Bzzlletin. Jaargang 14
(1985-1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Elsbeth Etty
| |
[pagina 33]
| |
schrijft zoals andere vrouwen breien’ en daarmee is de uitzonderingspositie die ze innam treffend getypeerd.Ga naar eindnoot7. Henriette Roland Holst breide voor zover ik weet niet en ook andere taken die in haar tijd als typisch vrouwelik golden, liet ze liever aan anderen over. Kreeg een goede bekende een baby dan kwam ‘tante Jet niet met zelfgemaakte kleertjes maar met een gedicht.Ga naar eindnoot8. Ze schreef àltijd. Augusta de Wit noemde haar “een begenadigde” en zei van haar: “zij schrijft vlotweg aan een wankel tafeltje van een stationsrestauratie de schitterendste artikelen waarvoor ik dagenlang rustig aan mijn schrijftafel zou moeten zitten.’Ga naar eindnoot9. Schrijven hoorde bij Henriette Roland Holst en wie zich een beeld van haar wil vormen, van de complete HRH: de dichteres, de romantische heldenvereerster, de marxistische theoretica en de felle socialistisch propagandiste die tegelijkertijd zoveel mogelijk harmonie nastreefde, moet behalve van haar poëzie ook van haar proza kennis nemen. Zijn haar gedichten echter vervat in talrijke bundels en bloemlezingen, veelal gecombineerd met studies over haar poëzie, anders ligt dat met haar proza dat verspreid is over vele honderden, vrijwel alleen in bibliotheken beschikbare boeken, brochures, pamfletten en dag-, week- en maandbladartikelen. Die onbeschaamdheid is jammer, want drukken haar gedichten veelal uit hoe ze haar opgedane ervaringen na verloop van tijd verwerkte, in een groot deel van haar proza legde ze vast wat haar van dag tot dag bewoog en hoe ze daar du moment op reageerde. Er blijkt in veel gevallen uit hoe ze de politieke toestand beoordeelde, welke boeken ze las en wat ze daar van vond en welke meningen ze koesterde over vooraanstaande tijdgenoten. Vanuit die optiek is de uitgave van de onlangs verschenen bloemlezing uit het prozawerk van Henriette Roland Holst, Het leed der mensheid laat mij vaak niet slapen, samengesteld en ingeleid door drs. H. Schaap, een te waarderen initiatief.Ga naar eindnoot10. Deze bundel bevat, naast een korte biografische schets van HRH, een kleine dertig fragmenten uit haar proza uit de periode 1898-1947: stukken uit artikelen in het theoretische maandblad van de SDAP, De Nieuwe Tijd, en andere tijdschriften en gedeelten uit brochures en biografieën van HRH. Ondanks het feit dat het vrijwel een onmogelijke opgave is om uit haar omvangrijke en vooral gevarieerde proza een verantwoorde keuze te maken - alleen al omdat, zoals Romein al opmerkte, bij voorbaat van ieder streven naar volledigheid moet worden afgezien - heeft Schaap dit nadrukkelijk wèl geprobeerd. Hij heeft daartoe niet alleen haar teksten opgedeeld in literaire en literatuurtheoretische enerzijds en (partij)politieke anderzijds, maar tevens getracht een periodisering aan te brengen en uit elke periode een fragment op te nemen. Hoewel er zowel bij het onderscheid tussen literaire en politieke teksten (veel van haar literatuur-theoretische geschriften waren immers politieke polemieken) als bij Schaaps periodisering vraagtekens geplaatst kunnen worden heb ik met name twijfels over het doel dat de samensteller met deze bundel nastreeft. In zijn ‘Woord vooraf’ zegt hij met deze uitgave te willen voorkomen dat HRH's proza in vergetelheid zal raken. Maar ik vrees dat dit doel met een dergelijke bundeling niet bereikt wordt. | |
De mens achter de mytheWaarom moet het - grotendeels zeer gedateerde - proza van Henriëtte Roland Holst eigenlijk zo nodig aan de vergetelheid ontrukt worden? Op die vraag geeft Schaap geen antwoord. Bijna veertig jaar geleden gaf Menno ter Braak dat antwoord wèl: ‘Haar theoretisch oeuvre is van een imposante omvangrijkheid en het mag niet schuilgaan achter de zoveel bekender geworden dichtbundels; alleen hierom al niet, omdat pas de parallel tussen de politieke rol en de poëzie de “breuk” in haar leven duidelijk zichtbaar doet worden.’Ga naar eindnoot11. Met dat antwoord ben ik het eens. Niet haar proza is in de eerste plaats van belang maar haar fascinerende persoonlijheid, die misschien met behulp van haar teksten te reconstrueren valt. Henriëtte Roland Holst leeft voor een enkeling nog via haar gedichten voort, maar voor de meesten onder ons bestaat ze slechts nog als mythe. Ze spreekt tot onze verbeelding als de - voor de Nederlandse geschiedenis zeldzame - combinatie van getalenteerde, gevoelige dichteres èn vurig communiste van internationale faam, die nog steeds in één adem genoemd wordt met beroemde revolutionaire vrouwen als Rosa Luxemburg, Alexandra Kollontai en Angelica Balabanow.Ga naar eindnoot12. Wie haar naam in literaire bloemlezingen of in geschiedenisboeken over de arbeiders- en vrouwenbeweging tegenkomt stelt zich onmiddellijk vragen als: wat bewoog deze vrouw; hoe ontwikkelde ze zich van tamelijk slecht opgeleide, deftig-provinciaalse notarisdochter tot de gevreesde en geëerde marxistische theoretica; hoe is haar veelzijdige produktiviteit te verklaren; hoe speelde ze het klaar om als vrijwel enige vrouw van haar tijd in Nederland zowel nationaal als internationaal zo'n vooraanstaande politieke rol te spelen en wat moest ze in haar privéleven opgeven ten behoeve van haar politieke inzet? Wie nog iets verder tot haar leven doordringt zal al snel gefascineerd raken door de vraag die ook Ter Braak aan de orde stelde: waaruit zijn al haar aarzelingen, haar politieke koerswijzigingen en breuken te verklaren; waar haalde ze de moed vandaan zo vaak en zo radicaal met haar opvattingen en sociale milieus te breken om vervolgens boordevol idealisme weer aan iets nieuws te beginnen? Hoe verwerkte ze de talloze teleurstellingen waarmee ze geconfronteerd werd? Ik denk, met andere woorden, dat niet naar haar, vaak gedateerde, proza maar naar haar persoon primair de belangstelling uitgaat en mijns inziens is het een illusie te menen dat die belangstelling bevredigd wordt door een - onvermijdelijk willekeurige - bundeling van dat proza. Hoogstens zou de omgekeerde volgorde kunnen werken: de persoonlijkheid achter de Henriëtte Roland Holst-mythe centraal stellen en nagaan aan de hand van welke teksten die persoonlijkheid tot leven gebracht kan worden. Helaas heeft Schaap voor zo'n opzet niet gekozen. In de summiere inleidende biografische tekst over Henriëtte Roland Holst geeft hij blijk van weinig interesse in haar persoon. Zijn belangstelling gaat in de eerste plaats uit naar haar teksten, ongeacht de vraag of die ons vandaag de dag nog iets te bieden hebben. Behalve via de - arbitraire - tweedeling in literaire/literair-theoretische teksten en politieke geschriften heeft hij geen enkele poging gedaan om te thematiseren, verbanden te leggen tussen de verschillende terreinen waarmee ze zich in haar artikelen bezig hield of een link te leggen met de actualiteit van vandaag. Die links zijn er volgens mij wel degelijk: nog steeds zijn er perioden dat kunstenaars en intellectuelen zich tot revolutionaire bewegingen voelen aangetrokken om zich vervolgens af te vragen hoe ze zich daarin produktief kunnen maken; nog altijd zitten er in dat soort bewegingen en partijen dissidenten à