| |
| |
| |
August Hans den Boef
Ziekte, liefde en identiteit
Het proza van Tom Pauka
Tom Pauka is een laatbloeier. Na een grillige carrière van judo-leraar, bokser, journalist bij VN en de VARA, Nieuw-linkser in de PvdA en organisatie-adviseur, debuteerde hij in 1980, zesenveertig jaar oud, met de verhalenbundel Een moeilijke eter. Toch niet geheel onverwacht: sinds jaar en dag heeft Pauka een column in het Welzijnsweekblad die meestal de vorm van een mini-verhaal aanneemt. Bijzondere situaties uit het dagelijks leven benadert hij daar vanuit een eigenzinnige invalshoek en met een verrassend gevoel voor details. Eigenschappen die we ook in Pauka's boeken terugvinden - de hoofdpersonen bijvoorbeeld vormen in dit kader een hoogst interessant gezelschap. Die uit het titelverhaal in Een moeilijke eter is een jongetje met besmettingsangst, Hans. Dit alter ego van Pauka is in de roman De meidenziekte (1983) opgegroeid tot een puber met annorexia nervosa. De hoofdpersonen in de romans Winnifred onttrekt zich aan het oog (1981) en Een ongewenst verlangen (1982) zijn respectievelijk een vrouw van middelbare leeftijd die onder meer bang is bespiedt te worden en een multiple sclerose-patiënt die op een onorthodoxe en ontroerende manier vecht voor zijn zelfstandigheid. Deze opmerkelijke personages worden, evenals andere, op een even opmerkelijke manier door Pauka benaderd. In het vervolg wil ik op deze dingen per boek ingaan en zoveel mogelijk ook de ontwikkeling binnen Pauka's schrijverschap - ook in technisch opzicht - hierbij betrekken.
| |
Een moeilijke eter
We beginnen met Een moeilijke eter. Door het hele boek heen loopt een boeiende verzameling verknipte figuren en allen worden ze met een zekere gelijkmoedigheid door de verteller tegemoetgetreden. Of hij - meestal heet hij Hans - nu als een jeugdig ziekenverpleger te maken krijgt met een lijder aan Christuswaan, of als zakenman een verhouding met een masochistische vrouw begint, nooit plaatst hij zich in de positie van superieure beschouwer. Veel eerder laat hij zich door zijn interesse en betrokkenheid meeslepen. Zelf leed Hans aan besmettingsangst, zoals gezegd. Vooral nadat zijn Joodse grootouders door de Duitsers zijn weggehaald, krijgt hij een dwangmatige weerstand tegen voedsel, bestek en aardewerk dat in contact met anderen geweest kan zijn (in het titelverhaal). Hiermee verbonden is zijn overgevoeligheid voor de lichaamsgeuren van de mensen om hem heen. Deze angst, heel gedetailleerd beschreven en daardoor nogal overtuigend, komt in de rest van de bundel terug. Al is het dan niet als hoofdthema, maar meer de vreemde, eigenzinnige invalshoek waarmee de verteller zijn herinneringen kan weergeven. Juist hierdoor ontstaat een spanning tussen de persoonlijke geschiedenis van Hans en het oorlogsgebeuren, iets wat bij andere schrijvers dan Pauka meestal in het anecdotische blijft steken. De manier waarop hij met anecdotiek omspringt is tekenend voor Pauka. Soms denk je dat er een anecdote aankomt - in een kort verhaal waar de dochter van de oude socialist Frank van der Goes optreedt - maar voor je er erg in hebt is het al afgelopen en blijkt de pointe van het verhaal op iets heel anders betrekking te hebben. Meer dan eens verspringt de aandacht plotseling van de ene figuur naar de andere of naar jeugdherinneringen van Hans.
