Is Brugge groot?
(1996)–Anoniem Is Brugge groot?– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
Proloog:Als iedereen op deze wereld zich zou bemoeien met zijn eigen zaken, en zich met niet meer bezig zou houden dan met hetgeen waarvan hij verstand had, dan zou er geen enkele aanleiding zijn tot onenigheid of schandalen op welk gebied dan ook. Maar de een zeilt naar het zuiden en de ander naar het noorden en beiden willen ze in dezelfde haven terechtkomen. Om mijn woorden te bewijzen, vertel ik hier kort en krachtig over een dwaze gebeurtenis waaraan we nu veel plezier kunnen beleven. Het dient niet als bestraffing van wie dan ook, of om slechteriken te schande te maken, maar ik heb het, zoals u zult merken, opgeschreven opdat ieder zich met zijn eigen zaken bemoeit. Een boer, die aan de oever van een rivier woonde, had grote bezittingen. Men zag er paarden, koeien, schapen en vele geiten, ganzen, allerlei varkens, hanen, kuikens en meer van dergelijke beesten. En hij had de leiding over knechten en meiden, want er was daar in huis veel te doen. Hij had een deugdzame vrouw die goed en verstandig sprak, en vier of vijf kinderen die vredig en ongestoord leefden. Iedereen deed het werk dat hij moest doen, zoals gebruikelijk is op het platteland. Er werd gespit en gegraven, zoals het hoort, en allemaal waren ze even bedreven in hun werk.
| |
Hoe de man met zijn knecht het land ging bewerken:Op een dag ging de man met zijn knecht naar de akker, zoals dat moet gebeuren. Iedereen was daar even flink bezig, zoals dit | |
[pagina 157]
| |
werk met zich meebrengt. Ze wilden het land ploegen om daarna het koren in te zaaien. Hierdoor zou men geld kunnen verdienen om de schuldeisers tevreden te stellen. Zo voortwerkend, gestaag ploegend, ging de dag voorbij. Het werd etenstijd. Toen ze weer thuis waren, spanden ze de paarden uit die rust verdienden. De vrouw zei: ‘Welkom, mijn man, we zullen het er eens lekker van nemen, al beschikken we maar over weinig tijd. Het moet dan maar in een kort moment gebeuren.’ De man triomfeerde niet, al had hij zijn molen graag laten draaien. Zijn vrouw noemde hem een ijdeltuit. ‘Slapjanus, slomerik, wat treuzel je?’ Hij vertelde over van alles en nog wat, maar deed niet waar hij zijn mond vol van had. Zijn vrouw sprak sussend: ‘Ach, schat, het eten is zo klaar.’ ‘Wel potverdorie,’ zei de man, ‘zulke vrouwen doen alleen maar waar ze zelf zin in hebben. Ze staan maar wat te treuzelen, heb ik gemerkt; als ik het niet sneller kan, dan mogen ze me villen. Als ze een spinrok hebben en twee spoelen, menen ze tot over de oren in het werk te zitten. Maar wij mannen zijn nooit met ons werk klaar, want steeds dient zich weer iets nieuws aan. Wij moeten wannen, dorsen, oogsten en ploegen en dat alles op het goede moment. Maar als God mij als vrouw had geschapen, had ik een minder zware last hoeven dragen. Het zweet van de inspanning waar het werk ons toe zet, kun je van mijn voorhoofd wissen, en als we dan thuiskomen om te eten, is het fornuis nog steenkoud.’ Toen de vrouw hoorde dat de man haar zo terechtwees, werd ze fel: ‘Hoor eens,’ zei ze, ‘je weet niet wat je zegt. Volgens mij ben je niet goed bij je verstand. Het is onzin dat je ons zo belachelijk maakt. We zullen je met argumenten overtuigen. Kom op, doe ons werk, en overtuig jezelf. Wij gaan zelf zaaien en maaien.’ ‘Wel,’ zei de man, ‘dat is goed geregeld. Morgen zullen we beginnen, als God het wil. Als ik in één uur niet meer doe dan | |
[pagina 158]
| |
