| |
| |
| |
Barber van de Pol
Hans Andreus als kinderboekschrijver
1.
Aan de hoeveelheid kan het niet liggen, tik ik op, maar terwijl ik het doe wordt die begin-A die van het prentenboek waarover Hans Andreus in een van zijn verhalenbundels voor kinderen vertelt: die wilde wel eens wat anders dan in papier opgesloten zitten en trok de wijde wereld in. Na een week omgang met Andreus' sprekende dingen en dieren en een zijns ondanks prekende Meester Pompelmoes - een hernieuwe kennismaking - blijkt alles aangestoken door het gevoel voor het wonderbaarlijke in een kinderboekoeuvre dat met zijn omvang, inventiviteit, sfeer en humor uniek is in Nederland. Waarmee tevens is gezegd dat het ook niet aan de kwaliteit kan liggen, dat dit oeuvre over het algemeen zo onverschillig wordt bejegend.
Hans Andreus had, toen hij in 1977 stierf, vierendertig boeken, drie dichtbundels en een grote hoeveelheid losse bijdragen voor kinderen op zijn naam staan. Ook vertaalde hij kind- er- en jeugdliteratuur uit verschillende landen en tijden. Het leek mij, toen ik in zijn sterfjaar deel zou uitmaken van een jury die iemand voor de driejaarlijke Staatsprijs voor jeugdliteratuur moest voordragen, vanzelfsprekend hém voor die prijs te kiezen. Voornaamste argument: Andreus is de lyricus bij uitstek onder de Nederlandse kinderboekenschrijvers, en als zodanig indrukwekkend. Maar een postume prijs werd niet opportuun geacht. Bovendien hadden de andere leden van de jury het misschien minder dan ik op dat lyrische, of op dat lyrische van Andreus.
Hans Andreus. Foto: Paul Huf.
Vanaf toen heb ik steeds opnieuw kunnen constateren dat er iets schort aan de waardering voor Andreus. Er wringt iets tussen de aard van zijn werk en de aard van de omstandigheden waarin het terecht is gekomen. Dat Andreus niet in zijn tijd paste is één ding, en op zichzelf niet zo bijzonder. Dat kun je tot op zekere hoogte van bijna iedereen zeggen. Het is ook niet helemaal waar. Andreus was beslist een erkend schrijver en hij is een van de weinige moderne Nederlandse dichters die bekendheid genoot bij een groter publiek. Opmerkelijk is echter wel de reserve die juist het kleine publiek, dat van de beroepsmatige en zich op de hoogte wanende lezers, graag met betrekking tot zijn werk in acht neemt. Zijn naam valt zo zelden. Die reserve geldt zowel zijn werk voor volwassenen als zijn kinderboeken, met de alles zeggende restrictie dat de kinderen onder zijn lezers er geen last van schijnen te hebben.
Andreus is de geschiedenisboeken ingegaan als een van de Vijftigers. Dat was hij ook, zijn leeftijd en zijn contacten in aanmerking genomen. In die hoedanigheid kan hij evenwel niet hebben gedijd, al was het maar omdat hij er de persoon niet naar lijkt dat hij zich een eenmaal verworven positie heeft laten aanleunen. Andreus deed zich liever kleiner dan groter voor dan hij was, daarvan zijn vooral in interviews vele voorbeelden te vinden. Niet dat hij wars was van de literaire wereld, daarmee zouden zijn vriendschappen en bij voorbeeld zijn redacteurschap van Podium in tegenspraak zijn. Maar hij bewaarde afstand.
In een brief aan Wim Zaal, die dateert van zijn laatste levensjaren en die door de geadresseerde wordt geciteerd in diens necrologie in het Elseviers Weekblad van 18 juni 1977, schrijft Andreus:
‘Ik sta helemaal wat buiten de (dé) literatuur nu. Het klimaat
| |
| |
vind ik niet zo prettig. Je hebt hier altijd een periode van Grote Geesten-poëzie (Kloos, Lucebert) en dan weer een van die burgermans- en “laten we 't vooral klein houden”-poëzie (Greshoff, Forum en de epigonen, en nu weer). Ik voel voor beide niet veel.’
Hij besluit de brief met een algemene opmerking over de literaire ontvankelijkheid in Nederland. Erspreektenige dédain uit en misschien teleurstelling:
‘De Nederlandse literatuur is wat de response betreft altijd de snobliteratuur van een handelsland geweest, werkelijke liefde tot de letteren is hier zo goed als niet, vind ik.’