Het aardigst is ‘Twaalf manieren om de tijd te doden’, twaalf korte verhaaltjes met telkens een andere hoofdrolspeler. Iemand die eerst terloops wordt genoemd, kan even verder promoveren tot belangrijkste personage en omgekeerd. Een paar verhalen zijn wat traditioneler verteld - met kop, staart en middenstuk. Die vind ik minder boeiend. De zakenman en de masochiste, de overspelige man die met zijn aan de drank verslaafde vrouw een tripje naar Denemarken maakt: niet zo opvallend, al zorgt de instelling van Pauka ervoor dat het niet de kant van Mensje van Keulen of Heere Heeresma uitgaat.
| |
Winnifred onttrekt zich aan het oog
Een jaar later kwam Pauka met een eerste roman: Winnifred onttrekt zich aan het oog. Een interessant sub-thema snijdt hij hier aan: de noodzaak van budgettering voor de moderne huisvrouw. Als interim-directeur in dienst van een soort super-uitzendbureau moet Winnifred de Wolf binnen korte tijd een reorganisatieplan ontwikkelen om een budgetteringsstichting te redden. Zij constateert al gauw dat die overbodig is. Temeer omdat het werk ‘beter wordt gedaan door twee consumentenorganisaties, twee vakorganisaties, de Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen, de Bond van Plattelandsvrouwen, de Nederlandse Christelijke Vrouwenbond, het Katholieke Vrouwengilde, talloze plaatselijke vrouwenraden en honderden huishoudscholen’. Die overbodigheid meldt Winnifred dan ook aan haar ‘baas’, maar deze vindt dat zij haar operatie moet voortzetten. Dit meningsverschil is nogal vervelend voor Winnifred omdat ze er een paar jaar uit is geweest en met dit project moet bewijzen dat ze nog capabel genoeg is. Los daarvan is haar werk toch al niet makkelijk: de employées van de bedreigde stichting proberen haar tegen te werken waar zij ook maar kunnen.
Oppervlakkig gezien is dit een roman als zoveel, een beetje onuitgewerkt verhaal over een vrouwelijke manager in de overgangsjaren. Maar nu komen de typische Pauka-trekjes naar voren: de fobieën en andere persoonlijke eigenaardigheden van zijn personages. Bij Winnifred is dat de gewoonte om Pavlov-achtig te kwijlen als iets haar begeerte opwekt. Verder wordt ze op toiletten overvallen door besmettingsangst en wat nog veel grotere problemen oplevert: zij is bang dat ze bespied wordt. Deze laatste angst leidt ertoe dat zij zich op gezette tijden terugtrekt in de nogal ruim uitgevallen wastafelkast van haar werkkamer.
Wanneer ze het idee opvat dat zij in die kast ‘gezien’ wordt, laat zij dit toevluchtsoord varen en zet zij haar zinnen op de kelder die zij onder haar huis aan het uitgraven is. Ook dit graven verliest zijn functie en tenslotte vlucht zij naar de beslotenheid van haar kampeerwagen. Winnifreds behoefte aan een eigen ruimte is zo groot dat zij die op andere mensen projecteert, bijvoorbeeld op haar dochter Heleen. Omdat Pauka niets vertelt over de oorzaak waarvan Winnifred een paar jaar niet heeft gewerkt, krijg je de indruk dat de relatie met haar dochter verstoord is (die met haar echtgenoot is duidelijk onbevredigend). De springvloed van relatie-problemen, psychische problemen, gecombineeerd met de moeilijkheden rond haar werk zorgen ervoor dat Winnifred uiteindelijk op een parkeerplaats in Den Haag beland, in haar kampeerwagen ‘volledig aan het oog onttrokken’. Je hebt in het boek het hele proces stap voor stap kunnen volgen, vertekening na vertekening van de werkelijkheid om haar heen kunnen zien.
De obsessies van Winnifred weet Pauka soms heel voelbaar te maken. Er is een scène waarin zij voor het eerst een maaltijd in haar camper klaarmaakt. Door de uitgebreide beschrijving van hoe ze dat precies doet wordt het dwangmatige karakter van haar bezigheid sterk benadrukt.
| |
Een ongewenst verlangen
Een ongewenst verlangen is een boek met een onderwerp waar het gevaar voor anecdotiek en melodrama wel heel sterk op de loer ligt. Wat gebeurt er als een multiple-sclerose patiënt, die zich slechts per rolstoel kan verplaatsen, verliefd wordt op zijn wijkverpleegster? De manier waarop Pauka die invalide neerzet, verdient weer alle lof: sentimentaliteit is ver- | |
| |
meden, nergens wordt de drang tot zelfstandigheid van de hoofdpersoon, Robert, belachelijk gemaakt. De beschrijving wordt nooit gênant (bijvoorbeeld zelfs niet wanneer Robert zijn intiemste wens kenbaar maakt).
