Is Brugge groot?
(1996)–Anoniem Is Brugge groot?– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Excellente kroniek van Vlaanderen[Hier begint de oorlog]Hier begint de oorlog tussen die van Gent en die van Brugge, die wel zes jaar duurde. De aanleiding tot het uitbreken van de oorlog tussen Brugge en Gent in 1379 was het veelvuldige verblijven van graaf Lodewijk in Brugge en in Male, waar hij geboren was, terwijl hij zelden in Gent verbleef. Daar kwam bij dat hij zich niet van goede raad liet voorzien door edelen of wijze lieden, maar jongelingen als raadsmannen aanstelde en zich genoeglijk met hen onderhield terwijl ze zongen en muziek maakten en diverse andere vermakelijkheden bedreven die zinnenstrelend waren. Ook lijkt het erop dat de zonden en de overmoed van de mensen oorzaak waren van het verdriet en de oorlog die ontstonden. Sint-Gregorius zegt immers: Nulla nocebit adversitas si nulla dominetur iniquitas. Dat betekent: de mensen en het land zal geen tegenspoed treffen zolang er geen zonde of kwaadheid heerst. Maar in Vlaanderen heersten toen vele en grote zonden, ja, onder alle lagen van de bevolking. Over de adellijke heren en hun overspel zwijgen we hier. Bovenal heerste de koning van alle zonden: hoogmoed. In de eerste plaats in de kleding, want de praalzucht van het volk was onmetelijk: zowel op het platteland als in de steden was het volk zeer kostbaar gekleed, ja, het gewone volk liep er weelderiger bij dan de ridders of grote heren in Frankrijk en diverse andere landen plachten te doen, want de eenvoudige mensen droegen tweekleurige broeken, en schoenen met lange uitgesneden punten, zilveren gordels die drie of vier mark aant. wogen, mantels tot op de hielen, kostbaar gevoerd met fijn laken, mutsen en overkleden, onderaan met versieringen afgezet, en hoeden alsof ze vorsten of edellieden waren. De vrouwen op het platteland had- | |
[pagina 10]
| |
den drie of vier overkleden, zeer kostbare sluiers, aan de voorkant gevoerd met rode zijde of groen fluweel. En als ze ter bruiloft gingen droegen ze wijde gevoerde mantels met lange slepen. Op feestelijke dagen in de zomer droegen ze overkleden die quenen genoemd worden, die aan de voorkant geëmailleerde of paarlemoeren knopen tot op de grond hebben en aan de onderkant gevoerd zijn met kostbare stof, en scharlaken mutsen met daarop geëmailleerde knopen van zilver. Aldus getuigden de habijten en gewaden van grote hoogmoed en aandacht voor uiterlijkheden. Inwendig vervloekte men God, zwerend op zijn naam en hem lasterend door overspel, roof, diefstal, dobbelen, gokken, moord en mishandeling. Als je tegen iemand zou zeggen: er is hier of daar iemand neergeslagen of vermoord, dan was er bijna niemand die zei: God hebbe zijn ziel. Bijna niemand had nog medelijden met een ander. Vooral in Gent en in de Kasselrij aant. van Gent leefde men in grote zonde: van Kerstmis 1379 tot Sint-Maarten [11 november] in het jaar daarna, werden te Gent in bordelen, speelhuizen en kroegen meer dan veertienhonderd mensen doodgeslagen en doodgestoken. De geestelijkheid kleedde zich zeer kostbaar, ging zich te buiten in taalgebruik en in alles wat ze deed, at dure gerechten en dronk kostbare dranken. Verder was men gierig, maakte men zich schuldig aan simonie en was men uiterst listig in het bedenken van onbetamelijke praktijken waardoor het volk meer moest geven dan de gebruikelijke betalingen bij misbezoek, de biecht of de bediening van andere sacramenten. Ook bedreven de geestelijken onkuisheid met concubines. In alle rangen en standen heerste onmatigheid en bandeloosheid. Zodoende werd Vlaanderen, als gevolg van de bedreven zonden, op verschillende plaatsen geteisterd door grote branden, door grote overstromingen, een tijd van duurte en een grote oorlog. | |
[pagina 11]
| |
[Hier ontbrandde de oorlog]Hier ontbrandde de oorlog om het graven van de Leie. Graaf Lodewijk hield er een zeer aanzienlijke en prachtlievende staat op na en vaardigde daartoe verschillende heffingen uit, wat de Gentenaren ongunstig stemde. Zij betaalden twee of drie keer, maar in 1379 vertelden ze alom dat ze niet meer wilden betalen. Die van Brugge gaven het hem echter van harte. Als graaf Lodewijk iets van hen verlangde, betaalden en hielpen ze hem, waardoor hij zeer gesteld raakte op de stad Brugge. Hij beloofde die van Brugge dat hij zou doen wat ze van hem verlangden, en zou toestaan wat ze hem vroegen. Daarop vroegen ze hem om een vaart te mogen maken van Brugge tot Deinze, maar zijn edelen en raadslieden en de