Snobisme was niets voor Andreus. Uit zijn hele werk blijkt dat hij de waarheid te interessant vindt, dan dat hij haar met het oog op een frappant effect zou willen verdraaien. Hij deed niet geanimeerd mee aan het spel van positiebepalingen dat in literaire rubrieken en bladen soms op leven en dood werd gespeeld, en liep daardoor automatisch het risico langzaam maar zeker van dat spel te worden geweerd. Zijn geluid was zacht.
Het zijn echter zelden puur uiterlijke factoren die een schrijver uit de gratie doen raken. Als we Andreus' werk bekijken, zijn er zeker ook literaire argumenten of argumenten die voortkomen uit de aard van zijn werk te bedenken die tot een minder geestdriftig oordeel kunnen leiden. Een daarvan is de haast kokette zorgeloosheid waarmee hij naast schitterend werk ook niemendalletjes of zelfs flauwiteiten afleverde. Enig gevoel voor hiërarchie komt de kritische zin en de geloofwaardigheid van een kunstenaar ten goede.
| |
2.
Hans Andreus is met Remco Campert de meest toegankelijke en luchtige taalbeoefenaar van de Vijftigers. Van die kenmerken was hij zich ongetwijfeld bewust. Het gaat niet alleen om een literaire stijl, maar ook om de levenshouding die daarin zichtbaar wordt. Zijn streven naar verdichting ging gepaard met streven naar een zo groot mogelijke eenvoud. Misschien was hij eigenlijk meer een vroege Zestiger dan een Vijftiger, want wie Andreus met een slordige blik over een eeuw Nederlandse literatuur zou willen thuisbrengen, blijft steken bij het blad Barbarber, dat evenals hij het zwaarwichtige en opgelegd literaire weerde, zo niet bestreed. Het is ook vast geen toeval dat schrijvers als K. Schippers en G. Brands, bekende Barbarberianen, evenmin als Andreus met nadruk van een volwassen c.q. ernstige blik op de wereld getuigen en steeds weer het kind tot object of subject van hun werk zouden kiezen.
Honderd procent bij Barbarber past Andreus niet. Wat hem scheidt van de teneur in het Zestigers-tijdschrift is zijn melancholie, die voortkomt uit een sterk vergankelijkheidsbesef, uit het besef van het verschil tussen werkelijkheid en verlangen. Andreus beschikt over krachtige middelen om de melancholie te bestrijden, maar helemaal onderdrukken laat zij zich niet. Je voelt het ook in zijn kinderboeken. In weerwil van het kennelijke voornemen van de verteller van het moment, desnoods van de doelloosheid van het moment te genieten, hebben ook zijn kinderboeken iets droevigs, zelfs of juist de pretentieloze onder die boeken. Andreus zou hooguit een droevige Barbarberiaan zijn geweest, maar dat klinkt niet.
| |
3.
Misschien heeft Andreus' openlijk uitgedragen sympathie voor kinderen en voor kinderlijke eigenschappen de scepsis die zijn werk vaak ten deel valt vergroot. Een beetje gezelschap gniffelt voor zover ik weet liever wanneer iemand zijn afschuw van het kindervolk uitspreekt, dan dat het geïntrigeerd zou willen raken door kenmerken als ongevormdheid en onbevangenheid.
Andreus schreef niet alleen voor kinderen, hij heeft ook regelmatig gezegd dat hij het peil van Nederlandse kinderboeken - niet de Mieke-opent-haar-hart- en Brave-Hendrik-redtzijn-hond-boeken, maar een Miep Diekmann of Annie M.G. Schmidt, haastte hij zich erbij te zeggen - hoger aansloeg dan dat van de gemiddelde moderne Nederlandse roman voor volwassenen. De combinatie dichter/kinderboekschrijver vond hij vanzelfsprekend. In een gefingeerd interview met zichzelf, dat in 1960 in Idil stond, merkt hij op:
‘Ik ben een dichter. En volgens mij is een kind, een echt kind, op zijn manier een soort dichter, meer een dichter-in-de-praktijk. () En omdat dichter en kind zo dicht bij elkaar staan, daarom schrijf ik ook voor kinderen.’
Tegen echte interviewers benadrukte hij:
‘Kinderliteratuur moet altijd poëzie zijn, geen proza.’
