waarmaken. Dat behoort niet tot haar taak. Het zijn schitterende opdrachten voor de pedagogie of de moraal, dat men bij voorbeeld wat vriendelijker tegen de dingen aankijkt door de stichtelijke woorden van een priester, maar in de kunst gaat het niet om het stichtelijke, noch om het tegendeel ervan, het gaat om die genoemde verhouding. In zoverre interesseren mij alle oproepen, eisen en dergelijke absoluut niet.
Het is ook niets nieuws: in de loop van de geschiedenis kan men zien dat de eis tot vriendelijkheid naar de burgers toe steeds weer aan kunstenaars werd gesteld. Iemand die een portret van zichzelf laat schilderen ziet toch altijd liever iets in gouden kleuren dan de afbeelding van een nietig mensje. Dat is ook begrijpelijk. Elke opdrachtgever probeert de kunstenaar met geld of andere middelen zo ver te brengen dat hij hem grootser schildert dan hij in werkelijkheid is. Die poging tot beïnvloeding heeft tot verschrikkelijke catastrofes geleid en zo ontwikkelde zich bij voorbeeld het mecenaat als een correctie op de ergste eisen van de burgerij. Dat zou je de positieve kant van het mecenaat kunnen noemen, dat tegen de kunstenaar zegt: doe wat je wil, trek je niets aan van die eisen, werk liever nauwkeuriger. In die zin was het mecenaat een van die vormen die elke samenleving opnieuw moet ontwikkelen en wij hier staan wat dat betreft pas aan het begin.
Er bestaat in dit opzicht ook een groot verschil tussen eisen vanuit de staat en vanuit de maatschappij. Aan eisen van de staat kan ik me onttrekken. Wanneer de staat naar me toe komt, dan is dat een ambtenaar en tegen een ambtenaar kan ik zeggen: sorry, nee. Bij de maatschappij ligt dat echter anders, daar komt niemand naar me toe, daar gebeuren allerlei dingen en ik kan moeilijk doen alsof er niets aan de hand is. Dan komt mijn eigen moraal in het geding. In zoverre interesseren staatsopdrachten mij absoluut niet, terwijl maatschappelijke opdrachten simpelweg bestaan, ook in mijzelf steken. Ik werk en besta als een politikon, ik ben een tijdgenoot, de problemen van mijn tijd hebben ook met mij te maken.
Maar juist door die maatschappelijke eisen krijgt de schrijver veel meer taken toegewezen dan eigenlijk tot zijn terrein behoren, wanneer zoals in de DDR de openbaarheid, de pers tekort schiet. De literatuur in de DDR is dan ook gedwongen om zich met verschillende terreinen van de openbaarheid bezig te houden, journalistiek te bedrijven, dingen ter discussie te stellen die nergens anders aan bod kunnen komen. Vindt u dat plezierig, stoort het of speelt het helemaal geen rol bij uw werk?
Het is heel normaal dat, wanneer in een maatschappij bepaalde dingen niet aan de orde komen terwijl ze voor haar toch van belang zijn, er door die maatschappij druk wordt uitgeoefend op anderen om daaraan te voldoen. Voor verschillende terreinen lijken schrijvers het meest geschikt en worden bepaalde eisen aan hen gesteld die eigenlijk door andere maatschappelijke groepen zouden moeten worden ingewilligd. Met kunst heeft dat niet zoveel te maken, maar je kunt er niet aan voorbijgaan. Je kunt het daarmee vergelijken dat eerst de directe honger moet worden bevredigd voor je een filosofisch boek kunt gaan lezen. Er zijn bepaalde behoeften die voor de maatschappij voorrang hebben. De pers komt daar slechts zeer beperkt aan tegemoet en daarom verwacht men bevrediging van de schrijvers. Er wordt ook geen literatuur verlangd, maar iets als journalistiek, ‘de waarheid over’. En dan zie je gebeuren dat schrijvers in de DDR een bijna overtrokken betekenis krijgen, die ver uitstijgt boven datgene dat schrijvers eigenlijk zouden moeten zijn. Het is een maatschappelijke functie die literatuur niet alleen niet zou moeten hebben, maar die ze in wezen ook niet heeft.
Ik heb de indruk dat de literatuur in de DDR een groot bereik heeft, dat er veel gelezen en over literatuur gediscussieerd wordt, veel meer dan bij voorbeeld in Nederland. Bevinden de schrijvers zich daardoor niet in een merkwaardige positie: aan de ene kant staat men in het centrum, aan de andere kant wordt men juist daardoor, door het feit dat er zo veel van hen verwacht wordt, beperkt?
