Bzzlletin. Jaargang 14
(1985-1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |||||||||||||
W.S. Huberts
| |||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||
nia van de twintigste eeuw, een bekendheid die toegenomen was nadat hij in 1911 de Nobelprijs voor literatuur had gekregen). Omwille van de leesbaarheid zal ik Maeterlincks tekst in de vertaling van Maeterlinck 1911 geven. Maeterlinck zegt op p. 29: Dit is zeker, dat het gebied van onze ziel met iederen dag grooter wordt. Op p. 165 zegt Vestdijk: De grenslijn [tussen psyche en alziel - WSH] is niet star en onveranderlijk, neen, we zouden haar kunnen vergelijken met de scheiding tussen zee en strand: wisselend naar eb en vloed, naar windvlagen, zandbanken en kuilen. Wat we dus moeten doen, is: 't strand verbreden, de Wereldziel inpolderen! Op p. 31 vinden wij bij Maeterlinck een verwijzing naar het oude Egypte: Wat wij van het oude Egypte weten, wettigt de veronderstelling, dat dit zulk een geestelijke periode doormaakte. Bij Vestdijk vinden wij op p. 160: [...] ik houd van katten [...] die doen, alsof ze wèrkelijk de incarnatie van een of andere zeer schone en schuldige Egyptische prinses zijn... Op p. 161 blijkt de titel van een van de hoofdstukken uit Een filosofische rozenkrans, het boek dat de hoofdpersoon van zijn vriend ten geschenke heeft gekregen, te zijn: ‘kennistheorie der oude Egyptenaren’. Op p. 31 en 32 spreekt Maeterlinck over het Frankrijk van de 17e en 18e eeuw, volgens hem een periode die juist gekenmerkt werd door de afwezigheid van de ziel: Daartegenover staan gansche eeuwen [...] waarin de ziel zich niet vertoont. Zoo staat zij b.v. op grooten afstand van Griekenland en Rome, en het Frankrik der 17e en 18e eeuw. In deze tijden ontbreekt er iets, zegt Maeterlinck: Men weet niet waarom, maar iets is daar afwezig [...]. Dan komt hij te preken over Racine en zegt: De personen van Racine worden alleen gekend door hetgeen ze zeggen; en geen enkel woord steekt de dijken der zee door. Dit beeld van doorbrekende dijken geeft Vestdijk ook. Op p. 165 lezen wij: Ruimte en tijd zullen eens te nauw blijken voor de onbedwingbare geest: de dammen zullen doorgebroken worden, de grenzen, die ons van onze moeder-alziel scheiden, uitgewist!). In Huberts 1984 heb ik uiteengezet dat Vestdijk volgens mij het verhaal zo ver in de toekomst plaatst, omdat de verschijnselen die optreden ‘niet van deze tijd en wereld’ zijn. Hij plaatst ze in het jaar 3258 omdat we dan midden in de periode van de Waterman zijn, een periode waarvan de astrologie aanneemt dat zij wordt geregeerd door het geestelijke in de mens. Vestdijk merkt hierover iets op in zijn briefwisseling met Theun de Vries (Vestdijk 1968, p. 40-41): [...] mijn inzichten in deze zijn eenigszins door de astrologie beïnvloed. Iedere tweeduizend jaar een nieuwe ‘cultuur’, - dan treedt de zon namelijk in een nieuw sterrenbeeld! - de Christelijke was de Visschen-cultuur; tegenwoordig zijn wij aan den Waterman toe (Aquarius), en het is b.v. wel aardig, dat de Waterman van alle twaalf teekens de meeste ‘collectivistische’ tendenzen vertoont. Het is natuurlijk maar een hoogere ‘Spielerei’. Ook Maeterlinck verwijst naar dezelfde zaken, waar hij op p. 34 en 35 zegt: Zou men niet zeggen, dat ze [de stem van de ziel - WSH] op het punt staat met één supreem geluid de laatste klanken van dwaling te overstemmen, waarin ze, als in een mist, nog gehuld is in de muziek; en voelde men ooit sterker dan in enkele stukken van sommige schilders uit de vreemde, het beklemmende mysterie der tegenwoordigheid van 't onaanzienlijke? En wat eindelijk de literatuur betreft, moet men nietconstateeren, dat sommige toppen verlicht worden door een schijnsel van gansch anderen aard dan ook het vreemdsoortigsten licht van vroegere literaturen? De een of andere transformatie van de stilte is nabij, en het rijk van het positieve verhevene dat tot nu toe heeft geheerscht, schijnt weldra te zullen eindigen. Van de symbolist