jij in tien, mag je me dwaas noemen. Hoeveel werk is het eigenlijk om een pot of een ketel op het vuur te zetten? Ik ben vlug klaar, nog voor je thuiskomt - dan weet je het vast - en dan ga ik lekker een biertje drinken.’ ‘Goeie God, ik ben tevreden!’ zei de vrouw, ‘maar luister goed: denk erom dat je de koeien en schapen hooi brengt en dat de stal wordt uitgemest. Daarna moet je welgemoed de koeien, schapen en geiten melken en de melk karnen. Als het dan boter is geworden moet je er stukken van twee pond van maken. Je moet hierna deeg kneden en brood bakken. Zorg ervoor dat de melk niet klontert. Voer bijtijds de broedende ganzen zodat ze niet van hun nest lopen. Laat je kousen maar zakken! Geef de kippen die broeden te eten en te drinken, want anders gaat het slecht met de eieren. Vergeet verder de varkens niet. Verwaarloos de hanen en duiven niet, brouw licht bier dat toch stevig smaakt, haal het kind uit bed en was de luiers, en wieg het in slaap als het huilt of wakker is. Ruim de kamer op en maak de bedden op. Zorg dat de weiketel schoon is en dat het eten klaar staat als ik thuiskom. Dit is het lastigste deel van je taak: breng het vee naar het land. Ik zal dan gaan ploegen en het land bewerken om meteen geld in het laatje te brengen.’ ‘Ik ben geheel tevreden,’ zei de man, ‘ik ga akkoord. Laten we morgen vroeg opstaan en laat ieder doen wat zijn taak is.’ Zo was de weddenschap dan aangegaan en niemand maakte nog enig gerucht. Bij het krieken van de dag gingen de vrouwen eropuit. In de paardenstal gingen ze meteen aan de slag. De dienstmeid, die zich flink en daadkrachtig gedroeg, bracht de merries naar buiten om onvervaard te kunnen gaan ploegen. Zo gingen ze samen naar de akker toe. Ze ploegden er en bewerkten het land voortreffelijk; de een mende de paarden, de ander liep achter de ploeg. Het keren van de aarde kostte hen geen moeite: ze waren hierin even bedreven als een monnik in het lezen van zijn psalter. Al ploegend werden ze steeds vrijmoediger. De dienstmeid begon opgewekt te zingen, haar hart | |
[pagina 159]
| |
bloeide op. De vrouwen dachten dat ze koninginnen waren. Ze werkten met zoveel lust dat ieder die het zag wilde meehelpen. Ze werkten, in volstrekte harmonie, harder dan de man met zijn twee knechten. ‘Dit zijn nu vrouwen waar je iets aan hebt,’ sprak de vrouw vol trots, ‘de mannen scheppen de hele dag maar op over wat ze doen, en wij zouden hen slecht behandelen door het werk dat wij hen laten doen.’ Over de vrouwen houd ik nu even op, maar hoor hoe de man zich redde: hij stond vroeg op, wakker als een pachtboer, als iemand die de zaken volkomen beheerst, maar nog voor hij ertoe kwam om te werken, scheen de zon al boven de hoogste bomen uit. Hij bedacht dat hij eerst maar eens moest melken, maar de koe piste hem daarbij in zijn oog. Hij liep rood aan van woede en wenste dat hij dood was. De schapen blaatten, de koeien loeiden, de varkens knorden, de hanen kraaiden, de kuikens kakelden, de ganzen liepen rond en de geiten begonnen luid te mekkeren: die eerst sliepen, werden nu allemaal wakker. Hij zweette water en bloed. Hij werd schor van het roepen. Hij vervloekte degene die hem had aangeraden deze overeenkomst aan te gaan. Het kind lag nog in de wieg te krijsen, en de beesten gingen allemaal tekeer. Toen hij naar het wiegje toe liep, bleek het kind gepoept te hebben. Haastig liep hij naar de rivier omdat hij de luiers wilde wassen. Hij stak de luiers in het water en bedacht dat hij ze er weer uit moest halen, maar voordat hij zijn mouwen opgestroopt had, voerde de rivier de luiers met zich mee. Uit boosheid ging hij toen zitten jammeren en zijn bloed kookte van woede. Hij zat aan de oever te huilen en te piekeren en trok zijn mouwen weer naar beneden. Zo dralend werd het middag. Uiteindelijk ging hij naar huis, waar hem nog veel te doen stond. Hij wist niet waar hij moest beginnen en hij kon niet alles tegelijk doen. Alle levende have, groot en klein, kwam in beweging. Daarop liet hij alles maar voor wat het was; alleen het kind stelde hij gerust. Zo was hij, de ellendigste van alle mannen, versuft door het | |
