Is Brugge groot?
(1996)–Anoniem Is Brugge groot?– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
Het boek van de ambachtenIn de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest wil ik een boek gaan maken waardoor men redelijk Frans en Nederlands zal kunnen begrijpen, althans voor zover het in dit boek vermeld wordt. Het kan immers niet alles bevatten wat een mens kan zeggen, maar dat wat men niet zal vinden in dit boek, kan men elders, in andere boeken of boekjes opzoeken.’
Weet dat het de bedoeling is dat er over alles iets in dit boek staat.
Wanneer u op straat loopt en u ontmoet iemand die u kent of die tot uw kennissen behoort, wees dan alert en bereid om hem als eerste te groeten. Is hij een man van stand, neem dan uw hoed af en doe dat ook wanneer u vrouwen tegenkomt. En wanneer zij hun hoed afnemen, zet de uwe dan weer op. Op de volgende wijze kunt u iemand dan groeten: ‘Heer, moge God u bijstaan.’ Het is de kortste wijze waarop men mensen die groeten terug kan groeten. Het is de gewoonte dat men antwoordt: ‘Heer, moge God u een zegenrijke dag brengen / Vrouwe, een zegenrijke dag of nacht zij u gegund. Wat brengt u hier?’ of ‘Hoe gaat het met u?,’ ‘Ik ben blij dat het u goed gaat’ of ‘Waar bent u zo lang geweest? Ik heb u al een tijd niet meer gezien.’ ‘Ik ben in het buitenland geweest.’ ‘In welk land bent u geweest?’ ‘Heer, het zou te veel zijn om te vertellen, maar als u wilt dat ik u iets vertel, zou ik het graag doen.’ ‘Beste heer, hartelijk dank voor uw aardige woorden en voor uw goede wil. God lone het u en God laat het mij ten deel vallen. En wees er zeker van dat u niet bent bedrogen, want wat u voor mij wilt doen, zou ik voor u en de uwen doen. Ik wens dat God u moge behoeden, want ik neem afscheid van u.’ | |
[pagina 149]
| |
Men dient dan te antwoorden: ‘Onze Heer moge u leiden,’ ‘Moge God u behoeden,’ ‘Moge onze Heer uw beschermer zijn,’ ‘Moge God u in bescherming nemen’ of ‘Ga met God.’ ‘Groet de vrouwe of jonkvrouwe van uw huis of onderkomen van mij,’ ‘Groet uw man / uw vrouw en uw kinderen / uw zonen en dochters en al uw andere huisgenoten. En beveel mij aan bij mijn heer / bij mijn jonkheer / bij uw vader en uw moeder / bij uw grootvader en bij uw grootmoeder / bij uw oom en uw tante / bij uw neven en nichten - dat zijn de kinderen van uw broer of zus - en vergeet dat niet.’
Wij moeten het nog over veel meer hebben: ‘Grietje, pak wat geld en ga naar de slagerij om vlees te kopen.’ ‘Heer, wat voor vlees wilt u dat ik koop? Wilt u vers varkensvlees met groene saus of met uiensaus? Gezouten rundvlees smaakt goed met mosterd, en vers rundvlees met knoflook. Heeft u liever schapenvlees of lamsvlees, rundvlees of kalfsvlees, voor aan het spit of voor door de soep? Ik zal het graag kopen.’ ‘Nee Grietje, koop liever varkensvlees en geitenvlees. Koop wild vlees dat van een everzwijn, een hert of van een hinde is en maak het klaar met zwarte pepers. Wanneer je dit hebt gekocht, ga dan naar de poelier en koop twee hennen, een jonge hen en twee kuikens, maar breng geen kapoen of haan mee, en geen pluvieren, snippen, nachtegalen, mussen of mezen, ganzen of eenden, duiven, jonge duiven of tortelduiven, geen fazanten of patrijzen, leeuweriken, pauwen of reigers, ooievaars, zwanen, houtduiven, merels, eenden of roerdompen, kraanvogels of oude hennen, want ik ben ziek: zulk vlees zou mij schaden; ik zou het niet kunnen verteren. Koop dus ook geen haas of konijn.’ ‘Heer, u hebt mij meer genoemd dan ik van plan was te kopen. U bent zo zwak, u zou kwalijk vlees kunnen eten van paarden, van stieren of koeien, van veulentjes of van merries, van leeuwen of van luipaarden.’ | |
[pagina 150]
| |
Daarnaast zijn er andere beesten die men nooit zou willen eten: wolven, vossen noch bunzingen, olifanten noch katten, apen, ezels noch honden. Beren eet men echter wel en ook geiten. Ik meen dat men geen adelaars of griffioenen eet, noch sperwers of valken, haviken of wouwen, uilen noch nachtuilen, noch ratten of muizen, raven noch kraaien.