Maeterlinck zijn dit natuurlijk uitspraken die voor de hand liggen; de ‘silence’ verwijst ook naar de ‘silence’ en de‘page blanche’ van Mallarmé - maar dit terzijde. Voor wat betreft het verband met Vestdijk is het belangrijker om te wijzen op het door Maeterlinck gecursiveerde ‘sublime positif’ (‘positieve verhevene’). Maeterlinck wil daarmee aangeven dat het volgens hem binnen niet al te lange tijd afgelopen zal zijn met de leidinggevende positie die het positivisme in die dagen nog bezat op het gebied van de wetenschap. Juist dit positivisme is volgens de astrologie immers het kenmerk bij uitstek van de periode van de Vissen, het sterrenbeeld dat voorafgaat aan de Waterman. Ongeveer twee jaar nadat Vestdijk Negen jeugdverhalen had geschreven, hield hij een lezing waarin hij sprak over de relatie tussen astrologie en cultuur (Vestdijk 1924 en 1925). De titel van deze lezing luidt: ‘Astrologische beschouwingen naar aanleiding van Gustav Mahler’ (hieruit blijkt tevens dat Vestdijk vanaf het prille begin van zijn muzikale interesse door Mahler geboeid is geweest). Ik zal de laatste twee zinnen in hun geheel citeren, daar ze een sterk verband vertonen met het verhaal ‘De grenslijnen uitgewist’. Vestdijk: M.'s [Mahler, WSH] muziek is geschreven voor de toekomst, voor den komenden Watermantijd, de tegenwoordige mensch is er - haast zou ik zeggen gelukkig - nog niet aan toe. Een hóóger gemeenschapsleeven, zoowel met onze medemenschen als met den kosmos, zal ook M.'s symphonieën nader tot de menigte brengen en haar 't begrip van veel dingen geven, die verstand en wetenschap nooit kunnen benaderen. De situatie uit ‘De grenslijnen uitgewist’, de situatie dus van nà het Interpsychisch Contact, is te karakteriseren als het hier genoemde ‘hóóger gemeenschapsleeven’. Ook hier is dus een parallel met Maeterlinck: Vestdijk spreekt over zaken die nooit door het verstand of de wetenschap kunnen worden benaderd, terwijl Maeterlinck het heeft over het einde van het positivisme. Op p. 36 zegt Maeterlinck: Dit is zeker, dat we in het dagelijksch leven der onbeteekenendste menschen onderling een zeker geheimzinnig rapport kunnen constateeren, zekere geestelijke verschijnselen en een zekere toenadering der zielen, waarvan in andere tijden geen sprake was. [...] Hier is sprake van gebeurtenissen, van een optreden der ziel, zooals er onophoudelijk plaats grijpen ook in het meest glanslooze bestaan van zulke menschen, die allerminst denken aan hun eeuwige rechten. Hier is sprake van een psychologie van gansch anderen aard dan de gewone, die zich den schoonen naam van Psyche wederrechtelijk heeft toegeëigend, daar zij zich eigenlijk alleen bekommert om verschijnselen, die nauw samenhangen met de materie. In één woord, hier is sprake van al datgene, wat een transcendente psychologie ons zou moeten openbaren, die zich zou bezighouden met de betrekking van ziel tot ziel, met de gevoeligheid onzer en hare aanwezigheid op gansch bijzondere wijze. Deze studie, die den mensch een trap hooger zal brengen, is nog geheel in haar aanvang, en ze zal ongetwijfeld de elementaire psychologie, die tot op onze dagen gegolden heeft, geheel onmogelijk maken. Ik heb zo uitgebreid moeten citeren omdat in dit gedeelte van Maeterlincks tekst het wezen van zijn betoog opgesloten zit. Het is juist deze essentie die Vestdijk gebruikt heeft voor zijn verhaal. De ‘rapprochement d'âmes (‘toenadering der zielen’) waarover Maeterlinck spreekt heet bij Vestdijk ‘Interpsychisch Contact’. Waat Maeterlinck spreekt over ‘des rapports directs qu'il y a d'âme entre les hommes’ (‘de betrekking van ziel tot ziel’), spreekt Vestdijk op p. 171-172 van [...] de ontwikkeling van 'n nieuwe psychische functie, 'n geestelijk ‘zintuig’, waardoor 't mogelijk geworden was, de zielen van andere organismen af te lezen, alsof ze 'n deel van ons zelf waren! Slechts was hiertoe nodig de hand op de huid van 'n ander individu te leggen; men voelde, bespeurde, onderging dan alle emoties, gedachten en wilsimpulsen, die tegelijkertijd in die andere ziel leefden! Maeterlinck geeft in het eerder genoemde citaat ook aan niet veel goeds te verwachten van de psychologie van zijn tijd. Een weerklank van Maeterlincks sneer op de contemporaine psychologie vinden wij bij Vestdijk op p. 167: [...] 'n zéér merkwaardige profetie omtrent de psychische grenslijnen!!! De schrijver, overigens 'n fantastisch war- | |||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||
