tegen het eind van de roman en na de grondig gedocumenteerde passages over de rechtzaak, herhaald wordt, maar nu meer in detail en met een nieuwe draai. (‘You had nothing to give. You're a cold fish.’)
Beryl Bainbridge.
De vroegere romans van Beryl Bainbridge, die hoofdzakelijk door haar eigen ervaringen en het gezinsleven thuis, toen zij een jong meisje was, zijn ingegeven, waren ook eigenlijk reconstructies. Maar hier is het karakter van de reconstructie openlijk geworden. Tijdens het lezen raakte ik zeer onder de indruk van wat Bainbridge hier heeft gepresteerd. Het vergaren, selecteren, ordenen van de materie, naast de creatieve taak, moet zeer veel inspanning van haar hebben geëist. Zij heeft het zich niet gemakkelijk gemaakt.
Het resultaat is een geslaagd, maar heel luguber boek, waarin de veel gevierde humor van de schrijfster wel hier en daar door de sombere oppervlakte doorbreekt, maar overigens weinig kans krijgt. De tragische illusies waaraan Watson in de gevangenis lijdt - zeker een soort krankzinnigheid - zijn huiveringwekkend goed geschreven en zijn zelf ook huiveringwekkend. (Interessant detail: volgens een directeur van de uitgeverij Longman, verdiende Watson met al de boeken van hem die door die firma zijn uitgegeven de royale somma van vijf pond sterling.)
| |
John Murray
Ten slotte een boek dat anders is dan al de reeds besproken romans, een vorm die geenszins nieuw is - zeker niet voor de lezers van Nederlandse romans - maar wel een nieuwe stem en een schrijver met een eigen stem, hoewel ik er nog niet zeker van ben, of hij zijn echte eigen stem al gevonden heeft. De roman heet Samarkand en de auteur heeft John Murray. Ook de uitgever Aidan Ellis is een vrij nieuwe naam en zijn hoofdkwartier is niet het uitgeverscentrum Londen, maar Henley-on-Thames, in Oxfordshire.
Deze informatie is wel op z'n plaats en te zake dienend, want een van de aantrekkelijke kenmerken van deze eerste roman van Murray, die ook de oprichter en redacteur van het nieuwe tijdschrift Panurge is, is de plaats van handeling, Cumberland in de jaren vijftig. Zelfs in een tijdperk van continue wereldrei- | |
| |
zen per vliegtuig à la Small World klinkt de naam Samarkand in het Engelse oor als de naam van een oord dat verafgelegen en nauwelijks voor ons bereikbaar is. En dat is ook in een zeer reële zin het graafschap Cumberland (thans Cumbria genoemd) in het verre Noord-Westen van Engeland - een verafgelegen plaats en een verafgelegen samenleving met een eigen - verafgelegen lijkende - cultuur. Hier is ‘Samarkand’ de manier waarop een jongen ‘Cumberland’ bij vergissing uitspreekt - een zeer gelukkige vondst van de auteur.
John Murray.
De roman is nagenoeg zonder plot (à la Neerlandaise), want Murray wil iets anders bereiken dan een verhaal vertellen. Hij maakt een poging, in een stijl die soms eenvoudige en directe taal bezigt en soms bewust poëtisch en met woorden geladen is, een beeld te schilderen van het leven van een eenvoudig, nogal arm gezin dat in een kleine en lelijke plaats aan de kust van Cumberland woont.
Het gezin bestaat uit vader Tan (een rustige man met een volkstuin maar geen ambities - hij is wel een verwoed lezer van boeken), de zelfopofferende moeder Sarah, die aldoor van een groter, beter huis voor het gezin droomt, en vier zoons, die zeer verschillend van aard zijn en van wie de lezer geslaagde portretten krijgt. ‘Personal relationships’ vormen echter nauwelijks de materie hier. Door het leven, de gedachten, het doen en laten van deze zes figuren te beschrijven, wil Murray een streek - of tenminste Cumberland zoals híj het gekend heeft - in beeld brengen. Dit is hem gelukt.