la Roland Holst die zichzelf voortdurend voor immense dilemma's plaatsen en evenals in HRH's tijd is het militarisme nu een brandende kwestie, want ook geldt voor de vrouwenbevrijding en de vraag in hoeverre het feminisme een bourgeoisbeweging is die alleen een elite van vrouwen vooruitgang te bieden heeft. Schaap legt niet alleen die link met het heden niet, maar hij slaagt er ook niet in om haar proza in de context van haar tijd en haar milieu te plaatsen. Dat levert twee gevaren op. Wie zich op HRH's proza stort zonder daarin duidelijke thema's te onderscheiden en zonder zich van de nodige biografische gegevens te voorzien verdrinkt er niet alleen in maar ontkomt er bovendien niet aan de Roland Holst-mythe te versterken. Ze treedt ons dan uit haar teksten tegemoet als een wonder-vrouw, die van alle markten thuis was, over welk ingewikkeld onderwerp dan ook een uitgesproken mening had, oneindig belezen was en tussen de bedrijven (de vele spreekbeurten, manifestaties, congressen en reizen) door nog ontelbare gedichten en artikelen wist te schrijven. Toegeven: ze vòlgde de ontwikkelingen van haar tijd op de voet, wàs goed geïnformeerd en belezen en schreef, zoals Augusta de Wit al zei, altijd en overal. Maar, wie de manier waarop ze werkte bestudeert, komt er al snel achter dat alle terreinen waarop ze actief was of zich ontplooide: poëzie, proza, literatuurtheorie, politieke strategie, vrouwenbeweging, kwesties van ethiek en moraal, etc. nauw met elkaar verweven waren. Veel van wat ze ogenschijnlijk moeiteloos aan wankele tafeltjes in stations-restauraties en vergelijkbare locaties schreef, was vaak niet meer dan de uitwerking van in eerdere stadia grondig voorbereide aantekeningen voor eindeloos herhaalde redevoeringen op cursus-vergaderingen van de SDAP, de samenvatting van discussies met marxistische vrienden in binnen- en buitenland of de eindconclusie van veelal dagelijk- | |
[pagina 34]
| |
se polemieken in kranten en tijdschriften. Uit dit soort ‘gelegenheidsartikelen’ is een groot deel van haar proza opgebouwd. Om die reden is veel van haar werk òf niet interessant meer òf nauwelijks te begrijpen zonder inzicht in de context waarbinnen die onafzienbare stroom artikelen, brochures en boeken tot stand kwam. Hoe was die context? Henriëtte Roland Holst werd in het voorjaar van 1897 lid van de - een paar jaar daarvoor opgerichte - Sociaal Democratische Arbeiders Partij (de SDAP). Ze was op dat moment 27 jaar oud, had gedichten gepubliceerd in een aantal literaire bladen en één lijvige dichtbundel op haar naam staan. Maar proza had ze, afgezien van een aantal brieven, nog nooit geschreven en van politiek had ze geen verstand. In haar memoires Het vuur brandde voort schreef ze dat ze, op het moment dat ze lid werd van de SDAP, niets wist van de geschiedenis van die partij en dat zèlfs de oprichting ervan in 1894 haar ontgaan was.Ga naar eindnoot13. Waar werd ze dàn door gedreven? In haar memoires en persoonlijke correspondentie is weinig terug te vinden van haar motieven. Wel klonk al in haar eerste gedichten een behoefte door zich dienstbaar te maken aan een ideaal of ‘de gemeenschap’ en zich op te offeren voor ‘een begeerte naar iets onwankelbaarders dan van menschen komt’.Ga naar eindnoot14. Schaap stelt zich de vraag naar HRH's motieven om als keurig Noordwijks bourgeois-meisje lid te worden van een revolutionaire arbeiderspartij niet. Toch moeten we ons die vraag stellen, als we haar gedrevenheid die inhoud en omvang van haar prozawerk kenmerken, willen verklaren. Dat Schaap aan die vraag voorbij is gegaan, is ook te merken aan zijn tekstkeuzen. Zo heeft hij uit haar brochure Socialisme en Literatuur (1899) het fragment waarin ze één van haar belangrijkste motieven verraadt, weggelaten. In dit fragment richtte ze zich op Tachtigers à la Kloos en Boeken die, anders dan zij en Gorter, niet voor het socialisme hadden gekozen en expliciteerde ze waarom zij dat wel had gedaan. ‘Het lijkt onbegrijpelijk dat zij, die lijden onder het feit der kwijning die de schoonheid, eenmaal hun bezit, voelden wegloopen als water tusschen hun handen, en leeg bleven aan haar, niet als troost het inzicht begroeten dat de nieuwe vreemde armoede en leegheid niet uit hen voortkwam, maar buiten henzelven ontsprong, en zij het uitzicht van de mogelijkheid althans tot nieuwen bloei niet begeerig aanvaarden.’Ga naar eindnoot15. De behoefte aan troost om de culturele leegte èn de begeerte om deel uit te maken van iets dat nieuwe bloei kon brengen, waren dus kennelijk haar drijfveren zich tot het socialisme te bekeren. Evenmin als haar vriend Gorter had ze - zeker na het doodlopen van de Beweging van Tachtig en het instorten van De Nieuwe Gids - aan haar poëzie genoeg. Gorter verkeerde in de periode dat hij Henriëtte leerde kennen in een depressie, die alles te maken had met het doodbloeden van zijn in sensitivisme vastgelopen poëzie. Net als veel van zijn intellectuele en kunstzinnige generatiegenoten ervoer hij de snelle veranderingen op sociaal, economisch en cultureel gebied als een diepe crisis en had hij behoefte aan nieuwe morele waarden die zijn leven een doel en zijn poëzie een inhoud konden geven. Voor het vinden van die nieuwe inhoud ging hij aanvankelijk op zoek bij oude meesters als Plato, Dante en Spinoza en raadde hij Henriëtte aan: ‘...zoek naar een gedachte die je voor waar houdt, houd het ervoor dat het beste werk voortkomt uit een fundament van weten. Ieder werk steunt op gedachte en overtuiging, laten wij dan probeeren dat het onze niet steunt op een onbewuste en losse of half gehoorde maar op een bewuste.’Ga naar eindnoot16. Dus stortte ook de tamelijk slecht opgeleidde HRH zich op Plato, Sinoza en vooral Dante, zonder dat dit overigens een doel in haar leven, waarnaar ook zij zo naarstig op zoek was, opleverde. Voor gevoelige intellectuelen en kunstenaars was het van 't zoeken naar een levensdoel en het zich richten op een soort van ‘gemeenschapsgevoel’ als tegenhanger van het in hun ogen afgedane individualisme, maar een klein stapje naar het omhelzen van de socialistische idee. Het liberalisme had overduidelik afgedaan, het individualisme in de kunst ook en bovendien was het in hun kringen mode om socialist te zijn. Henriëtte Roland Holst en Gorter zetten zich onder invloed daarvan dan ook tegelijktijdig aan de bestudering van Marx' Kapitaal. Gorter op advies van zijn aangetrouwde neef Van der Goes, één van de oprichters van de SDAP; Henriëtte Roland Holst via de opstellen van de Engelse utopisch-socialistische ontwerper, schilder en dichter Morris, van wie haar man Rik een groot bewonderaar was. Voor zowel Gorter als Henriëtte Roland Holst belichaamde het marxisme de waarheid waarnaar ze zo hartstochtelijk gezocht hadden en de socialistische revolutie hèt doel in hun leven. Consequent en gedreven als ze waren besloten ze zich te organiseren in de SDAP en daarmee begon voor HRH haar ‘carrière’ als prozaïste. | |