Tom Pauka, foto M. v.d. Hoeven.
In elk opzicht is Robert het tegendeel van de zielige invalide. Alles heeft hij in zijn aangepaste woning bij de hand en zijn leven verloopt perfect georganiseerd. Hij ziet zelf kans om via de telefoon als een echte regelneef à la Kees van Kooten harde practical jokes uit te halen. Met zijn vriend Frans, die niet invalide is, haalt hij allerlei streken uit. Het meest onschuldige is nog wel het met opzet betreden van voor invaliden moeilijk toegankelijke uitgaansgelegenheden (waarbij de exploitant flink gepest wordt). Naast zijn medewerking hieraan is Frans heel belangrijk voor Robert omdat Frans tamelijk eerlijk tegen hem is, soms op het cynische af, juist omdat hij Roberts recht op zelfstandigheid respecteert.
Robert had het nog jarenlang prima kunnen redden, mits hij zich in acht zou hebben genomen. Zijn verliefdheid op Jeanne, de verpleegster, doorkruist dit. Vooral wanneer zij na een auto-ongeluk in het ziekenhuis wordt opgenomen is Robert niet meer te houden (ik denk omdat zij dan voor het eerst op een met dat van hem vergelijkbaar niveau van onafhankelijkheid verkeert). Ook wordt Robert zich door zijn verliefdheid bewust van het feit dat zijn leventje helemaal niet zo perfect is: ‘Er was maar één vrijheid, de vrijheid namelijk om te gaan en staan waar je wilde. Er bestond geen aparte vrijheid voor lammen en blinden.’ Dit beseffend waagt Robert een avontuur dat al zijn vorige in de schaduw zal stellen, zo krankzinnig dat hij de hulp van zijn vriend Frans niet eens kan inroepen. Hij wil namelijk in zijn voor gebruik binnenshuis bestemde rolstoel tien kilometer dwars door Amsterdam rijden, van Tuindorp naar het Zuiderziekenhuis. Het lukt hem, maar de gevolgen hiervan zijn niet mis, hij is eraan het eind van het boek slechter aan toe dan ooit.
De tocht naar het Zuiden is buitengewoon spannend, vooral de passage waar Robert met zijn kwetsbare en moeilijk bestuurbare karretje de autotunnel onder het IJ neemt. Er zijn ook mooie observaties, zoals Roberts constatering dat mensen jaloers worden als zij invaliden zien dartelen en de reactie van de politieman die er rotsvast van overtuigd is dat Roberts tunneltocht een demonstratie is. Jammer is wel dat de andere personen, net als in Winnifred onttrekt zich aan het oog niet voldoende uit de verf komen. Juist in dit wat meer substantiële boek merk je dat Pauka iemand is met rake observaties, met onorthodoxe typetjes, maar niet echt goed een roman lang de aandacht van de lezer kan vasthouden. Eigenlijk bestaan de twee romans uit boeiende verhaalfragementen waartussen je vermoeid moet worstelen naar een volgend. Misschien dat ik Pauka's verhalenbundel, die hieraan niet leed, ook beter vind vanwege het feit dat hij in de beste verhalen de ik-vorm gebruikt, terwijl de romans in de hij-vorm zijn geschreven. In de ik-vorm is het namelijk minder hinderlijk dat de andere figuren onderbelicht blijven.
| |
De meidenziekte
In 1982 leverde Pauka weer een roman af, De meidenziekte, waarin de ik-vorm en de moeilijke eter uit de verhalen terugkomen. De jongen, Hans, is intussen zestien jaar geworden en hij blijkt aan anorexia nervosa te lijden. Hierdoor is hij niet alleen broodmager geworden en moet hij op onverwachte momenten braken, maar soms slaat hij zonder te weten waarom aan het zwerven. Als het boek begint is Hans in het ziekenhuis opgenomen, waar de behandelende arts hem vertelt dat hij eigenlijk een ‘meidenziekte’ heeft.