Het verband dat Andreus tussen zijn werk voor kinderen en dat voor volwassenen legt, is ook zichtbaar voor de lezer, al bestaat tussen beide verschil in moeilijkheidsgraad en toon. Zijn kinderverhalen staan echter niet wezenlijk ver van zijn grote mensen-gedichten af. Vooral wanneer die verhalen sprookjesachtig zijn, en dat zijn ze vaak, breken de lijnen van een persoonlijkheid door de zinnen, die zonder uitzondering met feilloos gevoel voor klank en ritme zijn geschreven, heen: een eerste kenmerk van lyriek. Die persoonlijkheid lijkt, hoe kan het anders bij iemand die geen poging tot poses doet, steeds de zelfde.
| |
4.
In het interview waaruit ook boven werd geciteerd, geeft Andreus iets prijs over zijn beleving tijdens het schrijven voor kinderen:
‘Ik zeg meestal dat ik kinderverhalen om het geld schrijf. Want ik heb een hekel aan de vraag “waarom”. Maar als ik dat zeg spreek ik mezelf tegen. Als ik een kinderverhaal schrijf, lach ik alleen maar. Het is een heel lichtvoetig bedrijf. Je kunt er een speelsheid en humor in brengen die je terugvindt in de verhalen van natuurvolken. Humor voor volwassenen kan ik niet schrijven. Daar is ironie voor nodig. Kinderen hoef je niet te verzoenen met zichzelf.’
Dat de ironie in Andreus' werk zou ontbreken, is niet helemaal waar, maar het wordt er zeker niet door getypeerd. Dat zou ook verwonderlijk zijn bij iemand die in alles liet merken dat hij niet hield van geflirt met het volwassene. Zo'n ‘verzoening’, zoals hij het noemde, zocht hij niet. Een keerzijde van dat bewust mijden van die flirt bij Andreus, is een zekere neiging tot het zachtzinnige, tot een vorm van humor of satyre die zo mild is dat hij aan het zachtzinnige grenst en met wat kwade wil makkelijk sentimenteel overkomt. Aad Nuis heeft eens in Vrij Nederland gezegd dat Andreus alleen te genieten is voor ‘niet zwaar-zieke geesten’.
Dat brengt een andere schrijver in gedachten, die eveneens virtuoos, lichtvoetig én omstreden is: Godfried Bomans. De verschillen tussen beiden zijn duidelijk: Andreus was, in tegenstelling tot Bomans, nooit kluchtig of leutig en hij poseerde al zeker niet als de geniale landsgek. Andreus wekte streng de indruk dat hij zich liever niet afvroeg wat hij aan zichzelf had, terwijl Bomans opdringerig suggereerde dat er een gigantisch, tragisch levensgevoel achter zijn publiekelijke gedrag stak. Andreus suggereerde niets.
Een van Andreus' mooiste verhalen is dat waarin Meester Pompelmoes na ijverig oefenen optreedt als circusclown. Verdienstelijk, daar niet van, maar zo treurig, dat het publiek eerst stil wordt en dan van aandoening begint te snikken. Aan die loopbaan kwam genadig een voortijdig einde. Om de een of andere reden moet ik bij dat verhaal altijd aan Godfried Bomans denken.
| |
5.
Schrijvers kunnen verklaringen over hun intenties afleggen en er vervolgens niet naar handelen. Zo heeft Andreus in interviews gezegd dat hij niet wilde moraliseren in zijn kinderboe- | |
| |
ken, maar in feite deed hij niet anders. Hij verbindt zijn fantasie voortdurend met observaties van het menselijk gedrag, of die mens nu vermomd gaat in een dierevel of niet. Hij moet zich bewust zijn geweest van dat verschil tussen willen en doen, want het brengt een zekere spanning in zijn werk, die soms nog het meest lijkt op zelfspot. Zie mij, die het moraliseren niet kan laten, maar het echt niet voorsta. Het slot van ‘'t Hebbeding’, het laatste gedicht uit de bundel De fontein in de buitenwijk, lijkt een karikatuur van die tegenstrijdige houding:
‘(En nu moest hier een wijze les staan te lezen, maar 'k zal wel wijzer wezen.)’
Nota bene: ‘'t Hebbeding’ is een van de vele gedichtjes in de bundel met een kei van een boodschap.