Een heilige plichtZe had toen ze zich als ‘intellectueel’ aansloot bij de SDAP, een duidelijke visie op haar taak binnen deze arbeiderspartij. De weinige socialistische intellectuelen moesten volgens haar hun kennis en gaven gebruiken om de bijzondere aard van het kapitalisme in Nederland te onderzoeken, voorts ‘de werking der geschiedenis op het volkskarakter en de politiek’ en ze moesten ‘de arbeidersklasse de weg (...) wijzen naar de politieke macht’.Ga naar eindnoot17. Ze beoogde met haar vele proza-teksten dus een politiek doel, ze beschouwde het schrijven daarvan als een heilige plicht. Het probleem van ‘de intellectueel’ binnen de arbeiderspartij is een historisch en nog altijd niet opgelost probleem. HRH, Gorter en een aantal van hun generatiegenoten dachten gedurende enige tijd dat ze 't opgelost hadden, maar anderen hadden daar een volstrekt andere mening over en vonden hun geschrijf elitair.Ga naar eindnoot18. Schaap had, om HRH's proza te plaatsen in het kader waarin het thuis hoort, tenminste één tekst van haar moeten opnemen dat over dit probleem handelt.Ga naar eindnoot19. Op verzoek van Frank van der Goes, redacteur van het theoretisch maandblad De Nieuwe Tijd, traden Henriëtte Roland Holst en Herman Gorter een paar maanden nadat ze lid geworden waren van de SDAP, toe tot de redactie van dit tijdschrift om langs die weg hun kennis ter beschikking van de arbeidersklasse te kunnen stellen. In feite was noch zijzelf, noch Gorter voldoende gekwalificeerd om De Nieuwe Tijd te runnen en HRH was zich daar ook terdege van bewust. ‘Het feit dat twee jonge letterkundigen plotseling gegrepen werden tot de leiding van een tijdschrift welks voornaamste taak op ekonomisch en politiek terrein lag, had zeker een bedenkelijke kant’, zou ze bijna een kwart eeuw later toegeven. ‘Echter’, voegde ze er aan toe, ‘ook een goede: door bij te dragen tot de toepassing van het historisch materialisme op een gebied, waarop tot dusver zeer weinig gedaan was, het gebied van de literatuur en poëzie.’Ga naar eindnoot20. Tot dat laatste droegen zowel HRH als Gorter inderdaad zeer veel bij, maar het was zeker niet het enige terrein waarop zij hun ‘socialistisch intellect’ loslieten. Ze wilden de arbeiders leiden naar de politieke macht en dus bemoeiden ze zich binnen de korste keren met alle terreinen van het maatschappelijk leven. Hieruit is zowel HRH's produktiviteit als haar diversiteit op proza-gebied te verklaren. Wat Troelstra in de Tweede Kamer deed en Henri Polak in de vakbeweging, dat meende HRH tientallen jaren lang met haar zeer rappe pen te doen. Om die reden is het bundelen van een willekeurige greep uit haar proza mijns inziens zinloos en te vergelijken met bijvoorbeeld het publiceren van een reeks van Troelstra's Tweede Kamer-toespraken. In zijn bespreking van Het leed der Mensheid in de Volkskrant zegt August Hans Den Boef dat ‘de bloemlezing de contouren (heeft) van een intellectuele autobiografie waarin de ontwikkeling van de ideeën van Holst in de periode 1898 tot 1952 te volgen is’. Hij voegt daar onmiddellijk aan toe dat hij het over ‘contouren’ en niet meer dan dat heeft, omdat Schaap volgens hem ‘niet in zijn opzet (is) geslaagd’.Ga naar eindnoot21. Juist omdat HRH's prozawerk zo omvangrijk en divers is denk ik dat het samenstellen van een ‘intellectuele autobiografie’ niet mogelijk is. Immers, de tekstkeuze zal altijd willekeurig, want gebaseerd op de voorkeuren van de samensteller, zijn. Wèl is het volgens mij mogelijk en zelfs noodzakelijk om behalve haar gedichten ook haar proza als leidraad te gebruiken bij het schrijven van haar biografie. Aan de hand van haar teksten over het vrouwenvraagstuk en over literatuurtheorie wil ik laten zien hoe dat zou kunnen om daarmee tevens aan te tonen dat het in een bloemlezing op- | |
[pagina 35]
| |
nemen van één willekeurige tekst over het vrouwenvraagstuk, zoals Schaap gedaan heeft, een vertekend beeld geeft van HRH's ideeën-ontwikkeling op dit punt. | |
Als dame tegen het dames-feminismeHet eerste onderwerp waarmee Henriëtte Roland Holst als SDAP-propagandiste in de openbaarheid trad betrof een actuele maatschappelijke kwestie, die werd aangeduid als ‘het vrouwenvraagstuk’. Vóór die tijd had ze nooit blijk gegeven van belangstelling voor deze zaak en ze was ook nooit betrokken geweest bij bijvoorbeeld de in 1894 opgerichte Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, waarin iemand als Aletta Jacobs actief was. De SDAP waarbij ze zich had aangesloten was bovendien geen bijzonder ‘vrouwvriendelijke’ club. In het oprichtingsmanifest van die partij stond ondermeer: ‘wij willen onze mannen vormen tot een nieuw legercorps’.Ga naar eindnoot22. Vrouwen telden gewoon niet mee en er waren ook maar weinig vrouwelijke leden. Het zou tot 1900 duren voordat de eerste vrouw in het Partijbestuur werd gekozen. Die eerste SDAP-bestuurster was Cornélie Huygens. HRH en zij waren jarenlang de enige vrouwelijke propagandisten van de partij. Wie zich in de geschiedenis van de Nederlandse vrouwenbeweging verdiept komt onvermijdelijk de naam Henriëtte Roland Holst tegen, maar niet altijd in positieve zin; iets wat uit Schaaps bloemlezing niet blijkt. Haar debuut als openbaar ‘debatster’ maakte HRH op 23 november 1897 op een in Amsterdam belegde vergadering van de Vrije Vrouwenvereeniging en andere feministische organisaties, over de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid. Daar keerde ze zich als kersverse sociaal-democrate tegen het ‘bourgeois-karakter’ van de tentoonstelling en tegen het ‘burgerlijk idealisme’ van de dames die de organisatie ervan in handen hadden. Volgens haar was de oorzaak van de achterstelling van (arbeiders)vrouwen het kapitalisme en kon alleen de klassenstrijd daar verandering in brengen. Omdt alleen de SDAP die klassenstrijd voerde was dat in haar ogen de enige instantie die iets voor achtergestelde vrouwen kon betekenen. Een paar dagen nadat ze deze ‘discussiebijdrage’ had geleverd deed HRH haar aanval op de feministes nog eens dunnetjes over via een hoofdartikel in de SDAP-krant, De Sociaaldemocraat, waarin ze de voorzitster van de tentoonstelling, Mevrouw Goedkoop, een ‘bourgeois-dame’ noemde die niet verder keek dan haar neus lang was en die bij het organiseren van de tentoonstellings slechts gedreven werd door ‘ijdelheid’.Ga naar eindnoot23. Niet alleen partijgenote Cornélie Huygens protesteerde tegen deze aantijging maar ook de radicale oprichtster van de Naaistersvakbond, Roosje Vos. Beiden schreven een ingezonden brief naar De Sociaaldemocraat, die het schrijven van mevrouw Vos niet wenste af te drukken. De concurrerende linkse krant Het Volksdagblad plaatste de brief echter wel en één van de treffendste passages eruit luidde: ‘Gij maakt mevrouw G. er als het ware een verwijt van tot de bourgeoisie te behoren, tot welke stand behoort gij? (...) Zouden wij een Domela Nieuwenhuis, een Cornélie Hygens, een HRH, ja ik noem U erbij, enz. moeten weren uit de arbeiderskringen omdat zij tot de bourgeoisie behoren? Mij dunkt niet’.Ga naar eindnoot24. Waarschijnlijk raakte Roosje Vos, zèlf arbeidster en daarmee iemand namens wie Roland Holst pretendeerde op te treden, een gevoelige snaar. HRH zou immers altijd, hoe ze zich ook inspande voor haar socialistische ideaal, een aristocratische dame blijven die er niet in slaagde haar bourgegois-afkomst te verloochenen. Hetzelfde gold overigens voor Cornélie Huygens die, vanwege haar deftige voorkomen, in de SDAP bij