Gentenaren wilden het niet toestaan. Graaf Lodewijk kwam met Pinksteren [29 mei] naar Gent en schreef daar een riddertoernooi uit op de Korenmarkt, dat zeer veel kostte. De meeste edelen uit de gebieden rond Gent waren er, en vele edelen uit Brabant, Holland en Henegouwen. De graaf wilde opnieuw een grote belasting instellen waarbij alle grond in Vlaanderen aangeslagen zou worden. Toen het gebod werd uitgevaardigd, kwam Goosin Mulaert, een Gentse poorter, hiertegen in het geweer en hij sprak: ‘In Gent, noch in de omgeving van Gent, wenst men de graaf ook maar een stuiver te geven om aan zijn wellust en genoegens tegemoet te komen, of om uitgaven te bekostigen die hij deed ten behoeve van toernooien, dansen en reidansen met vrouwen, trompetspelers en zangers. Evenmin wenst men te betalen voor al het wellustige jonge volk dat hij rijk maakte en dat zeer van hem profiteerde.’ De graaf klaagde zijn nood bij de Bruggelingen en zij gaven hem een grote som geld in de hoop een vaarweg te mogen graven van Brugge naar Deinze; ze hadden alle land en grond tot aan Deinze reeds gekocht. En ieder was vrij om op zijn eigen grond te graven en te bouwen. Graaf Lodewijk zei dat ze de vaart met daadkracht moesten delven, en ze moest zo diep en breed worden dat de platbodems er het hele jaar door konden | |
[pagina 12]
| |
varen en dat ze erin konden keren. Hij ontbood alle baljuws en officieren: wie de Bruggelingen iets in de weg zou leggen bij het graven van deze vaart diende men gevangen te zetten uit naam van de vorst. Toen geboden die van Brugge dat iedereen die een schop ter hand nam om te helpen graven, goed betaald moest worden. Toen ze tot Sint Joris-ten-Distel gevorderd waren en verder wilden graven in het gebied van Gent, rustten die van Gent honderdtwintig sterke, krachtdadige mannen - Witte Kaproenen aant. - uit, en stelden ze twee kapiteins aan, Aernout de Clerc en Symoen Colpaert, om hen te leiden: zij moesten het graven verbieden. Als iemand verder zou graven nadat het hem verboden was, moest men hem zijn schop en zijn overige gereedschap afnemen. Wie vervolgens nog niet zou ophouden, moest men doodslaan. Deze Witte Kaproenen arriveerden in Sint Joris en verboden de gravers nog langer door te gaan. Zij staakten het werk en vertelden het aan de mensen in Brugge. De vorst kreeg hier hoogte van en gaf opnieuw opdracht tot graven. Hij stuurde zijn officieren met hen mee om degenen die het graven beletten gevangen te nemen. Maar toen ze bij de vaart aankwamen, troffen ze de meeste gravers doodgeslagen aan. Dit hoorde Wouter van Hauterijne, die hoogbaljuw van Gent was, en hij gaf opdracht aan Pieter Coene, een dienaar van de hertog, om alle Witte Kaproenen die men in Gent kon vinden gevangen te nemen en naar het Gravensteen te voeren. Deze Pieter nam een Witte Kaproen gevangen, die daarop zo luid schreeuwde dat vele mensen uit hun huizen gelopen kwamen om de Witte Kaproen te helpen ontsnappen. Maar Pieter Coene was zo doortastend dat hij de Witte Kaproen naar de gevangenis wist te brengen. De volgende morgen lieten de kapiteins van de Witte Kaproenen dit weten aan de deken van de wevers, die de ambachten opdracht gaf niet meer te werken voordat de Witte Kaproenen uit de gevangenis zouden zijn vrijgelaten en Pieter, de dienaar van de hertog, was gestraft. | |
[pagina 13]
| |
Alle Gentenaren kwamen nu in opstand. Bewapend liepen ze naar het Kouter en riepen dat ze hun vrijheid wilden behouden. Wie dat wilde tegenwerken, zou daarvoor moeten boeten. Er waren veel ambachtslieden die talrijke banieren meevoerden. Wouter van Hauterijne, de hoogbaljuw, vergezeld van de wetsdienaren, droeg het banier van de graaf van Vlaanderen. Hij zei dat wie de vorst wilde helpen en aan zijn kant stond, hem en het vaandel van de vorst moest volgen. Vier ambachten en de vleeshouwers volgden het banier van de vorst; dit gebeurde op de eerste dinsdag [6 september] na Sint-Gillis [1 september]. De wevers en het volk vermoordden de hoogbaljuw, en iedereen bleef onder de wapens. De wevers en de Witte Kaproenen kozen een kapitein, Jan Lyoens geheten, en hij trok met duizend mannen naar Deinze en verder naar alle kleine steden zoals Aalst, Dendermonde en Ninove. Op de terugtocht staken ze het kasteel van Wontergem in brand en alle huizen die eromheen stonden. Het vuur was zo groot dat het te zien was op vijf mijl afstand. Dit gebeurde op het feest van Maria-Geboorte [8 september], toen Jan Lyoens een maand onderweg was geweest van stad tot stad binnen de Kasselrij van Gent om overal het volk te laten zweren dat ze de stad Gent trouw bleven. Toen hij bij Eeklo was, stierf hij, waardoor in Gent grote droefheid heerste. Daarna, op 16 oktober, belegerden die van Gent de stad Oudenaarde, omdat die van Oudenaarde geen verbond met Gent wilden aangaan. De Gentenaren bleven voor Oudenaarde liggen tot Sint-Barbara-avond [3 december] in de advent, dat is zo'n zeven weken lang. Vanwege de grote koude die inviel, braken ze hun beleg op en trokken huiswaarts. Bovendien hadden de bevelhebbers in Oudenaarde met hun troepen menige uitval gedaan naar de Gentenaren die voor Oudenaarde lagen, waardoor het aantal manschappen sterk verminderd was. | |
