Bzzlletin. Jaargang 10
(1981-1982)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
I
| |
[pagina 29]
| |
en perspectief; zie het hier vertaalde ‘Underwood girls’. Pedro Salinas
Het streven naar zuiverheid gaat gepaard met een hartstocht die voor alles lijkt op liefde. Bij Salinas zijn zuiverheid en liefde haast synoniemen; zie onder andere ‘Om te leven wil ik geen’Ga naar voetnoot1. Een van de aantrekkelijkste definities van kunst, waarop velen aanspraak maken: ‘kunst betekent niet maar is’, vormt aanvankelijk ook het credo van Salinas en Guillén. Guillén zei het iets anders: ‘No hay más poesía que la realizada en el poema’ (Er is niet meer poëzie dan de in het gedicht verwezenlijkte). Het louter bestaan van de dingen brengt de dichters van de generatie van 27 in vervoering. Guillén dicht: ‘Ser. Nada más. / Es la absoluta dicha’ (Zijn. Niets meer. / Dat is het absolute geluk.) En Salinas (zie de vertaling): ‘Grond. Niets meer. / Grond. Niets minder. / En dat moet genoeg voor je zijn.’ Later zou het pessimisme in meer of mindere mate toeslaan, zij het nauwelijks bij Salinas. De vertalingen van Maarten Steenmeijer en mij zijn in nauwe samenwerking tot stand gekomen. Precies zo willen we in de komende nummers van BZZLLETIN meer dichters van deze groep presenteren, als afzonderlijke persoonlijkheden met een gedeelde achtergrond. Na de ‘gouden’ Spaanse dichters van de 16 de, 17 de eeuw, worden zij vaak de ‘zilveren’ genoemd om een bloeiperiode aan te duiden waarvan het belang door gebrek aan afstand nog niet geheel te peilen is. Wel is opmerkelijk dat de nieuwste dichters van Spanje, na de periode Franco, zich graag lijken te spiegelen aan de greep naar het absolute van juist de vroege 27 ers, als betrof het een inhaalmanoeuvre.
Barber van de Pol Underwood girls
Ze rusten, slapen,
de dertig, rond, wit.
Met elkaar
dragen ze de wereld.
Moet je ze als wolken
zien slapen,
rond, wit, en binnenin
levens van donder en bliksem,
levens van trage regen,
van sneeuw, van wind, tekens.
Wek ze
met dansende aanslag
van snelle, lichte vingers,
als oude muziek.
Zij brengen nieuwe muziek:
metalen fantasieën,
harde walsen, op dictaat.
Laat ze na eeuwen opstaan,
allemaal eender en anders,
als de golven van de zee
en één grote verborgen ziel.
Laat ze denken dat het als altijd
gaat om de brief, de formule.
Jij, maak ze goed
gek je vingers, en je
ontvoert ze en je slingert ze,
de dertig eeuwige nimfen
tegen de grote lege wereld,
wit op wit.
Eindelijk naar het pure waagstuk,
zonder woorden, zonder zin,
es, zet, iks, i...
Uit: Fábula y signo (1931)
| |
[pagina 30]
| |
Om te leven wil ik geen
eilanden, paleizen, torens.
Welk een opperste vreugde:
leven in voornaamwoorden!
Leg af je kleren,
je gegevens, je maskers;
ik wil je niet zo,
vermomd als een ander,
altijd dochter van iets.
Ik wil je puur, vrij,
onherleidbaar: jij.
Ik weet dat als ik je roep
temidden van iedereen
op aarde,
jij alleen jij zult zijn.
En als je me vraagt
wie het is die je roept,
die je wil als de zijne,
dan begraaf ik de namen,
de opschriften, de geschiedenis.
Gaandeweg zal ik alles slopen
wat ze boven op me gooiden
al voor ik was geboren.
En eenmaal terug in de eeuwige
anonimiteit van naakt,
van steen, van wereld,
zal ik je zeggen:
‘Ik hou van je, ik ben het.’