wijze van grap ‘de freule’ genoemd werd. Hoewel Cornélie Huygens zich meestal vriendelijker opstelde jegens de ‘burgerlijke vrouwenbeweging’ dan HRH gingen beiden aanzienlijk verder in hun verkettering van het ‘damesfeminisme’ dan de officiële SDAP-lijn voorschreef. Het heeft er veel van weg dat ze zich zo fel keerden tegen de niet socialistische vrouwenbeweging, die ze ‘feministische’, ‘burgerlijke’, of ‘damesbeweging’ noemden, omdat ze zèlf zo overduidelijk dames waren. Het zich afzetten tegen de bourgeoisdames was voor hen dè manier om duidelijk te maken dat zij zich niet langer als hun klassegenoten beschouwden en dus hèt middel bij uitstek om hun loyaliteit ten aanzien van het proletariaat en de SDAP te bewijzen. Dat dit in het begin niet altijd even goed lukte blijkt uit het verslag van een SDAP-vergadering begin januari 1898 waar HRH het woord voerde over het onderwerp Feminisme en Socialisme.Ga naar eindnoot25. Het was haar eerste spreekbeurt en behalve sociaaldemocraten waren ook alle andere belangstellende uitgenodigd. Onder haar toehoorders bevonden zich kopstukken als Wilhelmina Drucker, Aletta Jacobs en Roosje Vos. Grote hilariteit ontstond onder hen toen tijdens de discussie één van de ‘burgerlijke feministes’, mevrouw Heighton, opmerkte dat ze niet begreep waarom HRH zo schold op de Nationale Tentoonstelling omdat ze zich meende te herinneren dat diezelfde HRH ooit eens twintig gulden aan de Tentoonstelling geschonken had. Henriëtte Roland Holst gaf dat toe, maar voerde als ‘excuus’ aan dat dat inmiddels twee jaar geleden was en dat ze toen ‘noch voor, noch tegen de Tentoonstelling was en de twintig gulden schonk zonder er veel bij te denken’.Ga naar eindnoot26. Voor mensen als Roosje Vos moet dit een verbijsterende mededeling zijn geweest Zij wilde juist meedoen aan de Tentoonstelling om te laten zien hoe zij en haar collega-naaisters in smerige ateliers werden afgebeuld voor vaak niet meer dan drie cent per uur. Die meisjes moesten dus bijna duizend uur zwoegen en ploeteren onder erbarmelijke omstandigheden om het kapitale bedrag van twintig gulden bij elkaar te schrapen.Ga naar eindnoot27. Ook in andere, beter betaalde, sectoren waar de arbeidsters tegen werktijden van zo'n zestig uur, per week hooguit zes gulden verdienden, was twintig gulden een onvoorstelbare rijkdom. Zoals gezegd, HRH stond niet alleen in het afkraken van de burgerlijke feministische beweging. Ook Cornélie Huygens wist van wanten. Zij schreef in een artikel in De Nieuwe Tijd van juni 1898, vlak voor de opening van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, dat alleen al het woord feminisme ‘stuitend en derniswekkend’ was.Ga naar eindnoot28. Nadat dit artikel, waarin ze de feministen verweet ‘een individualistisch sexe-oorlogje’ te voeren ook al in brochure was uitgekomen, verscheen er, daags voor de opening van de Tentoonstelling, ook nog een brochure van Henriëtte Roland Holst, Een woord aan de vrouwen der arbeidende klasse, naar aanleiding der Nat. Tentoonstelling van vrouwenarbeid.Ga naar eindnoot29. Daarin toonde ze weliswaar iets meer begrip voor de burgerlijke vrouwen maar brak ze de tentoonstelling - tegen de officiële SDAP-politiek in - tot de grond toe af. Ze bleef zich vastbijten in de stelling dat er binnen het proletariaat geen sprake was van vrouwen-onderdrukking en verklaarde het feit dat arbeidersvrouwen minder rechten hadden dan arbeidersmannen onder meer door te stellen dat ‘haar lichaam aan meer storingen onderhevig is en er dus minder op haar valt te rekenen’. Een nieuw element in deze brochure was dat ze zich hierin voor het eerst publiekelijk mengde in de discussie over een speciale arbeiderswetgeving voor vrouwen. De feministen waren daartegen omdat ze vonden dat vrouwen en mannen gelijk behandeld dienden te worden en dat zo'n speciale wetgeving voor vrouwen derhalve discriminerend was. De SDAP was er daarentegen voor; het liefst wilde men beschermende maatregelen voor alle arbeiders, maar als voorschot daarop toch vooral voor vrouwen. HRH verdedigde dit SDAP-standpunt met een verwijzing naar... de fysieke verschillen tussen mannen en vrouwen, die volgens haar aparte bescherming voor vrouwen rechtvaardigden. Tegenover de feministen die - waarschijnlijk terecht - vreesden dat bijzondere wetten op vrouwenarbeid, vrouwen van bepaalde beroepen zouden kunnen uitsluiten waarmee hun positie op de arbeidsmarkt nòg slechter zou worden, stelde ze: ‘Wij vinden volstrekt niet dat het een ramp zou zijn, zo vrouwen ophielden te arbeiden in sommige vakken, waartoe zij zeker niet door bijzondere geschiktheid van hun natuur, maar alleen door maatschappelijke noodzakelijkheid gedreven worden (...).’Ga naar eindnoot30. Een standpunt dat haar nu, buiten de kringen van de E.O., waarschijnlijk door geen enkele vrouw meer in dank wordt afgenomen. Maar binnen de SDAP van haar dagen was dit bon ton en haar Een woord aan de vrouwen der arbeidende klasse zou in die partij nog geruime tijd hèt toonaangevende werk over deze kwestie blijven, waarnaar nog vaak instemmend verwezen zou worden.Ga naar eindnoot31. Een ander twistpunt tussen de SDAP en de feministen was dat van het vrouwenkiesrecht versus het ‘dameskiesrecht’. De SDAP en (dus) ook HRH waren tegen een geïsoleerd ‘dameskiesrecht’, dat wil zeggen een census-kiesrecht voor vrouwen zoals dat ook voor mannen bestond. Ze verweet de feministi- | |
[pagina 36]
| |
sche vrouwen van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht alleen voor de burgerrechten van dames van stand op te komen en proletarische vrouwen aan hun lot over te laten. De SDAP kon echter verweten worden weliswaar de eis van algemeen kiesrecht te stellen maar daaronder toch voor alles het kiesrecht voor alle mannen te verstaan. Hoezeer HRH met deze eis voor ‘algemeen’ mannenkiesrecht meeging blijkt uit haar pamflet Vrouwen luistert eens! uit 1902, een oproep voor een grote kiesrechtmanifestatie, dat eindigt met de volgende opwekking aan de vrouwen: ‘Toe, wekt dan uw man of broer of zoon om daar naar toe te gaan (...).’Ga naar eindnoot32. In de bloemlezing uit HRH's proza, Het leed der Mensheid, is van de vele tientallen stukken die ze over het vrouwenvraagstuk geproduceerd heeft, maar één tekst opgenomen. Schaap koos hiervoor de laatste dertien bladzijden uit de 53 pagina's tellende brochure De maatschappelijke ontwikkeling en de bevrijding der vrouw, een lezing die HRH in de winter van 1913/1914 hield voor een aantal arbeiders-, studenten- en vrouwenverenigingen. Op zich is dit een interessante tekst, omdat eruit blijt hoezeer ze in de loop der jaren haar toon ten aanzien van de ‘burgerlijke’ vrouwenbeweging wijzigde. In plaats van ze te beledigen en uit te schelden toonde ze in 1913-1914 begrip en zelfs een zekere waardering voor de feministes. Schaap laat ons deze ontwikkeling niet mee beleven. In zijn summiere toelichting op de tekst geeft hij zelfs een onjuist beeld van haar ontwikkeling op dit gebied als hij opmerkt: ‘Al voor 1900 richtte Roland Holst enkele brochures tot vrouwen. Enkele jaren later kritiseerde zij in een brochure het burgerlijk feminisme (...)’