[pagina 14]
| |
[Hoe die van Gent met sluwheid]Hoe die van Gent met sluwheid de stad Oudenaarde veroverden. Daarna, op Sint-Pietersdag [22 februari], kwamen die van Gent op sluwe wijze Oudenaarde binnen door onoplettendheid van degenen die de wacht hielden bij de poort. Ze kwamen op de markt, veroverden de stad en sloegen vele edelen uit het gevolg van de vorst dood die binnen Oudenaarde gelegerd waren. Dit gebeurde allemaal binnen een jaar. De Gentenaren vertrokken uit hun stad op 4 mei 1380 en gingen naar Tielt, Deinze, Aalter en vandaar verder naar Aalst en Dendermonde, en op dezelfde manier keerden ze terug naar Gent. Op 13 mei kwamen zij in Brugge en trokken op naar de Vrijdagmarkt. Daar werd hevig gevochten en vele Gentenaren evenals enkelen uit Brugge sneuvelden. Bovendien werden vele Gentenaren gevangengenomen; die van Gent leden het zwaarst. Toen de Gentenaren door de Boeveriepoort de stad uit trokken om naar Diksmuide te gaan, zagen ze ter hoogte van Sint-Michiels dat veel dappere lieden ontbraken. Ze keerden terug naar de Vrijdagmarkt in Brugge om hen te wreken. Nu moet men weten dat die van Gent als onderscheidingsteken op hun mouw een leeuwenklauw droegen, en dat het teken van Brugge uit lelies bestond. Op de Vrijdagmarkt waren de Bruggelingen samengekomen. Er werd fel gevochten en bijna allen die uit Gent naar Brugge waren teruggekeerd, werden gedood. Omdat Brugge de overwinning had behaald, zong men er het volgende liedje: Klauwaard, Klauwaard,
Hoed u voor de Leliaard.
Weet dat u het leven laat,
Als u niet naar huis toegaat.
Al is uw baard geweldig lang,
Zij krijgen u toch heus wel bang.
| |
[pagina 15]
| |
[Hier volgt de strijd]Hier volgt de strijd op het Beverhoutsveld. In het jaar des Heren 1382 omstreeks Pasen hadden die van Gent geen graan, en gedwongen door voedselgebrek hadden ze vurig maar op nederige wijze om vrede verzocht. In verband daarmee beval Filips van Artevelde, de opperruwaard, dat ze hem moesten volgen naar Brugge, waar graaf Lodewijk verbleef, en ze zetten op hun mouw: ‘Help God en die hem volgen.’ Op 3 mei bereikten ze in alle vroegte het Beverhoutsveld. Na de middag meldden die van Brugge dit aan graaf Lodewijk van Vlaanderen. Ze wilden er weldra op uit trekken, die van Gent tegemoet, om met hen te vechten, maar heer Huelaert van Poucke en nog anderen uit de raad van de vorst adviseerden ervan af te zien omdat het volk zeer vermoeid was door de Heilig- | |
[pagina 16]
| |
Bloedprocessie, omdat er veel vreemd volk was binnen de stad en omdat velen stevig hadden gedronken. Ze zeiden dat men zou moeten wachten tot de volgende dag. Graaf Lodewijk zou dan zelf met die van Brugge de Gentenaren bestrijden, en hij zou dan te velde komen met degenen die hem goedgezind waren. Deze raad beviel de Bruggelingen niet en zonder overleg en zonder enige leider die hen kon aanvoeren, liepen ze volstrekt wanordelijk de Gentpoort uit in troepjes van twaalf of zestien of twintig personen. Sommigen waren stomdronken, anderen stevig aangeschoten, waardoor ze nauwelijks tot iets in staat waren. En zo werden ze een voor een door de Gentenaren doodgeslagen, als kuikens, zonder enige geestkracht of verweer, want die van Gent omsingelden telkens groepjes van dezelfde omvang als die waarin ze er zelf op uitgetrokken waren. En die van Gent naderden steeds dichter tot Brugge. Omstreeks het einde van de middag trok mijn heer Heulaert van Poucke erop uit met het banier van de graaf, naar Assebroek. Daar werd op grote schaal zwaar gevochten, en uiteindelijk werd de heer van Poucke verslagen met het grootste deel van zijn gevolg. Hierdoor kwamen die van Gent in de duisternis van de avond Brugge binnen door de Gentpoort, die ze open aantroffen. Zo trokken ze op naar de markt, waarbij niemand hun tegenstand bood. Daar aangekomen verdeelden ze zich over twee groepen. De ene helft bleef de markt bewaken, de andere helft trok van straat tot straat. Filips van Artevelde bleef op de markt voor het belfort wachten en de andere helft trok naar de beurs, de Grauwwerkersstraat, de Sint-Jacobsstraat en de Oude Zak en sloeg daar iedereen dood die op hun weg kwam, zoals de makelaars, de bontwerkers en de vleeshouwers, die dachten de Gentenaren te kunnen weerstaan. Ze waren echter te zwak omdat ze door de andere Bruggelingen niet ondersteund werden. Toen de wevers en de smeden onder leiding van heer Simon Cokermoes dit merkten, gingen ze naar de Gentenaren op de markt en sloten zich bij hen aan. Degenen die tegen de Gen- | |