Het boek bestaat uit twee episoden. De eerste is het ziekenhuisverblijf, de tijd dat Hans de oudere neger Monsanto helpt. Deze magazijnbediende levert een ongelijke strijd tegen het grote aantal diefstallen waaraan het magazijn blootstaat. Tot groot verdriet van Hans wordt hij uit het ziekenhuis ontslagen voordat Monsanto en hij de dief hebben gevat.
Weer slaat de jongen aan het zwerven en hij heeft - nu ze hem in het ziekenhuis hebben leren eten - buien van onverzadigbare honger. Hij komt in een weekendhuisje terecht dat door de week bewoond wordt door Vera, een twaalfjarig meidje. Hans sluit vriendschap met haar en ze maken haar moeder, die 's avonds thuiskomt wijs dat hij een oudere schoolkennis is die Vera met haar huiswerk komt helpen. Omdat hij de laatste bus heeft gemist, mag hij in het huisje blijven slapen. Wanneer Vera al naar bed is maken haar moeder en Hans een nachtelijke tocht per roeiboot. Er ontstaat een erotische spanning tussen hen beiden die tot een (anti) climax komt.
Na deze tweede episode gaat Hans terug naar het ziekenhuis, maar Monsanto vindt hij niet. De oude man zit in de bak nadat er in zijn huis een privémagazijn was aangetroffen. Tegen beter weten in (want Hans had ons zelf de clou verteld) blijft de jongen in Monsanto's onschuld geloven. De wereld van de vol- | |
| |
wassenen heeft hem weer eens te pakken gehad. Niet voor het eerst overigens, vooral in de oorlog moest hij het al ontgelden. Regelmatig wisselt Hans zijn verhaal over wat hij nu meemaakt af met herinneringen uit die tijd. In ‘Een moeilijke eter’ hadden die herinneringen te maken met de jodenvervolging, in De meidenziekte hebben ze meestal betrekking op erotiek. De spanningen die hij voelt, veroorzaken dat Hans die dingen uit de oorlog herinnert. Met een enorme woordenstroom probeert hij alles weg te fantaseren. Urenlang kletst hij Vera en haar moeder de oren van het hoofd met een mengsel van waarheid en verzinsels. Dat was hij gewend, maar deze keer heeft hij een vreemde gewaarwording. Hij merkt namelijk dat hij nu niet alleen eerlijker is over de dingen die hij heeft meegemaakt, maar ook dat hij van een afstand, samen met Vera's moeder, op zijn verleden kan terugkijken. Heel indringend wordt hier zichtbaar hoe hij tussen de fase van kind en volwassene verkeert. Langzamerhand begint Pauka iets van de romantechniek onder controle te krijgen, hoewel er ook in De meidenziekte langdradige stukken te vinden zijn. Nota bene de belangrijkste scène van het boek behoort hiertoe. Middenin de nacht bevrijdt Hans een enorme vis uit een fuik. Plotseling laat Vera's moeder zich naakt uit de boot in het water zakken om de vis aan te raken. Spanning, symboliek te over. Toch valt de lezer bijna in slaap. Een ander bezwaar tegen deze roman is dat de grote indruk die het jongentje Hans in ‘Een moeilijke eter’ maakte, hier niet wordt overtroffen. De mogelijkheden van de Hans-figuur zijn
kennelijk beperkt.
| |
Gedroomde kansen
Dat dit laatste volstrekt niet het geval is laat Pauka met Gedroomde kansen zien, de roman die hij eind 1984 deed verschijnen. Oppervlakkig gezien bevat het boek dezelfde nadelen als de vorige romans: zoals gezegd, het de lezer laten worstelen van het ene boeiende fragment naar het volgende. In versterkte mate, want het boek is nog dikker dan de andere, 327 pagina's. Met andere woorden, het probleem van de niet volgehouden spanning zou met een meetkundige reeks kunnen worden vermenigvuldigd. Het merkwaardige is dat Gedroomde kansen desondanks alle vorige boeken van Pauka in de schaduw stelt. Er zijn hiervoor verschillende oorzaken aan te wijzen en één daarvan is het bijzondere verhaal. Laat ik daarmee beginnen.
