Bzzlletin. Jaargang 12
(1983-1984)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Gunnar Ekelöf
| |
[pagina 54]
| |
Acht gedichten uit Gids naar de onderwereld1.
Alleen in de stille Nacht
de enige tijd die ik de mijne noem!
Alleen en gekweld in het donker
zie ik hoe de Dag mij van de Waarheid afbracht
De Waarheid van de Dag een regen van naalden
tegen huid, gehoor en andere zintuigen
Alleen in de Nacht in gevecht met de Waarheid -
Haar naald, haar scherpe punt van licht
nadert in het donker. En dat het
louter spel is! - De Dag bezorgde mij
een regen van naalden. Kun je het leven
worden uit gekweld? Dan liever de Nacht
waarvan een enkele beslissende steek
is gericht op het licht van jouw oog, de oogappel van je ziel,
is gericht op het zijn of niet zijn van je hart -
Je ziet hoe de punt dichterbij komt en slaat die opzij
Hij nadert opnieuw, jij pareert
En het donker ontvangt jouw uitvallen
verbergt ze in zijn donkere borst waar misschien, gewond
een ander hart slaat - jouw spiegelbeeld
in een spiegelwereld
2.
Aan de Diodario van Soria
Stadhouder van de Heilige Sultan van Babylon
Sinds ik uit Calinda in Erminia ben weggezeild,
uit de Tauros die ik je beschreven heb, langs Cyprus,
word ik door een beeld, o Diodario, gevolgd:
Ik stond aan de reling van het slingerende schip
en nam beide kusten waar. Het was windstil
maar het scheepswant leefde door een onbekende deining
Tussen hoog en laag speelde gezichtsbedrog mij parten
De weerkaatsing van het zonlicht uit de Tauros verlengde de
dag
De witte steden en de kleine witte huizen op de lage kust
schitterden alsof de maan schoner was bij Paphos
Helder en doorschijnend lag de zee daar
als was ze één oogopslag die doorschouwde
We lagen in windstilte. Had er wind gestaan
de blikken van de zee zouden ontelbaar zijn geweest
zoals de blikken van de inwoners der steden en huizen - Maar deze huizen en steden lagen in het verleden
een afstand onmogelijk te peilen!
Afmeren, aan land gaan: dat kan niemand
Het bewijs dat wat we zien onwerkelijk is in Tijd
vind je als je het maanlicht
de kim van de zee ziet verzilveren: Het is de zon
die daar weerspiegeld wordt. Maar als ons oog
op zijn beurt de weerkaatsing van de golven vangt
dan kent ons oog een lange weg naar de horizon
En wie kan een uiterlijke afstand meten
met de innerlijke afstand van het oog?
| |
[pagina 55]
| |
4.
De grot van de Nimfen
Er is een grot aan deze kust
alleen toegankelijk bij kalme zee
een grot met scherpe stenen die zich profileren in je rug
een grot met vrouwennamen op de wand gekrabeld
Vissersjongens hebben hier hun buit naar toe gebracht
Vreemde drenkelingen hebben zich hier laten brengen
De namen van vroegere vrouwen op de wand hebben de
begeerte aangewakkerd
Voorwaar, een offergrot
En die jongens die er schijnbaar onverschillig langs roeiden
en wezen: ‘Daar is een grot!’ en die meisjes
die zich lieten roeien en aan land gingen
waanden zich alleen met hun geheim
of bijna alleen -
O ze zijn in goed gezelschap:
Altijd een offergrot geweest
Lang geleden stonden hier andere namen
Lang geleden deed een stromende zee
het oer-altaar van ongehouwen steen ineenstorten
Maar voor wie ziet verrijst, doorschijnend, strak omlijnd
het beeld van de geroofde, naakte vrouw
onpersoonlijk als de kimspleet buiten in de monding van de
grot
onder de verleider met het onpersoonlijke gezicht
ogen die alleen de hoogmoed van het temmen uitspreken
de anonimiteit van de nemer, de anonimiteit
van de genomene, van het nemen
De anonimiteit van de rite en de god -
Want elke vrouw, hoe zeer ook beproefd,
verliest hier weer haar maagdelijkheid
aan de onpersoonlijke die zwijgt,
onpersoonlijk als de horizon die je door de opening van de grot ziet
over zijn rug heen
Als het voorbij is
en hij weg
5.
‘Geef mij gif om te sterven of dromen om te leven’ - Nu
wil ik liever dan dromen om te leven gif om te sterven
Schipper zonder bemanning, want zij aten
allen van de lotus, zijn veranderd in zwijnen die ik weiger te
bevelen -
Eenzame afgematte roerganger, ben ik ook met deze lijken
in mijn lading aangespoeld op een mij vreemde kust
Geef mij water! Ik heb lang van het zoute gedronken
Geef mij water uit een beek of bron
Geef mij het wondere water dat het bloed van mij afwast
Geef mij het eiland terug waar ik in dromen verzonk
Daar liep ik onder het juk van de vrijheid, in gouden teugels
Hij die eenmaal in dit nauw naar binnen is gezogen
vecht niet met zijn roer, heeft geen handen om te zeilen
Wat hem te doen staat is te leren strelen -
Zoals de vorst die eens zijn hoofd in een bron dompelde
één ogenblik een tijdsduizeling voelde, teruggevoerd werd
in de Tijd, 1001 jaar geleden, zie ik hoe jij je spiegelt
in jouw blik, die de mijne is. Zo ben ik gestrand
bij de Nimf die vergif geeft om te sterven of dromen om te leven
Zonder zeekaart, zonder sterren, stromen mee en tegen,
ben ik ooit gestrand op het eiland van de roodblonde nimf.
| |
[pagina 56]
| |
6.