.Ga naar eindnoot33. Zoals we gezien hebben kritiseerde ze die stroming echter al van het begin af aan en werd ze nadien iets toleranter. Hoewel haar standpunten in haar brochure van 1914 dezelfde gebleven waren, schreef ze nu het volgende over de ooit zo door haar verketterde feministische dames: ‘Het feminisme kwam op. Eerst als een drang van enkele sterke naturen, die werden uitgespuwd door de wereld om haar heen, niet begrepen in haar felheid en hartstochtelijkheid, die werden gesmaad, belachelijk gemaakt, om haar vaak eenigszins hoekig, overdreven optreden, zoals dat noodzakelijk is bij pioniers van elke beweging, maar die blijvende verdiensten hebben gehad voor de vrouwenbeweging en voor de bevrijding der vrouw, door haar zedelijke moed en haar doortastendheid.’Ga naar eindnoot34. Dat het onder meer Henriëtte Roland Holst zèlf was die de feministen indertijd ‘uitspuwde’ en ‘belachelijk’ maakte, komt degene die op Schaaps bundel is aangewezen niet te weten. Overigens is deze hele passage niet opgenomen in het door hem gekozen fragment, zodat hij zich ook niet de vraag heeft hoeven stellen waaruit haar herwaardering van het feminisme te verklaren was. Toch is dat een heel interessante vraag, omdat de tegenstelling tussen hoog opgeleide feministes en slecht opgeleide of anderszins achtergestelde vrouwen nog altijd niet is opgelost en tegenwoordig weer een actueel discussiepunt is binnen de vrouwenbeweging. Ik denk dat de belangrijkste oorzaak van HRH's herwaardering van het burgerlijk feminisme het succes van deze beweging was en de invloed die dit bleek te hebben op de SDAP-vrouwen, die vanaf 1904 aparte vrouwenclubs waren gaan oprichten. Een andere oorzaak was misschien dat ze in 1913-1914 geen SDAP-lid meer was en dus minder neiging had zich als super anti-bourgeoise te profileren. | |
MoederschapIn het fragment uit HRH's brochure dat Schaap wèl heeft opgenomen komt een ander interessant aspect van HRH's betrokkenheid bij het vrouwenvraagstuk naar voren, namelijk haar opvattingen over het moederschap. Tot haar grote spijt had ze zelf geen kinderen en in haar gedichten heeft ze zich vaak afgevraagd of ze daardoor niet een deel van haar wezen braak liet liggen. In haar dichtbundel De nieuwe geboorte, die ze schreef in de jaren voor 1903, toen ze zelf rond de dertig was en besefte dat ze waarschijnlijk nooit moeder zou worden, getuigde ze op hartverscheurende wijze van het gemis dat ze, als gevolg van haar kinderloosheid, voelde.Ga naar eindnoot35. In De maatschappelijke ontwikkeling en de bevrijding der vrouw maakte ze van het dilemma, dat we maar even zullen aanduiden met ‘maatschappelijke carrière of moederschap’, een politiek issue: ‘Zoolang de maatschappij bestaat in haar tegenwoordigen vorm en zoolang de private huishouding bestaat is de oplossing van deze tegenstrijdigheid niet mogelijk, en altijd weer komt de vrouw, die huwt en moeder wordt, nadat zij zich voor een bepaalden beroepsarbeid heeft voorbereid en met liefde en warmte een loopbaan gekozen, die martelende vraag op: “wat moet ik doen, hoe behoor ik te kiezen, daar ik niet vereenigen kan”. Altijd weer voelt zij hare persoonlijkheid verscheurd, uiteengerukt naar onvereenigbare richtingen.’Ga naar eindnoot36. HRH stelde hiermee wederom een probleem aan de orde dat nog steeds actueel is, alhoewel de manier waarop ze dat deed sterk gedateerd is. Zij ging er nog van uit dat vrouwen die afzagen van huwelijk en moederschap de natuur geweld aandeden. Een standpunt waarmee ze één van de weinige echte feministen die de SDAP in haar beginjaren rijk was, mevrouw Rutgers-Hoitsema (echtgenoot van de Rotterdamse arts naar wie de Rutgershuizen genoemd zijn), de partij uitjoeg.Ga naar eindnoot37. Uit de summiere wijze waarop Schaap juist dit thema behandeld heeft, blijkt hoe weinig hij zich in feite voor Henriëtte Roland Holst als mens interesseert. Immers, wie haar gedichten en proza over het moederschap als het hoogst bereikbare voor vrouwen leest, moet zich toch onmiddellijk afvragen waarom ze zèlf dan nooit kinderen heeft gekregen. Was haar kinderloosheid een bewuste keuze? Wilde ze haar tijd en energie liever aan haar politieke en dichterlijke arbeid besteden of speelden er andere factoren een rol? Volgens mensen die haar nog gekend hebben was haar kinderloosheid één van de grootste tragedies van haar leven, temeer omdat deze veroorzaakt werd door impotentie van haar echtgenoot Rik Roland Holst die zijn huwelijk met HRH nooit ‘geconsumeerd’ zou hebben, zoals dat zo plastisch heet.Ga naar eindnoot38. Ongetwijfeld heeft Henriëtte Roland Holst die, als we op haar gedichten afgaan, een bijna mystieke betekenis toekende aan de lichamelijke liefde tussen man en vrouw, hieronder zwaar geleden. Behalve op haar standpunten over feminisme en moederschap zal dit drama waarschijnlijk op haar hele doen en laten invloed gehad hebben en moeten we ons zelfs afvragen in hoeverre haar enorme produktiviteit en hartstochtelijke politieke inzet niet voor een belangrijk deel een ongelukkig liefdesleven compenseerden. | |
Literatuur - collectivisme versus individualismeTerecht heeft Schaap, anders dan bij de vrouwenkwestie, veel teksten over literatuur-theorie in zijn bloemlezing opgenomen. Maar desondanks is hij er ook wat dit, voor HRH zo essentiële onderwerp betreft, niet in geslaagd de ontwikkeling die ze doormaakte in kaart te brengen. Om Henriëtte Roland Holsts veelvuldig proza over de verhouding literatuur-maatschappij te begrijpen, moet men allereerst nagaan hoe ze zich als dichteres ontwikkeld heeft. Vóór alles was ze immers dichteres: via haar poëzie kwam ze in contact met Verwey, via Verwey met Gorter en diens opvattingen over kunst en dàt was uiteindelijk haar springplank naar het socialisme, waaraan ze haar specifieke opvattingen over literatuur ontleende. Bij het relatief grote aantal tekstfragmenten dat Schaap onder het kopje Mensen-Kunst heeft opgenomen geeft Schaap echter nauwelijks achtergrond-informatie over de politieke standpunten die ze hierin uitdroeg. Achteraf geredeneerd was haar met grote stelligheid geponeerde ‘historisch-materialistische’ literatuurvisie, zoals ze die met name in haar beginperiode uitdroeg (onder meer in de door Schaap opgenomen fragmenten uit haar brochure over Rossetti, Socialisme en Literatuur en Een halfslachtig standpunt) nogal simpel. Net als haar extreme bestrijding van het ‘burgerlijk feminisme’ was haar fanatieke afwijzing van de ‘burgerlijke’ overblijfselen van de Beweging van Tachtig voor haar dè manier bij uitstek om zich als socialistisch dichteres te profileren, zich te distantiëren van haar eigen verleden als ‘burgerlijk’ dichteres. Al haar literaire beschouwingen in De Nieuwe Tijd, al haar lezingen en brochures handelden in de eerste jaren van haar SDAP-lidmaatschap over dat ene thema: verklaren en afwijzen van wat de Beweging van Tachtig in haar nadagen nog voortbracht en het beschimpen van literatoren die, anders dan zijzelf en Gorter, ‘op de kentering der tijden’ niet voor de enige juiste richting, namelijk het socialisme gekozen hadden. Dáárover ging haar brochure Dante Gabriël Rossetti en daarover handelde ook haar Socialisme en Literatuur, beide door | |
[pagina 37]
| |
Schaap opgenomen, zonder dat hij de polemische betekenis van deze geschriften heeft onderkend.