hoofd, heeft in z'n laatste opstel 'n zeer scherpe blik - zijns ondanks - in de toekomst geslagen. en op p. 173: Die allereerste exploratie bewerkte evenwel 'n grondige schoonmaak van 't onderbewustzijn, zoals Freud - 'n soort psychische alchimist, die duizend jaar geleden de eerste zwakke pogingen in deze richting waagde - nooit gedroomd zou hebben. Er zijn echter nog meer overeenkomsten tussen Maeterlincks essay en Vestdijks verhaal, Op p. 41-43 zegt Maeterlinck: Zet een gezicht als een wijze, een martelaar, een held, toch zal het oog van 't een of ander kind, dat u tegen komt, u niet met denzelfden ontoegankelijken blik begroeten, indien ge eenige verkeerde gedachte, eenig onrecht of de tranen vaneen medebroeder met u omdraagt. [...] In waarheid, het wordt moeielijk haat, nijd of verraad in onze harten verborgen te houden voor de blikken van anderen, want ook de onverschilligste zielen zijn onophoudelijk op hunne hoede. [...] Er zijn bijna geen schuilhoeken meer, en de menschen komen elkaar hoe langer zoo nader. Zij beoordeelen elkaar over de hoofden der woorden, ja zelfs der gedachten heen, want wat ze zien, zonder het te te begrijpen, ligt nog verder dan het domein der gedachten. En dat is juist een der voorname kenmerken der geestelijke perioden, waarvan ik zooeven sprak. Men voelt aan alle kanten, dat de betrekkingen van het gewone leven beginnen te veranderen, en de jongsten onder ons spreken en handelen reeds geheel anders dan de mannen der vorige generatie. Eene massa onnodige conventies, weer in de diepte, en zonder het te weten beoordeelen wij elkaar bijna allen alleen naar het onzienlijke. Maeterlinck spreekt over de moeilijkheid om haat, nijd of verraad in onze harten verborgen te houden voor de blikken van anderen Vestdijk zegt op p. 174: Raakt men z'n partner aan, gaat men rustig zitten, dan kan men na verloop van tijd 't gehele zieleleven, in alz'n lagen en schuilhoeken, bewuste en onderbewuste elementen, bestuderen. Maeterlinck spreekt over de onmogelijkheid om zich voor de medemens te verstoppen wanneer hij zegt: Er zijn bijna geen schuilhoeken meer, en de menschen komen elkaar hoe langer zoo nader en Vestdijk zegt op p. 174, waar hij het gebrek aan ‘refuge’ (‘schuilhoek’) bijna satirisch beschrijft: Dè onvolprezen weldaad echter, die de verandering ons bracht, is 't verminderen der criminaliteit!!! Er is namelijk 'n geheel leger ambtenaren aan 't politiekorps toegevoegd, belast met het opsporen van misdadige gedachten. [...] U kunt zich niet voorstellen, hoeveelongelofelijk geraffineerde misdaden er ontdekt en in de kiem gedood zijn! En waar Maeterlinck tenslotte spreekt over de verandering van de zeden die op zal treden, zegt Vestdijk op p. 176: Die grote, forse gestalten, die bedaarde, zelfbewuste pas, de gezonde, gladde gezichten, hoe weinig herinnerden ze aan de barbaarse voorouders uit de twintigste eeuw, die altijd gehaast, loerend, voorover liepen en in zich zelf gekeerd, geniepig, naast en tegen en ondanks elkaar leefden... Hier bloeide 'n vrijmoedige, ongedwongen broederlijkheid. Af en toe zag 'k enkele paren, mannen, vrouwen, die gearmd liepen en de hand op elkaars voorhoofd hielden. Op p. 181: De vrije omgang, de gelouterde zeden van die tijd lieten ongetwijfeld toe, dat vrouwen 't Interpsychisch Contact zochten met personen die haar interesseerden. - Daar het nu wel aannemelijk kan worden geacht dat Vestdijk op zijn minst ‘Le Réveil de l'âme’ gelezen heeft, loont het de moeite om te gaan