Uit: La voz a ti debida (1933)
Luis de Góngora
| |
Bij enkele gedichten van Pedro SalinasHet eerste waar men bij de Spaanse dichter Pedro Salinas aan denkt is: schrijver van liefdespoëzie. Natuurlijk is dit waar, maar het raakt, denk ik, niet de essentie van zijn dichtwerk. In zijn twee bekendste bundels, La voz a ti debida (1933) en Razón de amor (1936), is inderdaad bijna uitsluitend liefdespoëzie te vinden. Ook in zijn overige bundels staan veel liefdesgedichten. De stemmingen variëren van verdrietig tot jubelend, van onrustig zoekend tot berustend. En met de tegenstelling onrust-rust zitten we naar mijn gevoel op het spoor dat leidt naar de essentie van de poëzie van Salinas: aan de ene kant het verlangen naar puurheid, eeuwigheid, perfectie, het onnoembare, aan de andere kant de sporadische vervulling van dit verlangen. Dit zijn de twee polen waar Salinas zich tussen beweegt. Woorden als intentie, verlangen, zucht, drift, willen, en puur (poesía pura!), rust, naakt, eeuwigdurend zijn sleutels. Het blijft niet bij het tastbare, bij het lichaam, bij de natuur, bij de liefdesdaad, het gaat om wat zich daarachter bevindt. Dit streven naar de dingen achter de dingen, deze voortdurende strijd, dit vallen en opstaan (altijd opstaan!) wekken een spanning die al in zijn late debuut Presagios (1924, de schrijver is begin dertig) volop aanwezig is. Zoals de titel al suggereert (presagios betekent voorboden, voortekenen), is de essentie van zijn poëzie al voelbaar, getuige bijvoorbeeld het hier vertaalde ‘Suelo’, het eerste gedicht uit deze bundel. ‘El sino de la vida es lo incompleto’ (het lot van de wereld is het onvolledige) schrijft Salinas. Vandaar dat de verlangde perfectie zelden bereikt wordt. De meeste gedichten getuigen dan ook van onmacht, onvolmaaktheid. De strijd voor puurheid betekent de namen afschaffen, de tijd de deur uitgooien, de wereld vernietigen: nada (niets) is een van de sleutelbegrippen. Pas dan is het mogelijk tot de essentie te geraken, in volledige harmonie te komen. Liefde en vernietiging (‘Amor, amor, catástrofe.’, hier vertaald), het doet denken aan de titel van een dichtbundel van zijn generatiegenoot Vicente Aleixandre (La destrucción o el amor, 1935). De toon blijft echter bijna altijd luchtig. Het onvolmaakte leidt tot elkaar leed berokkenen, je toevlucht zoeken tot een nieuwe geliefde die slechts een flauwe schaduw is van de oude, het opnieuw willen proberen met een oude of nieuwe geliefde met de hoop dat het nu anders zal gaan. In enkele gedichten is ondubbelzinnig sprake van een verdwenen tú (jij) en is de toon klagerig of sentimenteel. Ze detoneren in dit energieke, maar hoogst zelden struikelende dichtwerk. Ondanks al het verdriet blijft liefde de enige weg naar de essentie. Door de liefde is het mogelijk alles opnieuw te ont- | |
[pagina 31]
| |
dekken, de dingen opnieuw uit te vinden, te beginnen. Iedere keer zou de eerste keer moeten zijn (zie het hier vertaalde ‘Waarom heb jij een naam,...’ José Ortega y Gasset
Er zijn weinig verwijzingen naar de tijd en ruimte waarin Salinas leefde, uitgezonderd in de eerste bundels, waarin grapjes gemaakt worden over nieuwe uitvindingen en veel gespeeld wordt met taal. Het is de tijd van het ultraísmo, het Spaanse antwoord op het dadaïsme. Opvallende afwezige is de Spaanse burgeroorlog, die toch de aanleiding voor Salinas was om de rest van zijn leven in de Verenigde Staten door te brengen. De technologische Amerikaanse samenleving, waarin de tijd zo duidelijk in stukjes wordt gehakt, is volkomen in tegenspraak met zijn zucht naar eeuwigheid. De schok is dan ook groot en vormt aanleiding tot de schaarse ‘concrete’ gedichten in zijn latere werk. De verschrikkingen van de grote stad en de atoombom zijn terug te vinden in gedeeltes van het lange El contemplado (Salinas' ode van de zee, 1946) en in Todo más claro y otros poemas (1949). Poeta en Nueva York (het souvenir van García Lorca's verblijf in de Verenigde Staten) wordt in herinnering gebracht, al zijn de verschillen groot. De laatste bundel heet Confianza, postuum gepubliceerd in 1955. Een mooie afsluiting van Salinas' poëtisch oeuvre. De toon is vrijwel altijd opgewekt, de natuur neemt een belangrijker plaats in dan ooit. Eén roos is alle rozen, de hoop is nog steeds op de liefde gevestigd, de tijd als druppel op een blad wordt stilgezet en alles ademt harmonie uit.
De binnenrijmen en het ritme lijken de grootste problemen op te leveren bij het vertalen. Belangrijker is echter de weergave van de compactheid. Het Nederlands wordt onvermijdelijk langer maar dient binnen de perken gehouden te worden, zonder de soepelheid van het Spaans te verliezen. Het moeilijkste vind ik gedichten die een uitgesproken toon van euforie hebben. Wat in het Spaans stijlvol is: Que alegría vivir
sintiéndose vivido.
krijgt in vertaling iets banaals: Wat een vreugde, te leven
voelen dat je leeft.