[pagina 17]
| |
tenaren waren, of in het verleden ook maar iets verkeerds gezegd hadden, sloeg men dood. Bijna was graaf Lodewijk zelf vermoord in de Sint-Amandstraat door de knapen van heer Simon Cokermoes, als niet een paar van zijn mannen dit verhinderd hadden. Daarom vluchtte graaf Lodewijk Brugge uit. Hij werd in een klein bootje bij de brug over het Minnewater, tot buiten de vestingwerken gebracht. Daar besteeg hij een merrie en reed naar Roeselare en verder tot Rijssel. Op de zondag en maandag na de processie plunderden die van Gent de stad Brugge; alle wethouders die ze vonden, en allen die in dienst van de stad of de graaf hadden gestaan, al dan niet van adel, werden gedood. Ze gingen het Prinsenhof binnen en namen alles wat ze er vonden en voerden het mee naar Gent, behalve de wijn die in de kelder van de vorst lag, meer dan veertig vaten rode wijn: daar sloegen ze de bodem uit. Op de vierde dag na de processie - het was op een dinsdag - stelden de ambachten van Gent zich met hun vaandels op de markt op, en ze benoemden ene Pieter de Winter als kapitein van Brugge. Op woensdag lieten die van Gent de drie poorten aan de kant van Gent met de grond gelijk maken, te weten de Kruispoort, de Gentpoort en de Katelijnepoort, en ze lieten de grachten dempen met stenen, zodat men Brugge dag en nacht vrij in en uit kon gaan. Voorts namen die van Gent te Brugge wel tweehonderd van de aanzienlijkste personen in gijzeling, en deze werden door hen meegevoerd naar Gent.
In het jaar des Heren 1403 spoelden in de nacht van Sint-Brixtus [13 november] acht walvissen aan in Oostende die daar op het strand bleven liggen. Elk van deze vissen was meer dan zeventig voet aant. lang. De neusgaten waren zo groot dat men er de vuist van een stevige kerel in kon steken, de muil had de vorm van een baal Engelse wol, en elk van de vissen bevatte wel vierentwintig haringtonnen vol vet. Toen men de vissen in stukken wilde hakken en zagen, moest men met ladders van bovenaf in | |
[pagina 18]
| |
de buik klimmen. In de buik van elke vis konden veertien of vijftien mannen staan, elk met een schaal om het vet en bloed op te vangen. Sommigen hadden haken en bijlen om de vissen in stukken te hakken, en deze lieden stonden in de buik van die vissen alsof ze op een vloer stonden.
Op 26 april 1406 overleed Filips de Stoute, hertog van Bourgondië, graaf van Vlaanderen in Halle in Brabant. Hij werd daarvandaan overgebracht naar Dijon in Bourgondië en buiten die stad begraven in het kartuizerklooster, dat hij zelf had gesticht.
Op 21 maart 1407 overleed vrouwe Margriete van Bourgondië, de dochter van Lodewijk van Male, en ze werd begraven te Rijssel. Ze was de weduwe van de reeds genoemde hertog Filips de Stoute. Haar oudste zoon, Jan van Dijon, hertog van Bourgondië, erfde het graafschap van Vlaanderen, Artois, van Bourgondië, en de heerlijkheden van Salins, van Antwerpen, van Mechelen enzovoort.
Op Sint-Barbaradag in december [4 december 1407] stond in Brugge het water wel elf dagen lang zo hoog dat de mensen met lange laarzen aan de straat op moesten bij het minderbroedersklooster, de Wijngaard en de Clarissen. Het leek wel een zee, en op veel plaatsen in de stad moesten de mensen hun levensmiddelen in veiligheid brengen op zolder. | |
[Hoe hertog Jan van Bourgondië]Hoe hertog Jan van Bourgondië in 1419 verraderlijk vermoord werd door de troepen van de dauphin. Karel, de dauphin van Vienne en zoon van koning Karel van Frankrijk, ontmoette hertog Jan van Bourgondië te Montreuil aan de Seine om te bespreken hoe men de Engelsen uit de kroongebieden van Frankrijk zou kunnen verdrijven. Maar de- | |
[pagina 19]
| |
genen die de dauphin dienden bij te staan in bestuurlijke zaken sloegen hertog Jan op verraderlijke wijze dood in aanwezigheid van de dauphin en wierpen hem gelaarsd en gespoord in een gracht op de tiende dag van september.