Gedicht uit omstreeks 1947.
Terecht wordt Henriëtte Roland Holst niet tot de Tachtigers, maar tot de veel vagere en artistiek minder spectaculaire Negentigers gerekend. Maar haar banden met de Tachtigers waren nauw. Het was die beweging die haar als het ware gebaard had en waarvan ze zich, in haar ‘puberteit’ als dichteres, met alle macht moest losmaken. Ze was 23 toen Herman Gorter, de gevierde dichter van Mei en daarmee dé exponent van Tachtig, haar overhaalde om zes gedichten op te sturen aan de redacteur van De Nieuwe Gids, Willem Kloos. Deze ‘uitvinder’ van poëzie als de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie, reageerde verrukt. Jaren later nog herinnerde Kloos' vriend en assistent Hein Boeken zich nog dat hij en Kloos bij de lezing ervan een zelfde soort sensatie voelden als toen ze in 1888 Gorters Mei onder ogen kregen. Kloos dacht aanvankelijk dat de gedichten, die ondertekend waren met Henriëtte van der Schalk - een naam die hem uiteraard niets zei - van Gorter afkomstig waren omdat het handschrift een beetje op dat van de grote dichter leek. Nauwelijks had Kloos de eerste regel van haar inzending gelezen of hij riep uit: ‘Als dit van Gorter is, dan is hij wel een heel nieuwe weg ingeslagen en overtreft hij zichzelven’.Ga naar eindnoot39. De lof bleef niet alleen binnenskamers, want begin juni '93 ontving Henriëtte van der Schalk een briefje van Kloos waarin hij haar niet alleen meedeelde haar gedichten te zullen plaatsen in De Nieuwe Gids, maar haar ook ‘de grootste dichter die op 't oogenblik leeft’ noemde.Ga naar eindnoot40. Maar, alhoewel ze debuteerde in het blad van de Tachtigers, was HRH méér nog dan een gewone nazaat van Tachtig, het produkt van ‘geflipte’ Tachtigers à la Verwey en Gorter. Kloos, die haar zo bewonderde, had ze nooit ontmoet terwijl ze Verwey en Gorter, die in 1893 De Nieuwe Gids al voor gezien hielden, als haar mentoren beschouwde. Zoals bekend, was De Nieuwe Gids ten tijde van HRH's debuut al aan zijn ondergang begonnen. De redactie, waar Verwey al jaren uit was, werd verscheurd door heftige conflicten waaraan fundamentele tegenstellingen van wereldbeschouwelijke en politieke aard ten grondslag lagen. Grofweg ging het om het conflict tussen individualisme en collectivisme. Interessant is dat die strijd niet in de eerste plaats op het literaire vlak werd uitgevochten, maar zich toespitste op de tegenstelling kunst-politiek. Een deel van de redactie, met name Kloos en Van Deyssel, stelde zich volstrekt a-politiek op terwijl de rest zich steeds meer in socialistische of, zoals Van Eeden, in humanistische richting ontwikkelde. De afwijzing door deze laatstgenoemden van het a-sociale individualisme van Tachtig en het zoeken naar een ‘gemeenschapsgevoel’, of dat nou religieus, mystiek of socialistisch was, kenmerkte de groep die met Negentigers wordt aangeduid. Van die groep werd HRH dé exponent. | |
Dichters in dienst van het proletariaatHenriëtte Roland Holst en Gorter stelden zich, toen ze lid van de SDAP werden, de welhaast historische vraag hoe ze zich als dichter en intellectueel in dienst konden stellen van de arbeidersbeweging. Hoezeer ze met die vraag worstelden blijkt uit hun eerste bijdragen aan het theoretisch maandblad van de SDAP, De Nieuwe Tijd, die ik om die reden ook tot hun interessantste en ontroerendste vind behoren. Gorter debuteerde als prozaïst in De Nieuwe Tijd met zijn uitvoerige essay Kritiek op de litteraire beweging van 1880 in HollandGa naar eindnoot41., waarin hij zijn voormalige kunstbroeders Kloos en Verwey verweet dat ze ‘dode kunst’ maakten omdat deze verworden was tot de kunst van een stervende klasse. Hij betichtte hen ervan dat niet in te zien en hield hen de volgende remedie voor: ‘Verwey en wij allen die de schoonheid liefhebben en die ons een schoonheid zonder waarheid zelfs niet kunnen voorstellen, wij moeten al onze meningen en voorstellingen waarmee wij zijn opgegroeid afoogsten en vergaren, en uitdorsen met de dorsvleugels van het wetenschappelijk socialisme’.Ga naar eindnoot42. De meeste van de oude Nieuwe Gidsers kreeg hij niet mee op dit program, maar HRH sloeg hevig aan het dorsen. Allereerst publiceerde ze in 1898 een essay over Morris, waarin ze ze - als om haar oude ‘meningen en voorstellingen’ af te werpen en haar keuze voor het socialisme te verantwoorden, Morris' stelling overnam dat ‘niets anders dan de komst der socialistische samenleving de levensvoorwaarde kan doen ontstaan, nodig tot een organische wedergeboorte van alle kunsten.’Ga naar eindnoot43. Het boekje over Rossettie, dat ze samen met haar echtgenoot Rik maakte, is eveneens veel meer een verantwoording van haar eigen keuze voor het socialisme dan een portret van de Britse kunstenaar. Ze gebruikte Rossettie als kapstok voor een analyse van de Beweging van Tachtig in Nederland, die qua strekking nauwelijks afweek van die van Gorter. Net als hij erkende ze de grote waarde die Tachtig in z'n begintijd voor de vernieuwing van de Nederlandse poëzie had gehad, maar omdat het de kunst van een stervende klasse betrof, kon die volgens haar ook niet lang duren. Mèt Gorter betoogde ze dat alleen kunstenaars die zich aansloten bij de opkomende (proletarische klasse) volwaardige kunst konden maken. Ze gebruikte Rossetti, die volgens haar aan zijn sensitivisme ten onder was gegaan, als voorbeeld om haar lezers duidelijk te maken dat de poëzie die zich slechts bekommert ‘om het allervluchtigste, allerpersoonlijkste’ op niets kon uitlopen.Ga naar eindnoot44. Het is onbegrijpelijk dat Schaap in zijn bloemlezing deze verkapte polemieken met Tachtig heeft opgenomen zonder duidelijk te maken dàt het polemieken waren en zonder te analyseren wat haar bewoog bij het schrijven ervan en binnen welke context deze geschriften konden gedijen. Voor enig inzicht in dat laatste is het van belang om te weten dat dit soort artikelen van HRH en Gorter binnen de SDAP grote waardering oogstten. Tijdens het Paascongres van die partij in 1898, het tweede congres dat ze bezochten, richtte Troelstra zich tot hen met de woorden: ‘En evenzeer begroeten wij met grote vreugde, dat de jonge letterkundige beweging in Nederland op dit ogenblik ook is geworden het toneel van de strijd tussen de burgerlijke en socialistische gedachte, dat in de jonge letterkundige beweging door mannen als Gorter hetzelfde gedaan wordt wat door anderen op politiek gebied gedaan wordt, als baanbreker voor de socialistische gedachte. (...) Zo zal onze partij meer en meer worden wat ze in werkelijkheid moet zijn, niet alleen de organisatie van het strijdend proletariaat, niet alleen het strijdmiddel tegen de bourgeoisie op economisch en politiek gebied, maar ook de manifestatie van een nieuwe levens- en wereldbeschouwing.’Ga naar eindnoot45. Hun guerrilla tegen de ‘bourgeois-kunst’ van de restanten van | |