Maarten Steenmeijer Grond. Niets meer.
Grond. Niets minder.
En dat moet genoeg voor je zijn.
Want op de grond steunen je voeten,
op je voeten het rechte bovenlijf,
op je bovenlijf het vastberaden hoofd,
en daar, onder de hoede van het voorhoofd,
het pure idee en op het pure idee
de dag van morgen, de sleutel
- morgen - van het eeuwige.
Grond. Niets meer niets minder.
En dat moet genoeg voor je zijn.
uit: Presagios (1924)
Dit plezier te worden tot twee
gedwee, langzaam,
en dit verdriet te ontberen
van eerder
de gedaante die ik graag had
herkend,
bekend, in de spiegel
en slechts door ongekende
stuipen te worden gedreven
- wiens leven? - in mijn leven...
En anders wel (jij weet het al)
daar achterin, de dreiging
je in twee stukken te breken
- leven of dood, aarde of hemel -
onverhoeds, onherstelbaar.
uit: Presagios (1924)
Mijn geloof
Ik vertrouw niet op de roos
van papier,
al die keren dat ik haar
maakte met mijn handen.
Ook vertrouw ik niet op de andere
ware roos,
dochter van zon en seizoen,
de verloofde van de wind.
Op jou die ik nooit maakte,
Op jou die nooit gemaakt werd,
op jou vertrouw ik, afgerond
zeker toeval.
uit: Seguro azar (1924-1928)
| |
[pagina 32]
| |
Verdere vraag
Waarom vraag ik waar je bent
als ik niet blind ben,
als jij niet afwezig bent?
Als ik je zie,
komen en gaan,
jou, je rijzige lichaam
dat uitloopt in stem,
zoals in rook de vlam,
in de lucht, ontastbaar.
En ik vraag je, ja,
en ik vraag je: van wat ben je,
van wie;
en je opent je armen
en toont me
het rijzige beeld van jou,
en je zegt: van jou.
En ik vraag je, altijd.
uit: Fábula y signo, 1931
Waarom heb jij een naam,
dag, woensdag?
Waarom heb jij een naam,
tijd, herfst?
Vreugde, verdriet, altijd
waarom hebben jullie een naam: liefde?
Als jij geen naam had,
zou ik niet weten wat het was,
noch hoe, noch wanneer. Niets.
Weet de zee hoe hij heet,
dat hij de zee is? Weten de winden
hun namen, Zuiden
en Noorden, boven
het pure waaien dat ze zijn?
Als jij geen naam had,
was alles voor het eerst,
in den beginne, alles uitgevonden
door mij,
ongerept zelfs mijn kus.
Genieting, liefde: langzame verrukking
van genieten, liefhebben, zonder naam.
Naam: een dolk gestoken
midden in een argeloze borst
die altijd van ons zou zijn
als die naam er niet was!
uit: La voz a ti debida (1933)
Liefde, liefde, catastrofe.
De wereld stort in!
Een grote afkeer van daken
doorbreekt zuilen, tijden;
vervangt ze door tijdloze
hemelen. Jij loopt, ik loop
tussen de puinhopen
van neergeslagen zomers
en winters. Normen
en gewichten sterven uit.
In een vlaag, alsmaar achterwaarts
ontdoet het leven
zich van eeuwen;
vernietigend, in galop,
zijn gang, eerst langzaam;
van verlangen sterft de geschiedenis
om op te gaan in rook,
om niet meer te zijn dan de pure
hunkering om opnieuw
te beginnen. De toekomst
heet gisteren. Verborgen,
verhuld gisteren
dat ons is ontschoten
en we met bloed en ziel
moeten heroveren
achter die andere
bekende gisterens.
Steeds weer achterwaarts!
Teruggaan, in een duizeling,
binnendoor, naar morgen!
Laat alles neerstorten! Mij
deert het nauwelijks meer. Wij
ontdekken al kussend
de ruïnes van de wereld,
hand in hand
jij en ik
tussen de grote mislukking
van de bloem en de orde.
En ik voel al tastend,
al omarmend, je huid
die me de terugkeer geeft
naar het eerste kloppen,
zonder licht, voorwereldlijk,
totaal, vormeloos, chaos.
uit: La voz a ti debida (1933)
| |
[pagina 33]
| |
Nu heb ik je lief,
zoals de zee zijn water liefheeft:
van buitenaf, boven langs,
zich met haar onophoudelijk vormend tot
storm, gevlucht,
onderdak, rust, kalmte.
Wat een razernij, van je houden!
Wat een vervoering van hoge golven,
en wat een komen en gaan
van schuimende bezwijming! Een schare
vormen, gemaakt, kapot gemaakt,
galopperen door elkaar.