Filips van Charolais, de zoon van hertog Jan, ontving alle heerlijkheden van zijn vader, te weten het hertogdom Bourgondië, het graafschap van Vlaanderen, Bourgondië en Artois. Ook werd hij heer van Mechelen en van Antwerpen. Zijn echtgenote was vrouwe Michelle, de dochter van koning Karel. Filips kwam op 20 september 1419 in Vlaanderen en legde de eed af te Ieper en daarna te Gent. Daarop ging hij richting Brugge, maar alvorens die stad binnen te gaan, wilde hij de burgemeester van het Brugse Vrije, aant. Robrecht, de zoon van Boudin, en de | |
[pagina 20]
| |
zes schepenen van de rechtbank die van rechtswege uit Brugge verbannen waren, doen terugkeren in de stad. Hij verzocht hierom met klem en hij bleef lang te Male om het antwoord van de Bruggelingen af te wachten, maar hij kreeg dit niet. Ondertussen stond het voltallige Brugse stadsbestuur meer dan viereneenhalf uur te wachten buiten de Kruispoort, voorbij de herberg de Drie Koningen. Graaf Filips kwam uiteindelijk vanuit Male naar Brugge, waar hij luisterrijk ontvangen werd, maar de ballingen van het Vrije werden niet toegelaten. En de graaf zwoer in Brugge de rechten, wetten en privileges van de stad te eerbiedigen en te handhaven.
Vrouwe Michelle van Frankrijk, hertogin van Bourgondië en gravin van Vlaanderen, en dochter van koning Karel van Frankrijk, overleed op 8 juli 1422 te Gent en ze werd begraven in het Sint-Baafsklooster. In hetzelfde jaar overleed haar vader, koning Karel van Frankrijk, die tweeënveertig jaar lang koning was geweest en die tot driemaal toe Vlaanderen gewapenderhand was binnengetrokken. Hij overwon de Vlamingen in de slag bij Rozebeke op 17 november 1382.
In 1429 werd het huwelijk gesloten tussen Filips de Goede, de hertog van Bourgondië, en vrouwe Isabella, de dochter van koning Jan van Portugal. Isabella kwam in Sluis aan op eerste kerstdag, waar zij en Filips in ondertrouw gingen. Omstreeks Driekoningen [6 januari] werd de bruiloft gehouden te Brugge met grote festiviteiten en vreugde.
In het jaar 1430 werd de maagd die gewapend optrok met dauphin Karel, buiten Parijs gevangengenomen en weggevoerd naar Rouen in Normandië, en daar werd ze, vastgebonden aan een staak, verbrand. | |
[pagina 21]
| |
In 1434 heerste een strenge winter: vanaf Sint-Andriesdag [30 november] vroor het achttien weken lang, waarvan dertien zonder enige dooi, waardoor men lange tijd over de grachten kon lopen. Het waaide hard en er viel veel sneeuw zodat men veel sneeuwpoppen maakte.
Op triniteitszondag in 1435 [12 juni] zaten enkele Oosterlingen aant. iets te drinken in een wijnhuis bij de haven van Sluis om ongeveer zeven uur 's avonds. Er kwam een Vlaming bij hen zitten die de gek stak met de Oosterlingen en zij begonnen te bekvechten en kregen ruzie. Omdat de Vlaming alleen was, ging hij weg en riep de hulp in van vier of vijf vrienden en begaf zich later op de avond tussen tien en elf uur met hen naar het huis waar de belangrijkste van de kooplieden, namelijk degene die de ruzie met hem was begonnen, lag te slapen bij zijn geliefde, en waar ook andere Oosterlingen logeerden. Toen de Vlaming op de deur bonkte, de koopman uitdaagde en groot kabaal maakte, staken enkele andere Oosterlingen hun hoofd uit het raam en riepen: ‘Sla die beroerde Vlaming dood.’ Er kwam een stadsklerk aangelopen en hij werd doodgeslagen. De inwoners van de stad begonnen zich op te winden toen geroepen werd: ‘Sla die Vlaming dood.’ Ze verstonden namelijk: ‘Sla alle Vlamingen dood’ en riepen daarop: ‘Sla alle Oosterlingen dood.’ Er werd hevig gevochten en men liep alle herbergen binnen waar Oosterlingen overnachtten - in de Hoogstraat en elders - en sloeg iedereen dood die niet vluchtte of gewaarschuwd was. Men zegt dat er wel veertig Oosterlingen gedood werden en dat vele anderen dodelijk gewond raakten. De schout en de schepenen waren er snel van op de hoogte en kwamen ijlings tussenbeide. Zij konden het volk echter nauwelijks rustig krijgen. Voortdurend gelastten zij dat iedereen naar huis moest gaan om te slapen. De volgende dag onderzocht de magistraat wie degenen waren die dit oproer begonnen waren. Zij werden opgepakt. De | |
[pagina 22]
| |