Andreus' kernmoraal in zijn werk voor kinderen is te vangen in het motto dat een mens zich van alles mag verbeelden, als het maar niet ten koste van een ander gaat. Niets menselijks is zijn figuren vreemd, maar ze gebruiken uiteindelijk hun verstand. Dat is een heel ruim grondpatroon, dàt volop tegenstellingen toelaat. Absoluut goed of kwaad bestaat niet. Ontevredenheid kan zowel een goede als een slechte eigenschap zijn en het zelfde geldt voor koppigheid, eigengereidheid, braafheid.
Bij iemand die bij voorkeur zwaarwichtige neigingen van volwassenen ridiculiseert, zou je cultuurpessimisme of nostalgie verwachten, maar dat komt bij Andreus niet uit. Zijn verhaalfiguren maken gretig gebruik van moderne apparatuur en wie veel vernuft heeft vindt nog iets uit ook. De sfeer in Andreus' boeken is eigentijds en stads, zonder aanklacht. De schrijver geeft zijn lezers actie en herkenbare emoties en in Maarten en Birro ageert hij bij voorbeeld, hier enigszins over de hoofden van kinderen heen, tegen stichtende, ouderwetse boeken waar je van gaat gapen. Hij pleit voor een soort boeken met ‘gewone jongetjes in raketten of () zo'n malle robot met een lichtje op z'n kop of () een fiets die kan vliegen van hier naar Amerika.’
| |
6.
Het aantal verhalen van Andreus dat wat al te luchtig en vrijblijvend is, is ongeveer één op de twee. Het resultaat is in die gevallen vermakelijk, altijd goed voor wat geestige of mooie dialogen, nu eenmaal Andreus' specialiteit, maar om meer dan niemendalletjes gaat het niet. Hele boeken als Viermaal J en Janus, of Het verhaal van de draak Fabiaan, of veel van de verhalen in de bundels, met uitzondering van de Pompelmoesreeks, hadden naar mijn smaak niet gepubliceerd hoeven worden. Ik kom er als volwassene aan te kort en ik denk dat ook een kind er, de hoogst sympathieke anti-autoritaire strekking ten spijt, niet veel aan zal beleven.
Waarom iemand flauwe of fletse boeken publiceert terwijl hij een reputatie op te houden heeft, is een vraag voor wie niet hoeft te zorgen dat er brood op de plank komt. Ik neem tenminste aan dat economische noodzaak Andreus soms tot publiceren dwong. Wie af en toe denkt ‘zo kan ik het ook’ komt waarschijnlijk bedrogen uit, maar het is een feit dat Andreus wel eens gemakzuchtig overkomt. Hij is zijn eigen, in interviews te berde gebrachte stelregel - zoveel mogelijk zeggen in zo weinig mogelijk woorden - niet altijd trouw. Zie het opgeklopte begin van ‘De vissende vis’, uit de bundel Dierenverhalen, overigens een mooi verhaal in een mooie bundel:
‘Er was eens een vis die ontzettend veel van vissen, van hengelen hield. Dat kan niet, zul je zeggen: vissen vissen niet. Maar deze vis viste wèl. Hij was dol op vissen. Zo was die vis nu eenmaal...’
Wat verwacht je eigenlijk als lezer van een schrijver, wanneer je zegt dat hij niet kritisch genoeg jegens zichzelf is geweest? Toch is het zo dat je bij Andreus vaak meer verwacht dan hij geeft; er zat meer in. Je zou hem ook strenger en strijdbaarder willen zien, maar je realiseert je tegelijkertijd dat zo'n verlangen wellicht bewust door Andreus is opgewekt en dat die verzaking misschien juist een van zijn grote charmes is. Zijn hele leven getuigt er van dat hij geen vaste meningen wilde verkondigen. Kritiek en satyre zijn bijzaak hij hem. De kern is iets onbestemders. Dat is die al genoemde treurigheid onder het luchtige of zelfs ijle oppervlak. Ben Stroman heeft die kern christelijk genoemd en omschreven als ‘heimwee naar een vreugde, welke zonder de mystieke voedingsbodem van het christendom niet denkbaar is’ (Algemeen Handelsblad, 24 december 1960).
Het geldt ook voor zijn kinderboeken. Je komt niet op die gedachte als je een willekeurig verhaal van hem leest, wel als je met het werk vertrouwd begint te worden en geïntrigeerd raakt door die algehele toets van verlangen.
| |
7.