Maar achter hun flanken
wordt een droom gedroomd
over een andere, diepere vorm
van liefhebben, daar beneden:
over niet meer in beweging zijn,
over een einde maken aan deze drukte,
dit komen en gaan, van hemelen
naar afgronden, over eindelijk vinden
van de onbeweeglijke bloem zonder herfst
van rustig, rustig liefhebben.
Onder golf en schuim
zoekt de liefde zijn bodem.
Die diepte waar de zee
vrede sloot met zijn water
en ze elkaar liefhebben
zonder teken, zonder beweging.
Liefde
zo begraven in zijn wezen,
zo vol overgave, zo rustig,
dat onze liefde bij leven
zeker zou moeten zijn
niet te eindigen
als de kussen, de blikken
en de signalen voorbij zijn.
Even zeker niet te sterven
als
de grote liefde van de doden.
uit: Razón de amor (1936)
Zo overtuigd ben ik
van jouw altegenwoordigheid in wat ik beleef,
dat het licht, de regen, de hemel
vormen zijn waarin je je verschuilt,
vage indringing tussen jou en jou,
dat ik nooit alleen ben
zolang het daglicht je ziel lijkt,
of wanneer de sterren me bij het ontvlammen
dingen zeggen die jij denkt.
Die regendruppel
die op het papier valt
is geen paarse vlek, bloeiend uit het toeval,
maar een vaag en diffuus viooltje
dat jij me stuurt uit de april die je beleeft.
En wanneer de contacten van de nacht,
massa van duisternis, solide massa,
wind, gedruis, komen en me aanraken
ben ik onmetelijk
verbaasd te zien
dat de arm die ik je reik je niet insluit,
dat je nog steeds hardnekkig weigert
je helemaal te laten zien
zo dichtbij als je bent, achter alles.
En ik moet geloven,
hoewel je in het dichtstbijzijnde klopt
- alleen omdat je lichaam niet te zien is -,
in de vage fictie alleen te zijn.
uit: Razón de amor (1936)
| |
[pagina 34]
| |
Het geheugen in de handen (fragment)
Vandaag zijn de handen het geheugen.
De ziel herinnert zich niet, gewond
van zoveel gedenken. Maar in de handen
staat de herinnering aan wat ze hebben gehad.
Herinnering aan een steen
die bij een beekje lag
en die we verstrooid oppakten
zonder ons geluk te beseffen.
Maar het ruwe gewicht
doet ons voelen dat we eindelijk
de mooiste vrucht van alle tijden plukten.
Naar tijd smaakt
het gewicht van een steen tussen de handen.
In een steen zit
het geduld van de wereld, langzaam gerijpt.
Een ontelbare som
van dagen en nachten, zon en water
heeft deze logge, harde vorm gekost
die niet kan strelen en je slechts
met zijn gewicht gezelschap houdt, donker.
Hij hield zich altijd rustig,
geen gezoek, opgesloten,
in een vaste, constante wil
niet te vliegen als de vlinder,
niet mooi te zijn, als de lelie,
om zijn puurheid te behoeden voor afgunst.
Hoeveel slanke lelies, hoeveel ranke
libellen zijn gestorven, daar, aan zijn zijde
omdat ze zo hard naar de lente snelden!
Hij kon wachten zonder meer te willen
dan de eeuwigheid van zijn pure wezen.
Door af te zien van het bloemblad en de vlucht,
leeft hij nog en leert me
dat een liefde misschien rustig, heel rustig moet zijn
de valse vleugels der haast afdoen,
en zo zijn eigen dood verslaan.
uit: Largo lamento (1936-1939)
Deze
Wat een geur in deze roos!
Hoewel het vandaag geschonkene,
gebracht door de bode dageraad,
zuiver heden, lijkt,
proef ik
in haar vergankelijke weldaad
eeuwen rozegeur,
duizenden
gaarden, verborgen
- Sevilla's of Babyloniën,
Versailles, misschien, of Egyptes -
in de hangende tuinen der tijd.
In deze ruik ik
een ander aroma, en hetzelfde:
dat van haar, hier, in mijn hand,
en erachter een lang aroma
van rozen, rozen en rozen,
geurend vanuit hun gisteren:
aroma van onvergetelheid.
Verwelkt
zoveel voorbije blaadjes?
Dood?
Nooit dood. Levend
voor mijn ogen, in deze
roos die gaat, met goddelijke
tred, van dageraad naar nacht;
zo meester van haar ritme;
niet traag, geen haast,
zo onbevreesd voor haar korte
leven, dat haar grandeur
daar te vinden is: in het minieme.
Haar kwetsbaarheid? Bedrog was het:
een roos harder dan rots.
En leugen haar korte bestaan.
Langer dan obeliskestenen
zal zij blijven bestaan.
En meer dan in deze, schommelt
in haar stengel een oneindigheid.
uit: Confianza, 1955
|
|