dinsdag daarop werden drie mensen onthoofd: Gillis Moens, Meeus de Keysere en Coppin Pilse. Loy Jordaens wilde men ook onthoofden. Hij was geblinddoekt en knielde voor de beul. Hij riep het Heilig Bloed van Wilsenaken aan en beloofde het te bezoeken wanneer hij aan de dood zou ontkomen. Wat gebeurde er toen? Plotseling begon het zo verschrikkelijk te waaien en te donderen dat de aarde beefde. De schout, de schepenen en de beul met het zwaard in zijn hand vluchtten weg, en ook allen die toekeken. Hierdoor bleef Loy Jordaens alleen achter. Hij deed zijn blinddoek af en liep tussen de mensen door naar de Onze-Lieve-Vrouwekerk waar hij een gebed uitsprak. Daarna waadde hij door de gracht van Sluis en reisde on- | |
[pagina 23]
| |
verwijld naar Wilsenaken waar het Heilig Bloed wordt vereerd. De schout, de schepenen en de beul waren zeer verbaasd, want niemand wist waar Loy Jordaens gebleven was. Sommigen hielden het gebeuren voor een wonder. | |
[Hoe hertog Filips de Goede te Brugge kwam]Hoe hertog Filips de Goede te Brugge kwam met een groot aantal manschappen, en de stad dacht in te nemen. In het jaar 1437, op woensdag in de week van Pinksteren [19 mei], kwam de vorst naar Brugge met drieduizend gewapende lieden, waaronder Picardiërs en anderen, om met zijn manschappen (althans met de meesten van hen) om de stad heen te trekken naar Sluis, zoals het gerucht wilde. Van daar zou hij naar Holland reizen met de genoemde Walen. Hij was echter van plan met zijn raadslieden en met zijn hofhouding in Brugge te komen op de genoemde woensdag en daar drie of vier dagen te blijven om recht te spreken over degenen die burgemeester Morissis van Varsenare en Jacob, diens broer, hadden vermoord. Lodewijk van de Walle, de burgemeester (die al bij de vorst was geweest te Rijssel) kwam naar de magistraat en de dekens toe en liet hun een brief zien voorzien van het zegel van de hertog, waarin deze beloofde dat hij geen Walen mee zou nemen binnen Brugge, maar hen om de stad heen naar Sluis zou leiden. Als dank voor het edele gedrag van de vorst zonden die van Brugge hierop een vat wijn, zeven tonnen bier, tien hoeden aant. brood, een kuip boter en meer proviand om de manschappen van voedsel te voorzien. Rond drie uur 's middags kwam de hertog van Bourgondië door de Boeveriepoort. Alle colleges van de stad gingen hem in processie tegemoet. Hij werd gevolgd door zijn manschappen, drieduizend in getal, die zes of zeven banieren met zich meevoerden. De vorst liet zes of zeven van zijn edellieden op de Boeveriepoort klimmen om het valhek omhoog te houden totdat zijn manschappen binnen waren. De magistraat en de de- | |
[pagina 24]
| |
kens kwamen hem tegemoet bij de poort en verzochten hem of hij wilde binnentreden met het aantal manschappen dat hij beloofd had en waaraan hij zijn zegel gehecht had. Ze liepen met grote eerbied op hem toe, ongewapend en blootshoofds. De vorst bleef in de Boeveriepoort staan, zeggend dat hij de stad niet in wilde trekken voor al zijn manschappen binnen waren; hij wilde zelf de laatste zijn. De magistraat en de dekens, die hierdoor zeer in verlegenheid werden gebracht, stonden toe dat men drie- of vierhonderd lieden zou binnenlaten. Ze stuurden enkele ambachtslieden op de poort om, als er zo'n driehonderd binnen waren en de vorst gevolgd was, het valhek te laten zakken. Men liet nu de Walen en Picardiërs binnenkomen. De lieden van de vorst die op de poort stonden, hadden het valhek zo gestut dat men het niet kon laten zakken, waardoor wel elfhonderd manschappen de stad binnenkwamen, voor het merendeel Walen, gevolgd door de vorst. De dekens en de magistraat waren ongewapend, net als de burgerij van Brugge. De dekens hadden grote moeite om de poort gesloten te krijgen aangezien het valhek niet naar beneden wilde. Degenen die op de poort stonden, zeiden dat de edellieden van de hertog die ook op de poort stonden het valhek gestut hadden en dreigden hen in de gracht te gooien wanneer ze het hek zouden laten zakken. Terwijl de vorst naar de Vrijdagmarkt reed, hadden de Walen hun handbogen gespannen en ze schoten op het volk in de Boeveriestraat, waar diverse mensen uit het raam keken om de vorst te zien en hem te verwelkomen. De Walen schoten en verwondden vele mensen. Toen de hertog van Bourgondië met zijn edelen de Vrijdagmarkt bereikte, stelden de heer van L'Isle Adam, de bastaard van Saint-Pol, de heer van Lichtervelde en vele andere edelen zich op in slagorde op de Beestenmarkt. De vorst had een zwaard in zijn hand. Een oude patroon, een bakker, stond bij de vorst en nam zijn muts af en boog naar hem, zeggend: ‘Welkom genadige heer en vorst.’ De vorst trok zijn | |
[pagina 25]
| |
