Bzzlletin. Jaargang 14(1985-1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] Victor Vroomkoning Gedichten Vonnis Hoe vaak moet ik nog dood beleven? Hoe naaster hij mij komt, hoe dieper ik onteigend raak. Neem mijn tante. Bij haar tombe rouwde ik als niemand van haar bloed. Of de buurman. Na wiens overgang ik thuis niet meer te harden was. Laat staan ouders. Voor ze sterven gaan ze al door merg en been. Steeds minder weet ik raad met hun verlies dat groter wordt naarmate ze het leven houden. Ik zou me onafzienbaar leed besparen door hen voor te gaan, maar eigen dood vrees ik het meest. Visioen Droomverloren ging ik door de nacht. In de kamer van mijn ouders kwam ik tot mijzelf. Onder bundels maanlicht lagen zij er stralend bij. Zonder bril naderde mijn vader de jongeman die boven hem met moeder aan het trouwen was. Zijn vingers haakten in haar net van ongebonden haren. Rond haar mond spraken plooien van gedroomd geluk. Rimpels had ze uit haar hoofd gelegd. Zij verjongden waar ik bij was tot voorouderlijke geliefden. Aan hun voeten sliep ik verder. Onderweg Wij waren Bergen al voorbij. Het linnen dak was van de warmte opgestroopt. Ik lag languit, mijn hoofd in moeders plooien. Vader reed, geloof ik, op de sterren. Na een bocht of wat was hij verdwaald zei hij. De maan liet doorschemeren dat we midden in de duinen stonden. Zij meenden dat ik sliep. Hoor je de zee? vroeg hij. Zij schoof mij uit haar schoot. Heb ik ooit meer droom geput uit wat mij werd verzwegen? Vloed Waar het meeuwen sneeuwde moest mijn moeder zijn. Onder geleide van de vogels maakte zij zich voort. tot waar zij vader ver genoeg ontlopen was, die over onze hoofden heen haar god dacht te trotseren. Bij tweedracht koos zij voor de Enige die, moesten wij geloven, in het dood- stil water van haar bekken ooit beweging had gebracht. Op het duin staand, kon ik haar nog volgen: wijkend baken aan de vloedlijn. Vorige Volgende