Waar je tegen moet kunnen is het toontje dat Andreus voortdurend in alle gemoedelijkheid aanslaat en dat in de oude NRC eens, in lovende zin, is getypeerd als een ‘prettige praattoon’. Tjirp de krekel, uit het gelijknamige prentenboek, heet ‘onze zwervende muzikant’ en meer in het algemeen houdt het in dat de lezer vaak rechtstreeks met je wordt aangesproken en de schrijver zichzelf als een ik in het verhaal mengt. In de praktijk van alledag past iedereen die een kind voorleest die zelfde retorische truc toe en hij komt ook wel voor in boeken voor volwassenen, maar doorgaans bedekter. De overgang naar Andreus' kinderboeken vraagt ook op dit punt enige aanpassing.
Toch is er geen regel in al die verhalen en gedichten die gêne teweeg brengt of de indruk geeft dat de toon niet klopt. Die harmonieert juist altijd uitstekend met de sfeer in de boeken. Je kunt er niet van houden, ze overbodig vinden, maar dat is een andere kwestie. Afgezien van zijn perfecte klank- en ritmegevoel is het ook bewonderenswaardig hoe Andreus in staat is in het bestek van maar enkele pagina's een plot rond te krijgen en zijn verhaalfiguren zo uit te werken dat ze op natuurlijke wijze verbonden zijn met het onderliggende, veelal moralistisch getinte, thema. Alles is vanzelfsprekend zoals het er staat, de grootste lof die je een schrijver kunt toezwaaien. Dat het resultaat niettemin niet altijd ravissant is, kun je hem moeilijk kwalijk nemen. Ik vind het van allure getuigen dat dit hem niet zo erg scheen te kunnen schelen. Angstvalligheid valt Andreus in geen geval te verwijten.
| |
8.
Wie het over de kinderboeken van Hans Andreus heeft, maakt onderscheid tussen zijn Meester Pompelmoezen en de rest. Die rest mag bont, ontroerend, vrolijk zijn, maar is niet onvergetelijk. Meester Pompelmoes is dat wel. De serie die naar haar titelheld, die niets van naamgrappen moet hebben, is genoemd, stijgt boven al het andere uit en werpt er tevens haar glans op. Zwaktes of flauwiteiten worden uit het geheugen gewist door de levende aanwezigheid van Meester Pompelmoes en de zijnen.
De serie omvat tien boeken en elk boek omvat op zijn beurt een ongeveer even groot aantal verhaaltjes. Daarin beleeft Meester Pompelmoes, samen met zijn bijzondere huisdieren of huisgenoten, soms aangevuld met de muzikale auto Doremi, die alleen rijdt als je voor hem zingt, zijn avonturen. Het huishouden van de schoolmeester is ouderwets degelijk evenals het gezag dat hij in zijn klas uitoefent, al is hij niet ouderwets in de zin van autoritair, want hij is, overeenkomstig zijn schepper, graag kind met de kinderen. Het ouderwetse schuilt meer in de eisen die hij aan ieder afzonderlijk stelt om een goede sfeer in de groep te bewerkstelligen.
De schoolmeester is goedhartig en open, maar ook aangeboren nieuwsgierig en soms heel principieel. Die laatste
| |
| |
eigenschap brengt hem in botsing met Joachim, zijn Geleerde Kater, die even koppig is, maar nog een graadje eigengereider. Joachim is, zijn bijnaam zegt het al, de intellectueel van het gezelschap en op die positie gaat hij graag prat.
Het tweede sprekende dier, de Fleurige Hond, nog van verre adel, heeft een veel makkelijker karakter. Hij is zelfs vrij ongecompliceerd, tot ergernis van de Kater, en heeft nogal eens een aanval van onbekommerde pret die nergens op slaat. Indirect levert hij mild commentaar op de zwaarwichtigheid of dikdoenerij van de anderen. De Fleurige Hond heeft nog het meest weg van hun aller schepper, zoals men die achter de pagina's vermoedt.
Gerrit de Tuinkraai speelt in de meeste verhalen alleen op de achtergrond mee. Hij houdt zich graag afzijdig om in zijn eentje op een boomtak of een andere plek in de tuin, te genieten van zijn eigen krassend stemgeluid. Hij heeft een ietwat ordinaire hang naar lol en vindt zichzelf bij voorbaat de leukste thuis.
Het spreekt vanzelf dat Andreus alle vier deze verhaalfiguren in hun eigen waarde laat. Je kunt de een aardiger, rechtvaardiger of grappiger vinden, maar je komt als lezer niet op het idee zoiets te vinden. De waarheid is altijd complexer en interessanter, zou de schoolmeester hierover kunnen zeggen.
| |
9.
