[Vervolg Hamlet in Holland]
boog over het toneel, waarin een gordijn hing dat voor- en achtertoneel afsloot; in de fond nogmaals een gordijn. Zo zag het toneel er uit in het Odeon theater in Amsterdam, waar Verkade met het gezelschap ‘De Haghespelers’ op 7 september 1908 de première van Hamlet bracht. De eerste scène - het verschijnen van de Geest aan Horatio - had hij laten vervallen en vervangen door een pantomime. Achter een venster met vierkanten ruiten in het achterdoek verscheen, in blauwig licht, de Geest van Hamlet's vader, schrijdend over een terras, waarachter men de zee zag, aangeduid door een rij gestileerde golven. Na een trompetsignaal sloot het tussengordijn te+rwijl, duidelijk uit de zaal belicht, de edelen opkwamen. Het tussendoek ging open en men zag de koning en de koningin op de troon gezeten tegen een gesloten achterwand. Hamlet verscheen en de tekst volgde vrijwel zonder coupures. Daarna sloot zich het tussendoek en werd onmiddellijk de scène van Laërtes, Ophelia en Polonius op het voortoneel gespeeld. Dit a-realistische décor-ontwerp werd steeds bij volgende produkties gewijzigd terwijl de verdeling in voor- en achtertoneel gehandhaafd bleef. Zo vertoonde het décor van Chris Lebeau in 1914 (Verkade's 4e Hamlet) een paar stenen trappen die van het achtertoneel afdaalden naar het middentoneel, dat weer uitmondde in een uitgebouwd voortoneel, doorlopend tot aan de parterre van het theater. Het voortoneel en de rest konden door een gordijn vanelkaar gescheiden worden. Na 1917, in de periode dat Verkade voor zijn décors samenwerkte met de architect H.Th. Wijdeveld, werden voor- en achtertoneel op meer architectonische wijze van elkaar gescheiden.
Verkade's Hamlet-produkties werden met belangstelling door het publiek gevolgd, dat nieuwsgierig kwam kijken naar wat Verkade er nu weer van gemaakt had. Typerend voor de mening over Verkade's talenten als acteur en regisseur is het volgende fragment van een kritiek van top Naeff op een voorstelling uit 1922 (Verkade's 7e Hamlet):
‘De voorstellingen van Verkade vind ik altijd het mooiste vóór ik ze gezien heb. In het bijzonder geldt dit voor “Hamlet”, bron van oneindige illusie, waarbij alreeds de titel stemming wekt. Verkade heeft voor de rol het silhouet, hij is met het werk vertrouwd en weet het op vele, meer en minder gelukkige wijzen “en scène” te zetten, en de hoop, dat de gerijpte mens in hem de figuur eenmaal zal vermogen te bezielen, omspeelt onwillekeurig elke nieuwe proeve. En wanneer het pleit andermaal verloren lijkt, niet om opvatting of misverstand, maar omdat de ziel niet meeklinkt, omdat daar geen résonnance en geen reflex getuigt van het tumult en de brand in de kolk van het kunstenaarsgemoed, dan blijft ons toch de belangstelling in een ontegenzeggelijk boeiend pogen reliëf te geven aan deze schoonste toneelgestalte’.
De acteur Verkade werd verweten dat hij grootsheid en majesteit miste in zijn vertolking van Hamlet. ‘Een tobberige, fijne jongeman, in moeilijke problemen verward en geneigd ieder ogenblik van alleen-zijn te gebruiken om zijn gedachten te verzamelen.’ (Van Bruggen in het Handelsblad van 1911). ‘Zijn Hamlet is een lieve, grote jongen, met een nobel gezicht, maar hij is niet tragisch, niet doorhuiverd van ongeziene machten.’ (Henri Borel Dramatische Kroniek van 1914). ‘Verkade brengt voor deze dromende en weifelende prins van nature veel mee. Met zijn actie in dramatisch sterk bewogen tonelen - zoals in de scène met de Geest - kan ik hem nooit bewonderen en ook zijn soms zeer vlakke wijze van verzen zeggen blijft voor mij een bezwaar. Maar als geheel geeft hij ons een Hamlet, in wie wij geloven.’ (J.B. Schuil, Haarlem's Dagblad 1922).