De zwarte kust
nader je verdrinkend
jij dappere van Thasos die blijft zwemmen
De zwarte kust nadert jou
jij, de verdrinkende
Nu draagt de Deining je nog verder
dan je slagen - jij dappere van Thasos
De Deining draagt je verder. Misschien ben je
al verdronken, maar je blijft drijven
De deining draagt je verder, onververbiddelijk
Je zwemt niet meer, je bent verdronken
dappere van Thasos. Wind en golven brengen
je hoofd steeds dichter bij de Zwarte Kust
waar het op de scherpe rots verbrijzeld zal worden
Jij verdronkene van Thasos
8.
Het komt wel voor dat ik de slaap niet vat
en in bed met bronzen poten lig, onder de stille lamp,
dat ik de slaven in de buurt hoor smoezen en fluisteren -
bewoog dat zwarte schaduwachtige gordijn daar niet?
Overleggen ze of ze zich naar binnen zullen wagen,
mij durven benaderen? Ik ben immers een vreemdeling hier
terwijl zij tot het huis horen. Maar misschien durven ze niet
omdat ik levend ben, omdat de Oecus,
het woonverblijf van de heer, hun verboden en heilig is?
Misschien is het de majordomus die daar buiten smoest:
Iets harder gefluister - iemand is weerspannig,
wordt gesust. - Slepende stappen en stilte
Ik wikkel mij in oude dekenvodden
en wacht af. Bewoog het gordijn daar soms weer?
Of flakkerde de lamp? Maar hoe kan het tochten
in dit afgesloten huis? Ik ben hier slechts als iemand
die beschutting zoekt. Trok iemand
het gordijn opzij, wil iemand iets van mij?
Soms als ik wakker word uit mijn slaap of verdoving
is het alsof iemand mij zojuist had aangeraakt
alsof iemand mij beschroomd over mijn hand had willen strijken.
| |
[pagina 57]
| |
10.
Gehoord in een droom in het jaar ‘63, op de 15de van de herfstmaand 's nachts
‘Je ligt te slapen in een sarcofaag zonder bodem’ -
Half gewekt door deze woorden, slapend noch klaar wakker
krijg ik een steeds scherper beeld van de marmeren kist
zijn schaduwen, zijn witte glans, een paar heldere details
eerst de ruw gehouwen binnenkanten, twee lange twee korte:
De steenhouwer heeft zich hier niet veel moeite getroost
overal sporen van zijn beitel, de hoeken zijn rond
Al zijn kunnen schijnt hij in de buitenkant gelegd te hebben
Daar zijn vruchten bloemen vogels dolfijnen osseschedels
brokstukken ook van mythen: twee gestalten in schelpen
die met wind gevulde sluiers boven het hoofd houden
Ik zoek naar mijn naam - dan slaat de heldere logica
van de droom in mij toe: een kist zonder bodem
kan ook geen deksel hebben. En hij die daar rust
ligt met zijn rug naar het Niets en zijn gezicht naar het Niets.
Slechts het krachtveld van de vier wanden houdt de slaper
zwevend tussen de dwang van het kale inwendige om te verzaken
en de kracht van de met mythen versierde buitenkant om te begeren -
Maagd, o Átokos, wanneer dit krachtveld zal gebroken worden
laat mij dan in de droom herboren noch verwekt worden
Wat hiervoor was heeft geen littekens van beitels.
Wat nog komen zal heeft geen vruchten en geen bloemen.
13
In de trechter die een andere Florentijn beschreven heeft
bevindt zich onderaan een gat. Sedert lang zitten daar
Brutus, Cassius noch Lucifer
Die zijn lang geleden door dat goddelijke gat
in de Hel getuimeld. Ze bevinden zich verder dan
de zon en de maan, aan het firmament, verder dan
de maandelijkse klysma's van de provinciale god
als die de trappen af moet gaan, in de garderobe
om daarna ten hemel te stijgen bij het geflakker van lampen
en dezelfde opera te horen
eeuwig
Wij zijn lichtender dan de Heer der Vliegen die nu heerst over
het knechtenvolk hier beneden onder wisselvallige Genade-Maar ik weet wie het was die jij droeg
Pannýchis, wier nacht aan de liefde gewijd is,
Dat was ik, Satan, onschuldig en de wettige zoon
niet de weeë verzoener van ideeën
Omdat jij ontrouw was werd ik op het land te vondeling gelegd
gezoogd door geiten, grootgebracht door herders van de toevlucht
Maar een wisselkind werd als eerstgeborene genomen
Priesters, politici ontnamen hem de macht
Misschien was hij goed, maar hij faalde
Wat kan je met de ongeneeslijk gelovigen beginnen
zij die menen dat onfeilbaarheid ligt opgesloten in het falen.
Hij pleegde zelfmoord met de hulp van anderen. Het zij zo!
Kies tussen duizend gevallen sterren jouw Ster in het donker
De keus tussen zo vele is moeilijk, maar als je geluk hebt
zal ze in jou zichtbaar zijn, jou in zichzelf zien
zoals de zilveren munt die in het zand gevonden is
en jullie zullen elkaars gelijken zijn. Maar dit is zeldzaam
Er heerst geen toeval in de sterrenwereld
noch in die van de stervelingen, o Trismégistos
en in het donker te verdwalen, alleen te zijn
tot aan de vernedering toe, dat is gebruikelijk
Op die misleiding bouwen ze hun majesteit
zij die ik verafschuw.
Vertalingen: H.C. ten Berge & Rita Törnqvist |