Storm boven Hamlet
Erik Vos
Erik vos/foto Pan Sok
Over de Hamlet schrijven terwijl ik bezig ben de Storm te regisseren is eigenlijk onmogelijk. De Storm neemt mij op het ogenblik geheel in beslag, overal waait het in me, en als ik dan aan Hamlet denk, dan komt de Geest daar niet gewoon op, maar dan wervelt hij binnen. Dan Stormt het meteen, ook in Hamlet, dan waait de Geest woest het toneel op, dan woedt de geest van de wraak binnen in dat hoofd van Hamlet, deze kleine aardbol, zegt Hamlet zelf van zijn hoofd. De hele aardbol samengevat in die ene kleine hersenpan. Daarin bestaan alle stromingen van de grote wereld rondom hem. Daar zit het geheim van Shakespeare's kracht ook: al het grote vindt zich terug in het kleine, niets is zonder echo, alles wordt weerspiegeld. En meteen nu ik het woord spiegel gebruik, kantelen de spiegels van de Storm alweer binnen. Want ook daar worden alle scènes als het ware in elkaar weerspiegeld, soms als lachspiegels, als de clowns precies als echte koningen een spel om de macht spelen. Wie zijn daar eigenlijk de clowns?
En zo gaat het ook in Shakespeare's Hamlet. Daar wandelen ook twee clowns binnen, die over de dood praten en die hun spel met de kleine schedels spelen. Wie leefde daar binnen? Wat is het verschil tussen een mens met vlees en zonder, waarin schuilt het verschil toen hij nog leefde en nu hij dood is? Deze man, zegt Hamlet, had meer bankbiljetten dan er in dit ene graf passen. En wat nu? Alle graven zijn gelijk, voor groot of klein. Wat is het verschil tussen zijn of niet zijn? Waar leeft de mens voor en waarop: op deze aarde, of in mist? En Prospero weer: het leven is een droom, en alles spoelt weg, zoals de aardbol zelf. Niets blijft er, alles lost op.
En Hamlet: leven we om alleen maar te slapen, te eten? Wat is het waard en waaruit bestaat die waarde? Hamlet: voor mij mag mijn koninkrijk zo groot zijn als een notedop, als er maar plaats is voor vrije gedachten. Aardbol, schedel, notedop. Stof, zegt Hamlet. Alles is stof. Het begint ermee, het legt een weg af en even is het een stukje mens, en daarna weer stof. Waar bekommeren we ons om?
Prospero: we are such stuff as dreams are made on, and our life is rounded with a sleep.
Hamlet: slapen, dromen, en er een eind aan maken. Maar wat dan? Wie zegt mij, dat daarna een rustige slaap komt? Welke droom volgt deze nachtmerrie op?
En dan merk je dat bij een groot schrijver als Shakespeare het nauwelijks meer uitmaakt of hij Hamlet, Lear of Prospero laat spreken, allen stellen ze ons zelf voor, duikelend tussen hoop en vrees, tussen leven en dood, geboorte en sterven. En geen van hen weet goed raad met het leven. Ze kiezen wel alle drie hetzelfde strijd: te zoeken naar waarden, naar waarheid misschien zelfs. Naar zin ook. Welke zin heeft het leven. Ieder zoekt op zijn manier naar macht en ontdekt een lege huls. Een koningsmantel stelt geen macht voor, een kroon geen innerlijk koningsschap. En als hun die macht ontnomen wordt, wat stellen ze dan voor? Is er een vulling in de pop die overblijft? Is er een stukje geest, of geestkracht opwegend tegen de uiterlijke vertoning van de mens? En wie ziet dat eigenlijk? En doet dat ertoe?
Idioten voelen ze zich steeds weer, rebellen ook omdat ze de tijdelijke orde verstoren met hun rebellie tegen het vaststaande. Geloof wankelt, liefde wordt corrupt, vriendschap is besmet, kinderen zijn ongehoorzaam, de wereld bedriegt, en toch...blijft de zin tot leven in alle drie manifest.
Ze gaan onder, ze worden door een storm geteisterd, buiten en binnen hen en ze branden op aan hun hartstocht. Maar ze hebben geleefd. Net als wij, op onze kleine schaal. En daarom kijken we na vier eeuwen nog steeds naar Hamlet en Prospero. Omdat wij een klein beetje van hun zijn, en zij van ons.