Omdat in een gesprek veel woorden kunnen vallen die hiervoor niet staan, zal ik u een en ander beschrijven van allerlei zaken waarmee nu eens de een, dan de ander zich bezighoudt. In dit hoofdstuk geef ik namen van mannen en vrouwen in de volgorde van het alfabet en de namen van hun ambachten, zoals u kunt vernemen.
‘Aubin, waar verkoopt men de beste wijn van de stad? Zeg het ons, ik smeek het u.’ ‘Andries, de beste verkoopt men in de Vlamingstraat, want ik heb het zelf geproefd. Het wordt uit een groot vat getapt voor vijf engelsen, aant. in het eerste wijnhuis dat je ziet.’ ‘Adriaan, ga eens anderhalve kruik halen, en wel meteen. Dan zullen we een slok drinken en we zullen worstjes laten komen. Zo zullen wij gezellig samen drinken.’ ‘Adelise, vertel ons, hoeveel jaargetijden zijn er?’ ‘Vier.’ ‘Welke zijn dat?’ ‘Lente, zomer, winter, herfst.’ ‘Wanneer begint de lente?’ ‘Die begint op Sint-Pieter [22 februari], in de sprokkelmaand.’ ‘Wanneer begint de zomer?’ ‘Op Sint-Urbanus, dat is op 25 mei.’ ‘Wanneer begint de herfst?’ ‘Op Sint-Simforiaan, dat is op 22 augustus.’ ‘Wanneer begint de winter?’ | |
[pagina 151]
| |
‘Op Sint-Clement, op 23 november.’
‘Bartholomeus, maak vuur, laat de inkt koken, doe er meer zwartsel bij en andere bestanddelen en roer het goed zodat het niet aanbrandt.’ Beatrijs, de bleekster, komt na het eten hier. Geef haar deze lakens en zij zal ze wassen.
Colaard, de goudsmid, zal voor mij een gordel maken en een riem met zilveren knoppen. Clemence, de wolkamster, kwam daarstraks hier voor haar geld. Zij zwoer op haar woord van eer dat ze nooit zulke goede wol kamde, daarom dient men haar goed te betalen.
Dennis, de wapensmid, zal voor mij mijn zwaard, mijn dolk en mijn degen polijsten en zal voor mij een helm, een ijzeren kap voor onder de helm, twee ijzeren handschoenen, een borstharnas, een halsstuk, twee scheenplaten en een plaat maken.
Everhard, degene die oude kleren verstelt, kan goed een mantel met gaten stoppen, vollen en opnieuw kaarden, en een mantel en andere oude kleren reinigen.
Floris, de lakenkoper, is een rijk man. Zijn rijkdom wordt welbesteed: hij geeft vaak geld aan de kerk, hij bezoekt de zieken en gevangenen en hij schenkt aan weduwen en wezen. Felicia, de schurftige, stal van haar meester een kistje, belegd met goud en afgezet met edelstenen, waarin vele mooie kostbaarheden zaten, en is in de gevangenis gezet. Vanwege deze diefstal en vanwege andere zaken, sneed men haar de oren af, om welke reden zij dreigde haar meester te doden, wat zij ook deed.