zwaard en sloeg de oude man dood. Verder waagde nóg een man zich bij de vorst, een kuiper, die hij ook doodsloeg. Toen de burgerij dit zag, liep iedereen naar huis en bewapende zich, en men kwam terug met bogen en steenslingers. De heer van Lichtervelde was door de vorst naar de markt gezonden om te zien of de burgerij daar was, maar hij trof er niemand aan. Hij sprak tot een van zijn knechten: ‘Wij laten de vorst naar de markt komen, want hier is geen gewapend volk.’ Daarop zei een Bruggeling die dit hoorde: ‘Heer, met uw verlof, u weet niet wat zich in deze twee hallen bevindt. Er kunnen wel veel manschappen zijn.’ De heer van Lichtervelde, die dit hoorde en wat bevreesd was, keerde terug naar de Vrijdagmarkt waar de vorst was. Deze had met de Walen het volk zozeer beschoten dat de huizen rondom de Vrijdagmarkt vol pijlen staken. Talrijke mensen waren gewond en elf Bruggelingen waren gedood. De Bruggelingen riepen luid: ‘La vyle gaignie, tue tout, tue tout!’ [De stad zal winnen, dood iedereen, dood iedereen!] Ze riepen dit zo hard dat de Walen en de anderen die buiten de Boeveriepoort lagen dit wel moesten horen. Die van Brugge kwamen op de Vrijdagmarkt met hun steenslingers de Walen tegemoet en de vorst vluchtte samen met zijn Walen naar de Boeveriepoort. Ze zagen nu dat het volk uit de stad uit allerlei hoeken en straten op hen afkwam, slaand, stekend en schietend met hun bogen en steenslingers. De Boeveriepoort was gesloten, zodat niemand hen van buitenaf te hulp kon schieten. In de Boeveriestraat werd vreselijk gevochten. Die van Brugge sloegen bij de Sint Juliaanskapel meer dan zeventig leden van de hertogelijke troepen dood. Ook de dappere ridder en heer van L'Isle Adam sneuvelde daar. De vorst en zijn manschappen hadden graag naar buiten gewild, maar de poort was gesloten. De vorst, die zeer angstig was, stuurde iemand naar het huis van een smid om hamers, beitels en nijptangen te halen om daarmee het slot van de poort met geweld open te breken. En terwijl hij in de poort stond te wach- | |
[pagina 26]
| |
ten, verwondden die van Brugge nog vele Walen, zodat sommigen vluchtten door de gracht over te zwemmen, waarbij velen verdronken. Eindelijk kwam de hoofdman van politie, Jacob van Ardoye, en hij had gereedschap in een smederij gehaald waarmee men de sloten van de Boeveriepoort in stukken kon slaan. De poort werd geopend en de vorst ging, samen met degenen die bij hem waren - een klein aantal Walen, heer Colaert van den Clyte, heer Roelant van Uytkercke en sommige poorters die Brugge wilden ontvluchten, en enkelen uit het Vrije aant. en Lodewijk van de Walle - smadelijk op de vlucht naar Rijssel. Vanaf de fontein in de Boeveriestraat tot het tolhuis bij de Boeveriepoort waren de greppels aan beide zijden van de straat nog de volgende dag, dat was de donderdag in de week van Pinksteren, gevuld met bloed, en de straten waren roodgekleurd door het bloed van de manschappen van de vorst. Op deze dag werden er zeventig of meer begraven van hen die doodgeslagen waren. Ook waren er vele gewonden die liefdevol werden behandeld. Op donderdag werden zeker tachtig Walen gevangengenomen, waaronder enkelen uit de hofhouding van de vorst: de biechtvader van mijn vrouwe de vorstin, en zangers van de hofkapel. Het ging om wel veertig leden van de hofhouding, maar uit eerbied voor de vorst liet men hen gaan. Honderd of meer Walen werden op diverse plaatsen gevangengezet, en hiervan werden er op vrijdag in de week van Pinksteren tweeëntwintig onthoofd op een schavot op de markt van Brugge. Omdat Jacob van Ardoye hoofd van politie was en op verzoek van de burgemeester in een smederij gereedschap had gehaald om de sloten van de Boeveriepoort open te breken en de poort te openen, werd hij op de woensdag [5 juni] voor het octaaf van Sacramentsdag onthoofd en gevierendeeld. | |
[pagina 27]
| |
In augustus werd het bos van Tillegem gekapt en werd het kasteel afgebroken, zodat de heren van het Vrije aant. daar niet zouden kunnen verblijven. In dezelfde maand en in september werden van tijd tot tijd bestanden gesloten en bovendien kregen die van Brugge een vrijgeleide van de vorst om naar Kortrijk te komen en daar een vredesverdrag te sluiten. Maar toen die van Brugge daar waren, kwam de vorst niet. Daarna werden met het oog op de vrede diverse andere bijeenkomsten gearrangeerd te Dendermonde, vervolgens te Aalst en in nog meer plaatsen, en toen men de vorst daarvan op de hoogte stelde, wilde hij op geen enkele wijze gehoor geven aan de uitnodiging. Zo bleef de toestand enige tijd ongewijzigd.