Enerzijds verzette Verkade zich tegen iedere vorm van pathos, valse romantiek en routineus schablone-spel, als reactie op de speelstijl van de Romantiek. Zijn gezelschap ‘De Haghespelers’ waar hij in 1907 mee begon, bestond dan ook uit beginnende acteurs en actrices, die nog niet vastgeroest zaten in bepaalde speelpatronen. Anderzijds wilde hij geen nabootsing van de werkelijkheid op het toneel maar streefde hij er naar ‘een schoone schijnwereld te doen ontstaan, in welke de toeschouwer, meelevend, voor zijn geestesoog iets van het algemeen menselijke ziet verschijnen.’
In 1925 bracht Verkade een Hamlet in modern kostuum ten tonele, in navolging van een experiment van Barry Jackson in Londen. Hamlet in colbert, de Geest in een lange officiersmantel met een ronde pet op het grijze hoofd, Claudius in rood huzarenuniform, Polonius in jaquet met grijsgestreepte pantalon en lakschoenen. Laërtes, afscheid nemend van Ophelia in lange ulster met reiskoffertje in de hand; later in het stuk in leren motorjas het paleis binnenrennend, Claudius bedreigend met een pistool; verraderlijke plannen om Hamlet in de val te lokken worden gesmeed onder het drinken van een glas champagne en Claudius tracht zichzelf te kalmeren met een morphine spuitje. Wat wonderlijk klonk hierbij de tekst van Jac. van Looy en de enigen die zich wat hun spel betreft ook aanpasten bij hun kostuum waren Albert van Dalsum (Claudius) en Paul Huf (Polonius).
In 1940 brengt het Centraal Toneel ‘Hamlet’ weliswaar in de regie van Verkade maar met Gijsbert Tersteeg in de titelrol. Een moeilijke opgave voor een jong acteur die onder de regie van Verkade moet opboksen tegen de dertig jaar lange Hamiet-Verkade traditie. Als een ‘sobere, poëtische’ Hamlet gaat hij de geschiedenis in. De Hamlet van Paul Steenbergen, in 1945 in de regie van Johan de Meester en in 1948 in de regie van ...Verkade, wordt geboekstaafd als een ‘histrionische’, ‘melancholieke’ Hamlet. En dan, negen jaar later, in 1957, in de regie van Paul Steenbergen de Hamlet van Coen Flink, die in zoverre met iedere traditie brak door een bruisende, energieke jongeling op het toneel te zetten. En eindelijk een nieuwe, voortreffelijke, eigentijdse vertaling van Bert Voeten. Deze robuuste, gezonde Hamlet, die, volgens de opvatting van Steenbergen, geobsedeerd wordt door het conflict met zijn moeder, viel niet bij iedereen in de smaak en de meningen over de opvoering waren verdeeld.
De eerste ‘Hamlet’, die in Nederland praktisch unaniem enthousiast werd ontvangen was de voorstelling in 1966 van het Nieuw Rotterdams Toneel in de regie van Richard Flink met Eric Schneider in de titelrol. In tegenstelling tot de opvatting van Verkade en Steenbergen, die meenden dat het bestuderen van de oeverloze literatuur over Hamlet niet zou bijdragen tot de vertolking van de figuur, maar dat de acteur al spelende met de Hamlet moest vergroeien, bestudeerden zowel Richard Flink al Eric Schneider wel enige boeken van te voren en lieten zich, onafhankelijk van elkaar, inspireren door het toendertijd opzienbarende boek van de pool Jan Kott ‘Shakespeare our Contemporary’. Het resultaat was