[pagina 38]
| |
Tachtig was hiermee erkend als een gelegitimeerde politieke strijd, als hùn specifieke bijdrage tot de verheffing en bevrijding van het proletariaat. Dàt is de context waarbinnen de jonge HRH haar historisch-materialistische literatuur-kritiek ontwikkelde. Gesteund en aangemoedigd door de SDAP-leiding ging ze daarin bij tijd en wijle tot absurde uitersten, zoals in haar Socialisme en Literatuur, een tot brochure omgewerkte lezing die de 29-jarige HRH begin 1899 uitsprak voor het Socialistisch Leesgezelschap in Amsterdam.Ga naar eindnoot46. Helaas heeft Schaap van deze zeer uitvoerige brochure alleen het korte eerste gedeelte opgenomen, dat alleen maar interessant is omdat eruit blijkt hoe eclectisch de jonge literatuur-theoretica toen nog te werk ging. Om de bekende basis-bovenbouw-theorie kracht bij te zetten citeerde ze een beroemd citaat van Marx dermate onjuist dat er precies het tegenovergestelde stond van wat Marx (en HRH) beoogde. Zij schreef: ‘Niet het bewustzijn der mensen bepaalt dus hun zijn, maar hun geestelijk zijn bepaalt hun bewustzijn.’ Marx daarentegen had in zijn Vorwort bij zijn Zur Kritik derpolitischen Oekonomie nu juist betoogd dat het maatschappelijk zijn het bewustzijn bepaalt.’Ga naar eindnoot47. Maar deze blunder is helaas aan Schaaps oog ontsnapt. Daarmee en door weglating van de twee laatste delen van de brochure stelt hij haar opvattingen uit die dagen als volkomen serieus voor. Dat ze dat niet waren en zelfs zeer sterk doen denken aan de mechanische manier waarop ‘marxistische’ studenten begin jaren '70 van deze eeuw literaire teksten aan de hand van Marx op hun waarde schatten, moge blijken uit de ideaalopvatting die zij van literatuur had. Die ideale en dus proletarische literatuur zal waarschijnlijk alleen kunnen voortkomen uit de socialistische pers, voorspelde ze in 1899. Zij immers ‘bezit het beginsel; de sterke overtuiging van wat goed en zedelijk is, zij bezit het gevoel: de klacht en het gepassioneerde deelhebben aan de maatschappelijke beweging; zij bezit de kennis der maatschappij, dus ook der mensen waaruit zij bestaat: Zij heeft dit alles slechts te verheffen door de aanraking der verbeelding om het te maken tot kunst.’Ga naar eindnoot48. En hoezeer haar partij, de SDAP, haar in dit soort karikaturale opvattingen omtrent kunst stimuleerde, blijkt wel uit een recensie van haar brochure in de partijkrant, De Sociaaldemokraat, waarin de juistheid van haar stelling onderstreept werd met de opmerking: ‘Immers, liever dan enig zuiver letterkundig werk zijn ons de geschriften waarin de grondbeginselen van het socialisme het duidelijkst en met de machtigste overtuiging zijn neergelegd; sterker dan een geschreven drama ontroeren ons bijvoorbeeld de protokollen van de duitse partijdagen (...).’Ga naar eindnoot49. Terecht heeft Schaap behalve de genoemde literair-theoretische stukken uit haar eclectische periode ook een fragment opgenomen uit haar uit 1925 daterende artikelen-reeks Over leven en Schoonheid waarin ze haar mechanische hantering van het historisch materialisme herzien heeft. Zomin als hij zich echter bij haar vroege teksten afvraagt wàt haar drijfveren waren bij het zo klakkeloos toepassen van marxistische categorieën op individuele kunstuitingen, zomin vraagt hij zich af wat ertoe geleid heeft dat ze daar later weer van af stapte. Op z'n minst had hij zich de vraag moeten stellen of ze haar politieke opvattingen wijzigde als gevolg van haar veranderde wetenschappelijke of filosofische inzichten of omgekeerd. Naar mijn mening was het laatste het geval en vloeiden haar theoretische en filosofische wendingen voort uit veranderde politieke opvattingen en keuzen. Van een ietwat mystiek aandoend humanisme werd ze in de jaren negentig, mede onder invloed van Gorter, socialiste en omarmde ze het historisch materialisme van Marx op alle terreinen des levens. Met haar teleurstelling in de socialistische praktijk (de scheuring in de SDAP, de houding van de Tweede Internationale ten aanzien van de Eerste Wereldoorlog en vervolgens de deceptie om het schamele resultaat van de Russische Oktober-revolutie) nam haar wantrouwen in het wetenschappelijk socialisme, het historisch materialisme toe. Ze moest een ander verklaringsmodel zoeken dat ze, in overeenstemming met haar van meet af aan holistische wereldbeschouwing en haar gemeenschapsgevoel, in de religie vond. Hoe haar politieke koerswijzigingen zich voltrokken, wat van belang is om haar intellectuele ontwikkeling te kunnen begrijpen, valt af te lezen uit haar ontelbare politieke proza-teksten, waaruit Schaap ook een aantal fragmenten heeft opgenomen, maar die hij helaas nauwelijks weet te plaatsen. | |
Dramatische gespletenheidNiet voor niets noemde HRH zichzelf, na haar afscheid van de SDAP, ‘de vrouw in het woud’, kreeg ze dientengevolge van Troelstra de naam ‘Woudloopster’ en moest ze het ook van verscheidene andere kanten doen met kwalificaties die nou niet bepaald wijzen op een stabiele politieke persoonlijkheid. Henriëtte Roland Holst maakte in haar bestaan vele politieke keuzen met een overtuiging alsof haar leven ervan af hing, om niet al te lange tijd daarna op haar schreden terug te keren en weer een nieuwe weg in te slaan. Juist dit voortdurende kiezen, dat niets te maken had met querulantie of grilligheid maar met (intellectuele) integriteit, die vaak nauwelijks te rijmen was met haar bijna even sterke gevoel voor loyaliteit, geeft haar leven die dramatisch gespletenheid waar Ter Braak het al over had. Om die keuzen, de breukpunten, haar ondanks alles steeds terugkerende hoop en de daarmee gepaarde desillusies, haar aanvaarding en verwerking daarvan is Henriëtte Roland Holst voor veel van haar generatiegenoten hèt toonbeeld van onafhankelijk en kritisch denken geweest en is ze, als persoon, nog altijd boeiend. Een bloemlezing uit haar proza, en met name uit de puur politieke teksten, zou volgens mij idealiter dan ook moeten bestaan uit die stukken die die keuzemomenten en breukpunten het duidelijkst markeren. Slaagt een samensteller daarin, dan worden waarschijnlijk de contouren van een politieke of intellectuele biografie van HRH zichtbaar. Om verscheidene redenen is Schaap daarin niet geslaagd. Ten eerste omdat hij zoals gezegd waarschijnlijk niet voldoende geïnteresseerd is in haar persoon en ten tweede omdat hij, mogelijk als gevolg