Hans Helming (hij heeft nu ook een achternaam) voert samen met zijn vriendin Lisa (die ook verre familie van hem is) een clubje bejaarden door Griekenland. Tijd van handelen is het eind van de jaren vijftig, toen nog slechts weinige Nederlanders richting Hellas gingen, dus een erg makkelijke taak hebben Hans en Lisa niet. Bovendien moet alles op een koopje en het is werkelijk ongelooflijk wat voor trucjes Hans weet te bedenken om de oudjes voordelig van onderdak en maaltijden te voorzien en gratis naar toeristische bezienswaardigheden te laten kijken. In Epidavuros bijvoorbeeld meldt hij zijn clubje aan voor een jeugd (!) festival als het Hollandse zangkoor ‘Piet Hein’ en speelt hij de opperste verbazing als er bij de organisatie niets over deze Hollandse bijdrage bekend is. De Grieken zijn ook niet te beroerd: de oudjes mogen zingen, krijgen gratis onderdaken maaltijden en ze hebben de dag van hun leven. De grote slag slaat Hans in Skoutari, een dorpje in het Zuiden van de Pelopponesos. Met slechts de naam van twee vage familieleden op een briefje, weet hij deze, de Poldi's, te localiseren en gedaan te krijgen dat het reisgezelschap in een verlaten kerk mag bivakkeren. In de dagen die volgen blijkt Hans' schelmengedrag te zijn overgeslagen op het clubje. De bejaarden willen graag iets terugdoen voor de gastvrije en goedgeefse Grieken en helpen hen daarom bij het zoeken naar sierdistels en zeldzame stenen, een van de manieren waarop in Skoutari in het levensonderhoud werd voorzien, want in de kerk logeert ook een jonge Zweedse toerist, Leif Kretschmar, die van de autochtone bevolking dit soort spullen koopt en daarmee in zijn land van herkomst goede zaken doet. Na een tijdje slaan de bejaarden los en gaan ze voor eigen rekening op lucratiever projecten over. Leegstaande kerken en verlaten begraafplaatsen worden door hen van kostbaarheden ontdaan, waarbij ze de begrippen leeg en verlaten zeer ruim interpreteren. De arme Hans moet hen per bus van
de ene strooptocht naar de andere vervoeren. Behalve de greep op zijn gezelschap verliest hij ook die op Lisa. Er is namelijk intussen iets gegroeid tussen haar en Leif en als Hans gaat kijken wat zij uitvoeren wordt hij door een verdwaalde kogel getroffen. In de streek wordt nogal druk gejaagd met wapens die uit de burgeroorlog zijn overgebleven.
Op dit moment is het eerste deel, dat meer dan de helft van het boek beslaat, afgelopen. We weten nu niet alleen het een en ander over het ongewone reisgezelschap, maar ook veel over Hans zelf. Over zijn ouders die voor de oorlog uit Midden-europa zijn gevlucht. Zijn moeder behoort tot de Joodse familie van de Volks, die gekenmerkt wordt door sterke vrouwen met zwakke mannen aan hun zijde. Bij de Poldi's constateert Hans naast het uiterlijke kenmerk van de Volks - een puntje aan het linkeroor - ook hetzelfde relatiepatroon. De enige uitzondering op dit patroon zou zijn relatie met Lisa zijn, heeft hij zich altijd voorgehouden. Aanvankelijk was dat niet moeilijk: toen hun verhouding, tien jaar geleden, begon was Hans vijftien en Lisa twaalf. Nu heeft hij echter zijn twijfels. Is Lisa niet altijd handiger en sterker geweest dan hij en heeft zij dat omwille van hun relatie verborgen gehouden? Zijn zij niet door hun familie samengedreven en betekent dit voor hem niet een totale onvrijheid? Graag zou hij worden zoals Leif: cynisch, ironisch en van niemand afhankelijk. Lisa vindt dit onzin, aanvankelijk mocht ze Leif ook helemaal niet. Met veel moeite weet Hans haar over te halen om met de Zweed aan te pappen. Ze vermoeden dat hij de in de burgeroorlog verdwenen zoon van de Poldi's is en willen zekerheid over de vermeende familieverwantschap.