Meester Pompelmoes' avonturen zijn op enkele na fantastisch, want er gebeuren dingen in die niet kunnen. Ze vinden echter plaats in een heel vertrouwde, haast knusse entourage. Wat Andreus doet is stilstaan bij een onderdeel van de alledaagse realiteit, bij voorbeeld een ding, een gewaarwording, een situatie, een verlangen, en er een fantastische wending aan geven.
Andreus heeft de liefde gedefinieerd als een kwestie van evenwicht, van aftasten, niet van eenwording. Of, zoals hij letterlijk zei: ‘Ik geloof in twee individuen’. In zijn kinderboeken gaat het niet om twee individuen, maar om vier, vijf, zes, en zo voort. Bij Pompelmoes thuis of op school gaat het niet om erotische liefde, maar om die binnen een groep of gezin. Het is de kunst met alle verschillen iets van het samenzijn te maken. Dat is de humanistische boodschap die iedere bladzijde kleurt.
Geen erotiek bij Meester Pompelmoes en zijn huisdieren, in het algemeen niets verliefderigs, of het moet zijn dat de hoofdpersoon hopeloos verliefd is op het leven. Toch is het enige verhaal dat ik mis in die hele reeks dat over een verliefde Pompelmoes of Joachim of Fleurige Hond of desnoods Tuinkraai. Babs van Wely, die als illustratrice heeft gezorgd dat Pompelmoes en de anderen er alleen maar uit kunnen zien zoals zij ze verbeeld heeft, had er vast een paar mooie prenten bij gemaakt.
| |
10.
Er is denk ik veel te gissen naar de schrijver Andreus en naar dit grote kinderboekenoeuvre. Of niet? Is wat we lezen gewoon alles en stelt iemand die er meer achter wil zoeken zich aan als iedere zwartkijker? Is die, om met Nuis te spreken, zwaar ziek? In een van zijn eerste dichtbundels voor volwassenen heeft Andreus, vooruitlopend op de kritiek die hem te wachten stond, gezegd:
‘Soms maak ik muziek die te licht is voorzware geesten/ik vraag u excuses.’
En nog mooier heeft hij het besef van het pizzicato-karakter van zijn werk verwoord in zijn grafschrift uit Jubal (1971):
Barber van de Pol
Andreus vind ik een goede schrijver.
Andreus is niet echt heel spannend, maar wel erg grappig. Meester Pompelmoes met de lachplaat is namelijk een wel erg leuk boek. Want het idee dat je van lachen zou gaan lachen!!!
Er staat wat over in van een automatische fototoestel, daar kan je van leren, en daarom kan een boek veel nuttigs uithalen.
Alleen jammer dat er geen kleur in staat. Andreus kan vertellen over de deftige schoolmeester Meester Pompelmoes, maar straks had Meester Pompelmoes met kleur een fel oranje gekleurd jasje aan en een flauwe kleur grijs op zijn broek zitten! Maar als je Meester Pompelmoes gaat naar Parijs ziet dan denk je: Een avontuur is dat: zomaar van de Eiffeltoren afvallen en niks gebroken hebben en op de paraplu neerkomen!!!
Andreus is een groot schrijver. Ik kan me voorstellen dat je denkt geef eerst die Andreus maar een prijs, tegen hem kan toch niemand anders op. Maar Paul Biegel en Roald Dahl zijn leuk. En ook Annie M.G. Schmidt is een groot artiest.
Nu Andreus wel een goede schrijver is, hij is ook een leuke schrijver. Schrijven kan hij wel, maar zou hij als je het hem vroeg meedoen met voetballen? Schrijven is iets heel anders, dus dat moet je hem niet vragen!
Andreus schreef ook andere leuke boeken en dat is niet de enige reden dat zijn boeken goed zijn.
Ook zijn de Meester Pompelmoesboeken soms treurig.
Vaak is het moeilijk om treurig te schrijven. Vooral als je niet helemaal of helemaal niet treurig bent. Andreus schreef boeken op zijn verjaardag en dan moest hij juist de moeilijkste en treurigste boeken schrijven. Omdat hij jarig was was hij niet treurig!
Soms is Andreus driftig geweest en verscheurt hij de bladzijden doormidden en dan moet het opnieuw beginnen. Maar ja, daar zit ik niet mee!
Marjanneke Weeda (8 jaar)
Tekeningen bij dit artikel zijn van Babs Wely.
|
|