Ik geloof zeker dat die overgrote werking van de literatuur in de DDR bestaat, dat er abnormaal veel over wordt gediscussieerd, dat die overtrokken betekenis iets ongewoons is in vergelijking met andere landen, zowel in het westen als in het oosten. Dat heeft beslist niets te maken met een sterker literatuurbegrip onder de bevolking, echter wel met het feit dat bepaalde kwesties praktisch alleen in de literatuur worden aangepakt. In andere landen voltrekt een dergelijke opwinding zich rond tijdschriften en kranten en veel minder rond literatuur. Wat hier bij voorbeeld werd losgemaakt door het verschijnen van Nachdenken über Christa T. van Christa Wolf of Ole Bienkopp van Erwin Strittmatter, dat is in die omvang voor andere landen nauwelijks begrijpelijk, maar hier wel, omdat er dingen in werden genoemd waarover de maatschappij zich wilde uiten en waartoe anders nauwelijks gelegenheid bestond. Vermoedelijk geldt voor De onkwetsbaren hetzelfde, als je de opgewonden discussies ziet. Ik merk ook dat het nauwelijks om literatuur gat, dat men geen vragen stelt volgens literaire maatstaven, naar de literaire kwaliteit van het boek. Slechts weinig recensenten gaan daarop in, praktisch niemand schrijft over de taal. Het gaat heel vlug om de waardevoorstellingen van een socialistische maatschappij, die het boek kritisch, provocerend behandelt. Dat maakt het ook wel spannend om hier te schrijven, ook al dreigt steeds het gevaar dat je uitmondt bij journalistiek. Maar ook al is het niet geheel of geheel niet de taak van de literatuur, het heeft toch geleid tot deze hevige bewegingsvorm, tot die hoge positie van literatuur in de DDR.
In het westen bestaat vaak de indruk dat de literatuur in de DDR volledig gemuilkorfd is, dat alles gecontroleerd en beheerst wordt, waarbij alleen af en toe iets door de mazen glipt. Is die indruk juist?
Ik vind dat toch te zeer een beeld van buitenaf. Het is mij niet onbekend, tijdens een reis door de BRD ben ik dat regelmatig tegengekomen, vroeg iemand me bij voorbeeld hoeveel jaar ik voor dat boek had gezeten. Dat is een voorstelling die ik nogal absurd en ook fout vind. Er bestaan in mijn staat - zoals in elke staat - ook vormen van dwang. Lenin definieert de staat, iedere staat, als onderdrukkingsmechanisme naar binnen en naar buiten. Het benoemen van vormen van dwang in een staat is een volstrekt zinloze bezigheid. Vormen van dwang hebben echter ook iets produktiefs, of nauwkeuriger uitgedrukt: ik kan leren om ze produktief te laten worden. Kunst is toch ook een vorm van dwang. Ook daar heersen verschrikkelijke wetten die zich aan me opdringen en waarvoor ik bezwijk of die ik verander. Als je de geschiedenis van de kunst bekijkt, kun je zien dat dwang enorm stimuleert tot het overschrijden van grenzen, hetgeen dan ook voortdurend gebeurt. Uit die druk ontstaat dus ook een enorme kracht.
Ik wil niets eenvoudiger voorstellen dan het is, integendeel, alleen vind ik dat dat beeld niet klopt, er gebeurt iets spannendere. Natuurlijk vindt er manipulatie plaats, natuurlijk probeert de staat de dingen op een bepaalde manier te kanaliseren, dat hoort er nu eenmaal bij. Maar toch ontwikkelt elke maatschappij veel paradoxen en alternatieven en beweegt zij zich buiten de voorgeschreven paden. Natuurlijk is ook hier sprake van een maatschappij met bewegingen die oncontroleerbaar zijn, dat is normaal, geldt voor elk organisme. Er is een literatuur, een kunst die door de staat nou niet bepaald wordt toegejuicht, maar die wordt toch altijd door de maatschappij opgenomen en geaccepteerd wanneer die van mening is dat het klopt wat er wordt uitgedrukt.
Dat beeld wordt voor een groot deel veroorzaakt door journalistieke meldingen in de trant van: goed nieuws is slecht nieuws, slecht nieuws is goed nieuws. Op grond daarvan ontstaat dan dat beeld van de DDR, waarbij de catastrofes of staatsacties als de algehele toestand worden gezien. Terwijl het leven hier toch wel iets geschakeerder is.