kijken of hij, in verband met zijn verhaal ‘De grenslijnen uitgewist’, gegevens van àndere essays dan alleen ‘Le réveil de l'âme’ ontleend heeft aan Le trésor des humbles. In ‘La morale mystique’ (‘De mystieke moraal’), het vierde essay uit Le trésor des humbles, vinden wij op p. 63: Is het waar, dat de huizinge der ziel hare poorten niet meer zóó gesloten houdt als vroeger en dat de bewegingen der inwendige zee krachtiger worden? Opnieuw het beeld van de zee als metafoor voor de ziel. De ziel wil haar macht uitbreiden net zoals de zee in grote onrust kan verkeren en tenslotte dijken kan doorbreken. Dat Vestdijk ditzelfde beeld hanteert is boven al aan de orde gekomen. In ‘Emerson’, het zevende essay uit Maeterlincks bundel, vinden wij op p. 121-122 enkele zinsneden die sterk doen denken aan de situatie zoals Vestdijk die beschrijft nà het ontstaan van het ‘Interpsychisch Contact’. Er staat: Het kind dat mij tegenkomt, zal niet tegen zijne moeder kunnen zeggen, wat hij gezien heeft; en toch zoodra zijn oog maar even aanraking is geweest met mijne persoonlijkheid, weet hij al wat ik ben, geweest ben en zijn zal, precies even goed als mijn broeder, en drie maal beter dan ik zelf. [...] De zielen, die zich niet kunnen vergissen, hebben elkaar wederkeerig geoordeeld [...] Tenslotte is er nog een ander, derde essay aan te wijzen waar Vestdijk zich waarschijnlijk door heeft kunnen laten inspireren. In ‘La beauté intérieure’ (‘De innerlijke schoonheid’), het laatste essay in Maeterlincks bundel, staat op p. 254-255: Zeker is het, dat de natuurlijke en oorspronkelijke betrekking van ziel tot ziel er eene van schoonheid is. Schoonheid is de enige taal onzer zielen, een andere verstaan ze niet. [...] En daarom wordt iedere groote en schoone gedachte, woord of daad onmiddellijk toegejuicht door de [...] Deze verbintenis van schoonheid aan de ene, en de ziel aan de andere kant is in Vestdijks verhaal op meerdere plaatsen aan te treffen. Op p. 176 beschrijft de hoofdpersoon de stad waarin hij is terechtgekomen, een stad ten tijde van het ‘Interpsychisch Contact’: 't Allereerst viel de geweldige ruimheid op, de grootste dimensies, waarin straten en huizen en pleinen aangelegd waren. Geen enkel huis was nochtans hoger dan drie etages. Hoewel gebouwd in 'n onopgesmukte, luchtig-brede stijl, zonder veel versierselen, vertoonden ze alle'n zekere individualiteit [...]. Over de vrouwen in het jaar 3258, het ‘jaar van de ziel’, zegt de hoofdpersoon op p. 177: Vrouwen gingen onbeschermd door 't gewoel: mooie, imposante gestalten waren 't, zonder de aangekweekte elegance, de bestudeerde modieusheid van vroeger. Op dezelfde pagina staa een beschrijving van een deel van de stad: Eindelijk 'n stadsgedeelte, rijk aan ontspanningslokalen, openbare kunstgebouwen, zoals men ze noemde. We traden één ervan binnen, 'n groot marmeren gebouw in 'n grandioos eenvoudige stijl opgetrokken, waardoor 't meer leek op 'n Griekse tempel dan op 't equivalent van 'n tingeltangel uit de twintigste eeuw! Ook het interieur van het gebouw wordt gekenmerkt door schoonheid: [...] aan lange, marmeren, dofrood ingelegde tafels zaten drommen schitterend geklede mensen, mooie blanke vrouwen, forse mannen; bijna allen hielden paarsgewijs de hand op elkaars voorhoofd [...] De zaal was hooggewelfd, 't schitterend witte marmer straalde 't elektrische licht terug [...] Het moge duidelijk zijn dat in de tijd die Vestdijk beschrijft geen sprake is van lelijkheid, het is een en al welhaast utopische schoonheid. Resumerend is te zeggen dat Vestdijk zich waarschijnlijk op de volgende punten door Maeterlincks essay ‘Le Réveil de l'âme’ heeft laten beïnvloeden, toen hij zijn verhaal ‘De grenslijnen uitgewist’ schreef:
| |||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||
Vestdijk heeft zijn verhaal ‘De grenslijnen uitgewist’ geschreven aan de hand van, en na lezing van het essay ‘Le réveil de l'âme’ van Maeterlinck. Dit hoop ik aannemelijk te hebben gemaakt.