Gilbert, de secretaris, kan goed oorkonden, akten waarin privi- | |
[pagina 152]
| |
leges toegekend worden en wettelijke bewijsstukken opstellen, testamenten en afschriften daarvan uitgeven en ontvangen en hij kan goed geld beheren en berekeningen maken van alle soorten renten: van lijfrenten, van erfrenten of van rente over lenen of van cijnzen, zodat hij zeer nuttig is bij het onderhouden van goede betrekkingen. Goris, de boekhandelaar, heeft meer boeken dan iemand anders in de stad en hij verkoopt ganzenveren en zwanenveren en hij verkoopt het beste perkament en ook andere soorten.
Hendrik, de timmerman, heeft mij beloofd mijn huis te bouwen, bestaande uit een hoofdgebouw en bijgebouwen met twee schuren. Hij moet het bouwen met goed sterk hout en dient al het timmerhout zelf te leveren.
Jacob, de rietdekker, dient mijn huisje goed en mooi te dekken met dakstro en niet met lijm waarmee men vogeltjes vangt, noch met graanstoppels, noch met hooi.
Karel, de brouwer, heeft zoveel bier gebrouwen dat hij het niet kan verkopen omdat bekend is dat hij slechte drank maakt. Daarom zal hij het zelf moeten opdrinken of het aan de varkens moeten geven.
Lucie, de kletskous, doet nooit goed want ze roddelt over degenen die goed voor haar zijn.
Michiel, de apotheker, verkoopt veel medicinale kruiden en heeft veel bussen met geneeskrachtige confituren en menige pot met siroop.
Nathalie, die mooie vrouw, heeft een goed badhuis; de aanzienlijkste inwoners van de stad gaan er baden. Ze woont achter het klooster van de minderbroeders. | |
[pagina 153]
| |
Olivier, de herbergier, heeft vele goede gasten, want hij heeft Duitsers die men Oosterlingen aant. noemt, Spanjaarden en Schotten; maar inwoners van Lombardije wil hij niet te gast hebben, noch Vlamingen, Fransen, Brabanders, Zeeuwen, Hollanders, Genuezen, Engelsen, Henegouwers, Friezen, Normandiërs, inwoners van Lucca of van Florence, noch Denen. Ogier, de gevangenbewaarder, bewaakt de gevangenis waar de gevangenen zitten. Er bevinden zich dieven, moordenaars, rovers, valsemunters, pederasten, zakkenrollers en verkrachters. Sommigen hangt men op, anderen sleept men achter een paard over de grond, weer anderen bindt men op een rad om te folteren, en dit alles wordt door de beul van Brugge gedaan en hij martelt hen om hen te laten boeten voor hun misdaden.
Paultje, de korenmeter, aant. heeft zo lang zijn vak uitgeoefend dat hij het niet meer kan op zijn leeftijd; hij is namelijk al kaal. Pietertje zijn dochtertje, is het lelijkste meisje dat ik ken aan deze kant van de zee en aan de andere kant.
Quinten, de tollenaar, heeft van mij een pond groten aant. meer geïnd dan hij moest, zodat ik naar de rentmeester zal gaan om mijn beklag te doen en om mijn recht te halen; het is het beste wat ik kan doen.
Richard, de bode, is naar de koning van Frankrijk gestuurd vanwege enkele belangrijke zaken die betrekking hebben op de goede stad Brugge, een van de beste handelssteden van de christelijke wereld. Over de steden in heidense landen weet ik niets te zeggen, want zij zijn mij niet bekend. In de stad Brugge zijn veel bruggen: de Sint-Jansbrug, de Koningsbrug, de Karmersbrug, de Strobrug, de Snaggaardbrug, de Oliebrug, de Sint-Gillisbrug, de Winkelbrug, de Vlamingbrug, de Ezelbrug en er zijn nog veel meer bruggen in de genoemde stad die ik niet zal vermelden omdat het er te veel zijn om op te noemen. | |
[pagina 154]
| |
Roberta, de besteedster, verhuurt dienstboden en knechten en menige voedster in een jaar.