| |
Tweede deel
In het tweede deel van Gedroomde kansen wordt door Pauka zeer veel overhoop gehaald. Het is duidelijk zwakker dan het eerste en pas na zo'n honderd bladzijden krijgt het weer de strakke lijnen van het begin. Hans geneest in het ziekenhuis van zijn kogelwond en begrijpt al spoedig dat Lisa met het gezelschap is teruggekeerd naar Nederland. Tegen het doktersadvies in vertrekt hij naar Skoutari, waar hij getuige is van een soort progrom. De plaatselijke bevolking is er achtergekomen waar de grafschenners hun basis hadden en Leif en de Poldi's moeten het ontgelden. Huis en kerk worden in de as gelegd, de Poldi's moeten voor de zoveelste keer in hun leven vluchten en Leif vindt de dood. Terug in Amsterdam treft Hans geen Lisa aan, in plaats daarvan raakt hij betrokken bij een politieke rel. De bejaardenvakantie was een gemeenteproject, waaraan de betrokken wethouder zich persoonlijk had verbonden. Het draait er op uit dat Hans als bejaardenwerker wordt geschorst en er zich een protestantse en katholieke zuil van het bejaardenwerk afscheiden.
Pauka beschrijft de politieke verwikkelingen raak en grappig. Ze wijzen vooruit naar het latere Nieuw-links in de PvdA en Pauka geeft ‘van te voren’ al het latere échec van deze beweging aan. Die verwikkelingen zorgen wel voor een grote stijlbreuk in het boek. Als decor voor het begin van Hans' speurtocht naar Lisa zijn ze te opdringerig en verder stellen ze de lijn van de bejaarden uit het begin tezeer op de achtergrond. Het verhaal komt pas weer op gang als één van die oudjes, meneer Schoonhoven, Hans het voorstel doet om samen met hem en Lisa een reis door Europa te maken om naar een rustige begraafplaats te zoeken. Schoonhoven verkeert namelijk in het laatste stadium van kankeren hij is bereid om alle kosten voor zijn rekening te nemen. Dit met behulp van de creditcards die hij te pakken heeft gekregen zonder dat zijn nabestaanden daar iets van weten. Hans accepteert het aanbod en ze vertrekken naar Parijs: hij had gehoord dat Lisa naar haar moeder was gegaan die daar woont. Intussen blijkt Lisa richting Zweden te zijn vertrokken en Hans reist haar met Schoonhoven achterna. Wanneer hij op weg is naar het huis van Leifs ouders, bij wie Lisa ongetwijfeld verblijft, eindigt het boek.
Misschien zijn er lezers die dit slot onbevredigend vinden. Je komt immers niet te weten hoe de confrontatie tussen Hans en Lisa verloopt. Het is echter de vraag of die informatie nu zo belangrijk is: wat jein Gedroomde kansen hebt gevolgd is een proces waarin Hans gaandeweg zijn beeld van Lisa bijstelt. Ik heb het hierboven al gehad over de twijfels omtrent hun relatie. De tweede verschuiving ontstaat tijdens het laatste gesprek dat Hans met Leif heeft, vlak voor de woedende Grieken de kerk aansteken. Leif vertelt hoe zijn verhouding met Lisa was, hoezeer zij zich door hem liet vernederen, hoe ze de
| |
| |
Zweed ook een veel minder positief beeld ophing van de omstandigheden waaronder haar verhouding met Hans ooit is begonnen. Vlak voor het eind van het boek doet de oude Schoonhoven de suggestie dat Lisa het kind van Hans' vader is - niet onmogelijk in het licht van andere gegevens in het verhaal. Met deze verschuivingen verandert niet alleen Hans' beeld van Lisa, ook voor de lezer komt een serie gebeurtenissen telkens in een heel ander lichtte staan. Dit maakt het lezen van Gedroomde kansen zo enerverend.
