esthetische criteria, aarzelen niet om aan de discussie over Wagner hun argumenten een sterk morele connotatie te geven (sedert het begin van zijn loopbaan hebben de tegenstanders van Wagner gevoeld dat er iets fundamenteel ‘slechts’ zou zijn aan die kunst en sommigen hebben dit argument bevestigd gezien in de bewondering van Hitler voor de kunst van Wagner). Er is mij geen andere kunstenaar bekend van wie het werk zo'n krachtige discussie buiten de louter esthetische waardering heeft bewerkstelligd, een discussie die zich blijft bewegen in de domeinen van moraliteit, psychologie of politiek. De felheid dan waarmee Van Eeden zich verzette tegen de diepe verering van zijn tijdgenoten van Richard Wagner (de Nederlandse woordvoerder van de bewonderaars was Diepenbrock die in zijn kolommen in De Kroniek Wagner als een godheid van de kunst prees), typeert de diepe en blijvende kloof tussen de wijze waarop voor- en tegenstanders van Wagner dit oeuvre waarderen. In zijn scherpe afwijzing van Wagner was Van Eeden stellig tegenstrever van zijn tijd, maar hij stond niet alleen. Zoals hij de tegenstelling van Bach en Wagner had beklemtoond, die van zuiverheid en ontaarding, zo zou Is. Querido in het opstel ‘Händel, Bach, Chopin’ (opgenomen in de bundel Studien van 1908) in soortgelijke termen zijn afkeer van Wagner uitdrukken.
Naar aanleiding van de Mattheus Passion schrijft Querido: ‘In dit toon-poëem is de ziel der menschheid aan 't woord, de menschheids-ziel die zingt! Wagner staat hier tegenover als een wel hevige, maar demonisch zinnelijke ziel, gefolterd, geteisterd door heidensche hartstochten, heidensche natuurmystiek en den op Schopenhauer parasiteerenden bouddhistischen zelf-reinigings-waanzin. Bach's ziel is nevelloos en klaar als een hoog-vonkelende sterrennacht’.
Van Eedens ontwikkeling van diepe muzikale bewogenheid naar een wantrouwige afstandelijkheid tegenover die kunst, is in het dagboek chronologisch na te gaan. In Van de koele meren des doods is creatief uiting gegeven aan een spanning die zich rond deze periode al in de schrijver moet hebben gemanifesteerd. In de roman heeft de muziek een functie die van fundamenteel belang is.
Hedwig de Fontayne en Termeer zijn de twee verdoolden in de Nederlandse roman. Het verschil in benadering tussen Van Eeden en Emants is dat bij de laatste erfelijke factoren als verklaring dienen voor de verwording van zijn (anti-)held, waar Van Eeden het treurige lot van Hedwig sociogenisch wil verklaren. Hedwigs diepe melancholie vindt een oorzaak in de ruwe wijze waarop een fijngevoelig meisje door haar omgeving en opvoeding is gebroken. Daarnaast zijn zwaarmoedigheid, verveling en walging (één van de sleutelwoorden in de roman) symptomen van het ziektebeeld van haar klasse. Pedagogische en cultuurkritische denkbeelden vermengen zich. De psychiater Van Eeden stapt het verhaal binnen om een oordeel te leveren over opvoedingsproblemen, de kunstenaar Joob (een hoofdfiguur in de roman) geeft een maatschappelijke analyse. Het gevolg daarvan is een zekere verwarring van perspectief in de roman.
In Hedwig, de jonge vrouw, botsen twee tendensen, die van geestelijke en reine liefde met die van donkerbekoorlijke en genotzuchtige zinnelijkheid. Zij verwerpt het sensualisme van Johan en kiest voor de dweepzieke Gerard. Beide mannen zijn contrasterende karakters, de kunstenaar tegenover de burger, de man van fatsoen en koele plicht tegenover de mens van verbeeldingskracht en brandende passie. Maar beiden weten zich tegenover het raadsel van de Sfinx gesteld: voor de een is (wordt) Hedwig hoer, voor de andere is zij Madonna. De kunst van het fin de siècle projecteerde een zwart-wit tegenstelling van lichaam en geest, van sensualiteit en askese. Het werk van Wagner, Tolstoj, Maeterlinck, Ibsen en de Pre-Rafaëlieten is van die dualiteit doortrokken. De christelijke tegenstelling van materie en geest - ook in de verhouding van sexen - was in het bewustzijn van de denker rond de eeuwwisseling verscherpt door een neo-platonische beklemtoning van een hogere wereld van de geest en een lagere van de zinnen. Het conflict woekert in Hedwig zelf en is verpersoonlijkt in de rivalen die haar liefde zoeken, Gerard en Johan.
Contrast, oppositie en dualiteit vormen de beginselen van structuur waarop Van Eeden zijn roman heeft gebouwd. In Hedwigs overgevoeligheid voor de muziek heeft het oppositie-principe in de roman een functie.
Met betrekking tot de muzikale aantrekkingskracht op Hedwig de Fontayne is het denken van Søren Kierkegaard relevant. In Either/Or (1843- ik ken het werk uitsluitend in Engelse vertaling) wil de filosoof niet zover gaan de muziek als schepping van de duivel te verwerpen, maar hij benadrukt dat vooral in de eigen tijd vele slachtoffers zijn aan te wijzen van de demonische werking die van de muziek kan uitgaan. Het diepste gevaar - vooral voor de vrouw - is de lokkende samenspraak met het sensuele. De toonkunst wekt begeerte, muziek is belofte, sexuele prikkel.
De vernietigende werking van de muziek op de morele (gehuwde) vrouw, de dame die tegen haar wil valt voor en door de muziek, zijn thema's die men in talrijke romans en verhalen van de negentiende eeuw zal aantreffen. Maar geen werk heeft de geesten sterker bewogen dan Tolstojs Kreutzersonate. Ook Van Eeden moet door dit verhaal zijn geraakt, sterker: het lijkt aantoonbaar dat hij zich in de opbouw van zijn roman direct door Tolstoj heeft laten inspireren. Maar allereerst - hoe reageert Hedwig op de muziek?
In de ervaring van muziek strijden in Hedwig twee, elkaar vijandige krachten: goed en kwaad, wezen en schijn, God en duivel. Preciezer uitgedrukt - daar is de reinigende, zuiverende en verheffende werking van muziek (Schumann, Beethoven, maar vooral Bach), de muziek is een goddelijke taal die haar tot kalmte maant en inkeer brengt; daarmee botst een prikkelende, lokkende en verleidende werking van de muziek (Wagner), een demonische kracht die een koortsachtige lust wekt, begeerte doet opvlammen.
De eerste storingen in het zielsleven van de jonge Hedwig komen tot uiting in haar reactie op muziek. Op feestavonden genoot zij van muziek, van droevige noten en smachtende melodie, zoet en verraderlijk. De muziek bedroefde en verrukte haar, prikkelde tot tranen en lokte een uitgelaten lach. Zij wachtte de muziek met een gespannen genotsbegeerte.
Het herstel van een ambacht: de Graham piano. (1880) De ontwerpen zijn van Burne-Jones.
In de pubertijdsjaren wordt Hedwig door haar behaagzucht gekweld tot zelfverachting. In de moeilijke perioden was de muziek haar tot steun. Op een zoete oktoberavond hoort zij de