Simon, de jager, heeft een wolf en een wolvin gevangen. Hij heeft veel goede jachthonden. Morgen zal hij gaan jagen in het bos van Tilleghem. Hij zal de hazen en alle andere wilde dieren bang maken.
Tibert, de stadssecretaris, krijgt een jaarwedde van de stad. Hij kan goed stukken opstellen. Hij is notaris en heeft een zeer goede baan. Thierry, de kunstenmaker, en zijn zoon, de tamboer, en zijn stiefkind, de vedelaar, en zijn schoonzoon, de gitaarspeler, hebben vele goede instrumenten. Ze hebben gitaren, harpen, citers, orgels, driesnarige violen, trompetten, lieren, schalmeien, hobo's, doedelzakken, fluiten, doucheynes aant. en pauken.
Willem, aant. de leerlooier, looit zijn huiden en verkoopt ze aan de leerbereiders of aan andere kooplieden uit vreemde landen.
Vincent, de houthakker, hakt hout in het bos. Hij kapt hele struiken met zijn hakmes en maakt er takkenbossen van en het grote hout splijt hij met twee bijlen en een hamer.
Wouburg, de bontwerkster, vernaait oude huiden en verstelt oude voeringen. Haar man, de bontwerker, doet hetzelfde.
Christine, aant. de wiedster, wiedt groente en mede. Ze heeft het niet gemakkelijk met haar man Crispijn, want hij is alle dagen dronken. Hij was kruiwagenkruier, de beste van de stad, en hij had een goede kruiwagen maar hij gaf hem in onderpand voor een ton bier. | |
[pagina 155]
| |
Ysabella van Roeselare verkoopt perkament en zij verkocht mij een vel dat vloeide zodat ik er niet goed op kon schrijven. Men moet het met puimsteen schoonmaken; het wordt er gladder van.
Zacharias, de maaier, zou mijn weiland maaien om hooi te krijgen, maar hij heeft geen zeis.
Ik ben erg moe van het noemen van zoveel namen en zoveel ambachten, zodat ik ervan uit wil rusten. Nochtans zal ik, om voort te zetten waaraan ik ben begonnen, nog iets vertellen en dat zal gaan over God. Hij maakte ons naar Zijn gelijkenis. Wij dienen te geloven in de drie-enige God en men dient bij hem zeer toegewijd te biechten. God is barmhartig en Hij is rechtvaardig, maar Zijn barmhartigheid is niet zonder rechtvaardigheid, hoewel Zijn barmhartigheid zoals de Bijbel zegt, door Zijn grote genade Zijn gerechtigheid te boven gaat. Hij heeft genade voor de zondaren die zich af willen keren van dat wat zij misdaan hebben; degenen die zich niet willen bekeren tot de Heilige Schrift zullen zich in het verderf storten en zullen verdoemd zijn voor de rest van hun leven.
Dit boek heet ‘Het boek van de ambachten’. Het is heel nuttig voor kinderen om eruit te leren, zodat ik jullie, als schoolmeester, aanbeveel je er serieus op toe te leggen uit dit boek te leren en het te onthouden, want jullie zullen er veel aan hebben. Door te leren en het geleerde goed te onthouden, kan men tot groot aanzien komen. En degene die niet wil leren of zich er niet serieus op toelegt, mag niet tot de mensen gerekend worden, maar behoort tot de beesten. Want de onwetende wordt niet tot de mensen gerekend, maar is een beeld van steen of hout. En al is het zo dat men niet alles kan weten, toch is alles bekend: wat de een niet weet, weet de ander wel. Degene die zich hoedt voor zonden, waarbij God ons en al onze vrienden moge helpen, heeft genoeg geleerd. Amen. |
|