daarvan, niet in staat is geweest haar ontwikkeling adequaat te periodiseren. In zijn inleiding zegt Schaap over die periodisering: ‘Globaal gezien heeft Henriëtte Roland Holst in de evolutie van haar socialistische opvattingen een drietal fasen doorlopen; deze fasen zijn van elkaar gescheiden door twee intermezzi. Voor de begrenzingen van deze stadia d.m.v. jaartallen geldt de uitdrukking die Roland Holst aan Dietzgen ontleende: alle onderscheidingen zijn vloeiend.’Ga naar eindnoot50. Om met het laatste te beginnen: Als er voor HRH één ding niet gold was het dat de overgangen in haar ontwikkeling vloeiend waren. Het waren stuk voor stuk pijnlijke bevallingen, dwaalpartijen of anderszins beproevingen, zoals alleen al uit de titels van een aantal dichtbundels, waarin ze die overgangen bezong, blijkt. Kenmerkend is voorts dat die overgangen bij haar nu juist wel door middel van jaargangen te traceren zijn. Schaap deelt haar ontwikkeling in de volgende fasen in: ‘Na een korte spinozistische periode trad zij (...) toe tot de SDAP. Daarmee begon de eerste periode (1897-1911) die eindigde met haar uittreden uit de partij. In deze fase was zij als socialiste marxistisch georiënteerd. (..) Na de SDAP-periode verkeerde zij in een politiek vacuüm (1912-1914); zij had tijd nodig voor bezinning. De tweede fase (1914-1924) werd ingeluid door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Vanaf ca. 1914 legde Roland Holst meer nadruk op het belang van persoonlijke inzet van de socialist en op de massa-actie als revolutionair strijdmiddel; ze ging zich neo-marxist noemen. (...) Tijdens de tweede tussenfase (1924-1927) was zij in politiek opzicht nog op het communisme gericht en in theoretisch opzicht op het marxisme. (...) Omstreeks 1928 zette haar post-marxistische fase in; het socialisme dat haar nu voor ogen stond was zedelijk gefundeerd.’Ga naar eindnoot51. Een paar kanttekeningen bij deze periodisering. Een heel belangrijke fase, namelijk die waarin ze de voor haar hele verdere leven beslissende keus voor het socialisme doet, slaat hij over. Het is de periode die hij afdoet als ‘overgang van spinozisme naar marxisme’, van 1896 tot ca. 1902. De pijn om de veilige wereld die ze achterliet met die keuze legde ze neer in haar dichtbundel De Nieuwe Geboort uit 1902, terwijl haar proza de andere kant liet zien: zelfingenomen, vaak betweterige artikelen waarin ze het historisch materialisme als allesverklarende methode toepaste en waarin ze zichzelf als het ware overschreeuwde om haar onzekerheid te overstemmen. Voorbeelden daarvan zijn een aantal stukken over literatuur en over vrouwen, maar ook de buitengewoon geslaagde studie Kapi- | |
[pagina 39]
| |
taal en Arbeid in Nederland. [De tweede fase loopt van 1902 - het begin van de interne partijstrijd in de SDAP tussen marxisten en reformisten, waarin HRH een belangrijke rol speelde. Schaap heeft uit die periode maar één kenmerkend fragment opgenomen, namelijk een stuk uit haar Beginsel uit PraktijkGa naar eindnoot52., zonder in zijn begeleidende inleiding uit de doeken te doen wat Holsts specifieke aandeel in die conflicten was. Dat aandeel bestond uit het voortdurend stelling nemen tegen opportunisme van de op electorale successen uit zijnde SDAP-leiders enerzijds en een krampachtig pogen om de eenheid te bewaren anderzijds. Haar conflict tussen intellectuele integriteit en politieke loyaliteit leidde ertoe dat in 1909, toen de SDAP scheurde en marxisten à la Wijnkoop en Gorter de partij verlieten, HRH niet haar geweten volgde en met de marxisten meeging, maar zich door Troelstra liet gebruiken om de oppositie in de SDAP te neutraliseren.Ga naar eindnoot53. In 1909 en niet in 1911-1912 (haar vertrek uit de SDAP) ligt HRH's tweede grote breukpunt, haar eerste hevige desillusie. Hier moest ze kiezen tussen droom (de marxistische beginselen die tot de revolutie zouden leiden) en daad (de nuchtere massa-partij) en koos ze, tegen haar geweten in, voor de daad. In haar memoires, het tweede deel van Kapitaal en Arbeid en in haar GorterbiografieGa naar eindnoot54., beschrijft ze deze dramatische episode die Schaap onbesproken laat. Uit geen van deze boeken zijn door hem fragmenten opgenomen. Een tweede, veel minder grote, breuk deed zich voor toen ze in 1912 daadwerkelijk de SDAP verliet, maar de innerlijke strijd daarover al gestreden was. Ze luidde dat vertrek uit de SDAP in met een inleiding op een brochure van Henk Sneevliet waarin deze de SDAP-leiding had aangevallen.Ga naar eindnoot55. Maar ook dit artikel is in Schaaps bundel niet opgenomen. HRH's communistische periode valt in twee fasen uiteen: van 1915 tot 1921 en van 1921 tot 1927. Tot '21 steunde ze fanatiek de Bolsjewiki en vanaf 1921 begon ze te aarzelen omtrent de verworvenheden van de Oktober-revolutie en met name het democratisch gehalte daarvan. Dit leidde in 1927 tot haar definitieve vertrek uit de Communistische Partij, waarna ze zich steeds religieuzer ging oriënteren. Haar diepe teleurstelling in de communistische partij en het daarbij behorende ideeëngoed leidde er echter niet toe dat ze haar socialistische idealen liet varen, laat staan dat ze, zoals één van haar latere geestverwanten, Hendrik de Man, gevaarlijk dicht tegen de Nationaal-socialistische ideeën kwam aan te zitten.Ga naar eindnoot56. Tijdens de Tweede Wereldoorlog schreef ze in het illegale blad De Vonk, een tijdvak dat Schaap wat betreft de tekstkeuze, ongenoemd laat, evenals de naoorlogse periode, waaruit artikelen van HRH uit De Vlam (voortzettig van De Vonk) dateren, haar ontroerende dankwoord ter gelegenheid van haar erepromotie in 1942 en uiteraard haar memoires Het vuur brandde voort.
Alleen al door deze onvolledigheid schiet Schaaps bloemlezing mijns inziens aan zijn doel voorbij. Wie wèl volledigheid nastreefde was K.F. Proost die in 1937 promoveerde op de dissertatie Henriëtte Roland Holst in haar strijd om gemeenschapGa naar eindnoot57. die, meer dan een echte biografie, een poging was om - aan de hand van haar poëzie en proza - HRH's ontwikkeling mét alle breukpunten en desillusies in kaart te brengen. Veel verder dan een becommentarieerde inventarisatie (overigens met alle respect) is Proost indertijd niet gekomen, maar Schaap heeft met zijn bloemlezing zelfs die eis niet gesteld en deze dùs op geen stukken na gehaald. De Henriëtte Roland Holst die ons uit Het leed der Mensheid tegemoet treedt is niet veel meer dan een tamelijke dorre, produktieve essayiste en politiek theoretica, zonder emoties en vooral zonder de dramatische gespletenheid die haar persoonlijkheid zo fascinerend maakt. |
|