Men leest dat Murray deze roman geschreven heeft kort nadat hij aan de Universiteit van Oxford was afgestudeerd. Dit feit - naast een zeer literaire overtuiging - zal helpen verklaren waarom zijn benadering, zijn woordgebruik en zijn structuur zo opvallend poëtisch zijn, en daarbij waarom hij aldoor de vorm van de lineaire vertelling vermijdt, al speelt de chronologie wel een rol in de structuur van zijn boek. Zodat wij tegen het eind van de roman de verschillende figuren nog bezig met hun preoccupaties zien - preoccupaties die hun reeds aan het begin bezig hielden. Sarah vindt een groter huis, de oudste zoon Frank vindt een voor hem geschikte, hoewel lang niet perfecte, vriendin, enz., enz. Hier echter is Cumberland/Samarkand de werkelijke hoofdfiguur, of in ieder geval een hoekje van Cumberland, een gebied waar men zich veel meer bewust is van de natuur - de bossen, de zee - dan in het meer ontwikkelde en welvarende zuiden van Engeland.
De eerste pagina's zijn zelfs grotendeels gewijd aan een beeld scheppen van de natuurlijke omgeving en door de roman gestrooid vindt men passages met een pleidooi voor het natuurlijke, ongetemde landschap, dat ‘made from itself and through no man’ is. Jack, de jongste zoon, is zich hiervan op zéér jonge leeftijd (slechts vijf jaar) bewust en hij is het, die Murray het volgende laat denken:
‘Nature knew how to look after itself like an independent spirit. He only had to take a look at the Civic Park in Blackrigg to appreciate the ways of men with nature. They took the life from it, tamed it into a poor drawing or puzzle and made it dead as yesterday.’
Kort hierna komt de volgende passage:
‘Here was his own world, the world that was protective, secret as the subtleties of dark red moths and distant countries. The only companion fit for this would have been another quiet soul like himself...’
Een tekortkoming van de roman is het hier en daar bezigen van een te geladen taal, vol abstracte woorden, in verband met eenvoudige situaties en in de mond (of de gedachten) gelegd van simpele mensen, die zo'n taal nooit zouden hanteren. Zou, bij voorbeeld, een jongen van vijf jaar de hierboven geciteerde woorden gebruiken, of als volgt denken:
‘He would be the kindly, generous, sponsor of a cultural exchange, where the Findo people could recreate themselves among the strange and exciting.’?
Dat is niet Jack, leeftijd vijf jaar, maar Murray uit Oxford, die bezig is zijn gedachten te formuleren. Als een Nederlandse lezer zijn woordenschat in het Engels wil uitbreiden, dan zal hij in deze roman van John Murray woorden tegenkomen, die hij zeker nooit tevoren heeft gezien. Ik ook niet: ‘clarting’, ‘hoodooed’ (‘How d'you do’ zeggen), ‘gollering’. Zulke woorden - even zout als de zee - verlenen een authenticiteit en geur aan het beeld van deze streek in een boek dat zeer bewust een streekroman wil zijn.
Het is echter niet de taal - hoe bewust deze ook is, soms al té bewust - waaraan deze eersteling van John Murray zijn kracht verleent. Die kracht ligt in de grote, onbedorven liefde voor het leven en de wereld, vooral de wereld van de natuur, die hier van begin tot eind de drijfkracht is. Murrays boek is dynamisch. Zoals de natuur is het zeer opvallend zichzelf.
Dus - negen gezichten, negen vormen, van de hedendaagse Britse roman, die natuurlijk honderden gezichten en vormen heeft. Nergens hier iets werkelijks groots of grootscheeps - reden genoeg om de nieuwste roman van Anthony Burgess minstens even te noemen. Het boek heet The Kingdom of the Wicked en gaat over het Romeinse Rijk. In zijn recente romans, van Earthly Powers, waarvoor hij de Bookerprijs voor 1980 niet kreeg, af, streeft Burgess duidelijk naar iets grootscheeps. Ik las dat de romanschrijfster en critica Kay Dick terecht de ‘Balzacian creative energy and virtuosity’ van Burgess aanprijst. Zij vindt dat hij met deze jongste roman de grote prijs wel halen zal. Maar: What's in a prize? The book's the thing.
A.N. Wilson: Scandal, Hamish Hamilton, 1983 |
Anita Brookner: Hotel du Lac, Jonathan Cape, 1984 |
Ursula Holden: Eric's Choice, Methuen, 1984 |
Julian Barnes: Flaubert's Parrot, Jonathan Cape, 1984 |
William Boyd: Stars and Bars, Hamish Hamilton, 1984 |
Francis King: Act of Darkness, Hutchinson, 1983 |
David Lodge: Small World, Martin Secker & Warburg, 1984 |
Beryl Bainbridge: Watson's Apology, Duckworth, 1984 |
John Murray: Samarkand, Aidan Ellis, 1985 |
|
|