[pagina 160]
| |
werk. Hoor, goede vriend: de vrouwen spanden de paarden uit en vonden dat ze de kost verdiend hadden. Ze waren blij en hadden zin om gezellig te kletsen. De meid zei: ‘Het is hier nogal rommelig. Hoe zou die man het eraf gebracht hebben?’ en verder: ‘wat kan hij toch hebben gedaan? Er is hier duidelijk iets niet in orde. Huis noch boerderij zijn schoongemaakt, het staat er bij alsof er groot rumoer is geweest. Je hebt hem zeker te veel opgedragen? Waar is hij? Ik hoor hem geen stom woord zeggen.’ ‘Ach meisjes,’ zei hij, ‘bij de moeder van God, ik had geen idee wat ik het eerst onder handen moest nemen. Je kunt een man niet beter te pakken nemen dan door hem te belasten met wat jij me te doen gaf! De kuikens kakelden, het kind begon te huilen en de dieren liepen in het wilde weg rond. Ik voelde me alsof alle ellende mij trof, ik wist niet of ik voor- of achteruit moest lopen. Het leek me goed de luiers te wassen, maar ze zijn in het water weggedreven. Ik heb niet gemolken, gekarnd of gebakken, en niet op de zwijnen, ganzen en kuikens gelet, en nog veel meer nagelaten. Al zou je mijn neus afbijten, ik heb zelfs niets te eten of te drinken klaargemaakt.’ ‘Je bent een prima vent, God is mijn getuige!’ sprak de vrouw, ‘je kon zoveel uitrichten, afgaande op je mooie praatjes, dat het leek of je meer zou kunnen doen dan zeven vrouwen.’ ‘Veel werk lijkt licht in de ogen van de mensen, maar blijkt zwaar als men aan de slag gaat. Terecht moet ik hier de schande ondergaan, want ik heb het werkelijk verdiend. Al zou ik nog tienduizend jaar te leven hebben, ik zal me nooit meer met jouw werk bemoeien. Doe zoals je altijd hebt gedaan, want tot jouw werk voel ik me niet meer aangetrokken.’ Toen zei de vrouw met kalm gemoed: ‘Goddank, wij hebben gewonnen. Ik zeg het je duidelijk: mannen zijn niet in staat te doen wat vrouwen kunnen. Nooit zou er nog gesponnen worden. Een goede vrouw zit nooit haar tijd te verdoen. Als het ene karwei gedaan is, begint ze aan een volgend. Bemoei je er | |
[pagina 161]
| |
dus niet mee als je de vrede wilt bewaren.’ Wees op je hoede als er in huis iets aan de hand is: laat je niet gek maken. Wat ik hiervoor verteld heb, is nauwelijks te geloven; dat een man de taken van een vrouw uitvoert - of hij nu een vriend is, de heer des huizes of een gast - is grote dwaasheid.
| |
De auteur:Het doel van mijn woorden, waarover ik in het begin sprak, is dat de wereld op orde blijft en dat ieder zich met zijn eigen zaken bezighoudt. Maar wat al duizend jaar groeit, groeit verder; het is veel te laat om dat nog om te keren. Toch wil ik graag dat dit verhaal verbreid raakt om zo de hennentaster de mond te snoeren. Het gezonde verstand zegt: wie rust verlangt moet zich niet met alles willen bezighouden; daar valt geen eer aan te behalen en het veroorzaakt leed. Wie het niet kan nalaten, lijdt pijn. Voordat ik aan dit gedicht begon, richtte ik mijn gedachten geheel op deze deugd. Ieder die de vrouwen eer betuigt, wens ik genoegen en volop vreugde en na dit leven de hemelse vreugde. |
|