Wat is nu het belang van de kennis dat Vestdijk zich heeft laten inspireren door Maeterlinck? - Voornamelijk een bevestiging van de wetenschap dat Vestdijk invloed heeft ondergaan van een kennisveld dat in de laatste decennia van de vorige eeuw en in de eerste twee van onze, van groot belang is geweest. Het filosofisch-religieuze, het mystieke, het esoterische - het heeft Vestdijk op niet geringe wijze beïnvloed. Tot in de jaren zestig schrijft hij immers over zaken die op het bovennatuurlijke betrekking hebben. Het mystieke in Het proces van Meester Eckhart, het spookachtige in Het schandaal der Blauwbaarden, De leeuw en zijn huid en Het spook en de schaduw en het bovennatuurlijke in Bericht uit het hiernamaals, om mij te beperken tot werken uit zijn laatste periode, - het zijn verschillende aspecten van dezelfde zaak. Ook zijn interesse in de astrologie hangt ermee samen. Ondanks zijn boek Astrologie en wetenschap - een boek waarvan de titel al aangeeft dat de twee samenstellende delen onverenigbare grootheden zijn - en ondanks zijn opmerking tegen Theun de Vries dat het allemaal slechts‘Spielerei’ is (zie hierboven) heeft de astrologie voor de persoon Vestdijk zijn leven lang veel betekend. Niet voor niets immers laat hij het woord ‘Spielerei’ voorafgaan door ‘hoogere’!Ga naar eindnoot4. Opvallend is echter dat Vestdijk nooit ergens heeft meegedeeld beïnvloed te zijn door Maeterlinck. Zelfs zijn naam noemt hij niet. In de brieven aan Theun de Vries (Vestdijk 1968), noch in de gesprekken met hem (De Vries 1968) of in de gesprekken met Nol Gregoor (Gregoor 1967) noemt hij de naam van Maeterlinck. Ook in het interview dat 's-Gravesande het hem had ('s-Gravesande 1935) noemt hij Maeterlinck niet, evenmin als in het interview dat hem door José de Ceulaer werd afgenomen (De Ceulaer 1966). Wanneer Vestdijk uit eigen beweging over zijn literaire invloeden spreekt (Vestdijk 1961) laat hij ook na om de naam Maeterlinck te noemen. Waarom hij Maeterlinck verzwijgt? - Ik weet het niet. Wanneer hem gevraagd wordt naar degenen door wie hij zich beïnvloed voelt noemt hij figuren als (hier in willekeurige (volgorde) Hoffmann, EwersGa naar eindnoot5., Poe, Dostojevski, Nietzsche, Rilke, Van Looij en Meyrink - allemaal schrijvers van wie nog moet worden vastgesteld van welke betekenis zij zijn geweest voor Vestdijk -, maar Maeterlinck noemt hij niet. Ik heb het vermoeden dat Vestdijk (veel meer dan nu bekend is) geraakt en beïnvloed is door het gedachtengoed dat ik hierboven heb weergegeven. Dit esoterisch-occulte begrippencomplexGa naar eindnoot6., dat sterke banden heeft met het negentiende-eeuwse symbolisme, heeft zijn diepe aandacht gehad. Daar speelde het werk van Maurice Maeterlinck een rol in, zoals gebleken is. Nadere studie zal uitwijzen in hoeverre Vestdijk is beïnvloed door Maeterlincks oeuvre en wat zijn relatie is tot het bovennatuurlijke, het mystieke, het occulte en het esoterische. Tekeningen van Peter Yvon de Vries
|
|