| |
Identificatie
Eén van de sterke kanten van dit boek is de manier waarop Pauka de verschillende personages en Hans' visie vorm weet te geven door te spelen met het principe van de identificatie. De Volks die behalve uiterlijke kenmerken ook hun relatiepatroon gemeen hebben. Leif die tòch geen familie blijkt te zijn, de fysieke overeenkomst tussen Hans en Lisa (die bovendien door de familie ‘Hansnlisa’ worden genoemd) en Lisa's moeder die in alle opzichten een net iets mooiere uitvoering van die van Hans is. Veelzeggend in dit kader is ook een Parijse prostituëe die zich telkens net zo noemt als haar (potentiële) klanten. Aan Hans stelt zij zich dan ook voor als Hans en later vertelt ze hem waarom ze dat doet. Deze schijnbare spiegeling heeft als enige doel dat haar eigen identiteit voor haar klanten verborgen blijft en dat zij nooit hun namen hoeft te onthouden. Het verwijst naar Hans' verlangen om volkomen onafhankelijk van anderen te zijn.
De mooiste identificatie wordt helemaal in het begin van het boek ingezet, in de paar bladzijden die aan het eerste deel voorafgaan en ‘Kronieken’ worden genoemd. Op de dag dat de vader van Hans is overleden vertelt een docent hem de Sage van Gunnar Helming. Een Viking die duizend jaar geleden verbannen werd van het hof en onderdak vindt bij de priesteres (en echtgenote) van de God Frey. Uiteindelijk weet Gunnar de god te doden wanneer hij de nieuwerwetse godsdienst van het Christendom tot de zijne maakt en vanaf dat moment wordt hijzelf als god vereert. Volgens de leraar is Gunnar de eerste held die niet sneuvelt, maar thuis is in de kunst van het overleven. Later in Gedroomde kansen worden parallellen duidelijk tussen Gunnar-Frey en Hans-Leif. Doch in de werkelijkheid van het boek is het Hans, de gezel van Lisa, die uiteindelijk blijft leven en niet de indringer.
Bijna zou ik nog vergeten erop te wijzen dat ook in deze roman weer de typische Pauka-elementen voorkomen. Dezelfde combinatie van gelijkmoedigheid en fascinatie die we uit ouder werk kennen, kenmerkt Hans' houding tegenover de bejaarden. Ondanks al hun ziekten, kwalen en hebbelijkheden blijft hij hen serieus nemen. Het meest duidelijk komt dit tot uiting in zijn reis met de oude meneer Schoonhoven.
Na vier jaar - toch niet zo'n lange leertijd - is Pauka er in geslaagd om binnen het kader van de romanvorm, door middel van een interessant verhaalgegeven, door de manier waarop hij zijn stof heeft verwerkt tot een spannende constructie en door het spel met identificaties, een zeer overtuigend product af te leveren. Hiermee en met de verschillende locaties (Griekenland, Amsterdam, Parijs, Zweden) en perioden (Hans' jeugd, puberteit, adolescentie) krijgt Gedroomde kansen de contouren van de ‘grote Nederlandse roman’ die ooit zou moeten wedijveren met het werk van buitenlande auteurs als Bellow en Grass. Waarin de protagonist temidden van een jungle van Pauka relaties en gebeurissen op zoek is naar zijn identiteit. De contouren, want ook Pauka is er niet honderd procent in geslaagd, evenmin als Judicus Verstegen met Legt uw hart daarop (1967), een roman met een vergelijkbare aanpak in thematiek en situering. Overtuigend, alleen die titel, Gedroomde kansen. Ook na de zoveelste lezing weet ik nog steeds niet wat Pauka daarmee nu precies bedoelt.
| |
Noot
Behalve het bovengenoemde proza is van Pauka in boekvorm verschenen het verhaal ‘Is er iets?’ en wel in: J. Eijkelboom e.a., September ( 1982). Wat secundaire literatuur over zijn werk aangaat, verwijs ik naast de recensies in dag- en weekbladen naar de volgende artikelen. André Demedts, in: Dietsche Warande & Belfort (1981); P.G.M. Oberndorff, in: Appèl (1983); Fons Vandergraessen, in: Dietsche Warande & Belfort (1983); Boris Rousseeuw, in: Tmuzet (1983).
|
|