Op 10 oktober kregen die van Brugge opnieuw, gedurende veertien dagen, vrijgeleide van de vorst om met hem te spreken, en ze trokken naar Rijssel, waar hij ook zou komen, maar hij kwam niet en bleef maar in Atrecht. Daarop keerden ze terug zonder met hem te spreken over iets als een vredesverdrag. | |
[De voetval te Atrecht]De voetval te Atrecht. Op de zeventiende dag van februari 1440 deden achtendertig personen uit Brugge een voetval voor de vorst. Er waren vier prelaten, te weten de abt van Oudenburg, de abt van Sint-Andries, de abt van Ter Doest en de abt van de Eekhoutabdij, verder de veertien gedeputeerden van Brugge die in verband hiermee gekomen waren en twintig van de notabele mannen die uit Brugge gevlucht waren. De vorst zou hun vergiffenis schenken na hetgeen er nog stond te gebeuren. Nu gingen al deze personen bij de vorst vandaan en deden een voetval voor de vorstin, voor de jonge prins Karel en de jonkheer van Kleef. Ook zij schonken vergiffenis. Toen dat gebeurd was, vertrokken de vorstin, de jonge prins en de jonkheer van Kleef gedrieën, en ze knielden neer voor hertog Filips en smeekten hem om de goede | |
[pagina 28]
| |
stad Brugge weer in zijn genade en goedgunstigheid aan te nemen. Hij stemde in met hetgeen de vorstin en zijn raadslieden hadden voorgesteld. 's Middags verschenen voor de vorst de clerici van de stad Atrecht, de notabele poorters uit diezelfde stad en diverse kooplieden, en ze vielen op hun knieën en smeekten hem nederig of hij zijn goede stad Brugge in genade wilde aannemen. Hertog Filips wilde Brugge alles vergeven mits men hem tweehonderdduizend goudmunten zou betalen als boete en men afstand zou doen van vele privileges en rechten. De stad Sluis zou voortaan zelfstandig zijn en op de veertig personen die in de brief bij het verdrag vermeld worden, hadden de bepalingen geen betrekking; men diende hen gevangen te nemen en te arresteren, voor zover ze te pakken te krijgen waren, om daarmee aan zijn wensen tegemoet te komen. De genoemde veertien gedeputeerden van Brugge stemden in met al deze punten, want ze hadden daartoe opdracht gekregen van de Brugse magistraat, van de vierentwintig notabelen en van de burgerij van de stad. De vorst stelde Jacob Scaeck aan als schout van Brugge, en deze Jacob Scaeck trok met de gedeputeerden naar Brugge. Op de derde dag van maart zou de vrede ingaan. Het was een vrede die voor heel Vlaanderen gold. Op de twintigste dag van februari kwamen enkele Spanjaarden in Brugge aan die in Atrecht bij de voetval waren geweest, en ze zeiden dat die van Brugge werkelijk een betrouwbare vrede hadden gesloten, dat de slagboom bij Sluis open zou gaan en dat de koopman vrij kon gaan en staan zoals hij vroeger gewoon was; hierom was menigeen zeer verheugd. Op dezelfde dag werden te Brugge drie krachtige kerels onthoofd vanwege roof. De volgende dag kwamen de veertien gedeputeerden in Brugge aan, die vertelden hoe de voetval gedaan was, dat alom vrede heerste en dat de vrede zou ingaan op de derde dag van maart, zoals eerder gezegd is. Toen werd verordend door de magistraat en de veertien gedeputeerden dat men vis, groente, fruit en dergelijke zaken op | |
[pagina 29]
| |
de markt moest verkopen en het graan op de Braamberg, zoals men vroeger deed.
Zaterdag [10 december] na Sint-Nicolaas voeren vijftien Spaanse schepen geladen met fruit, olie, ijzer en andere goederen naar Vlaanderen. Toen ze voor Blankenberge arriveerden, kwamen rovers uit Zeeland hun tegemoet om hen te beroven. Ze stelden zich dapper te weer en vochten fel met zijn allen. Aan beide zijden vielen veel doden, maar de Zeeuwen hadden de overhand en beroofden de Castilianen van zes schepen met de gehele lading. Ze zetten de overlevende Castilianen aan land, en dezen trokken gedurende de hele winter in Brugge en elders langs de deuren en bedelden om brood. | |
[Over de wijze waarop onze edele heer en vorst Filips de Goede]Over de wijze waarop onze edele heer en vorst Filips de Goede werd ontvangen in de stad Brugge bij zijn inkomst op de elfde dag van december in 1440. Allereerst kwam de magistraat van Brugge hem buiten de stad tegemoet, namelijk de burgemeesters, de schepenen, de raadslieden en de trezoriers met alle ambtenaren van de stad, zoals pensionarissen, klerken, beambten en politieagenten met hun knechten. Verder waren daarbij aanwezig de zes hoofdmannen aant. van de burgerij, de dekens en de beëdigden van alle ambachten. Elke bevelhebber en elke deken had tien mensen toegewezen gekregen die daartoe uitgekozen waren, namelijk de voornaamsten van de stadswijken en van de gilden. Zij begaven zich naar een veld buiten de grens van Brugge bij de herberg de Drie Koningen. Ze waren met veertienhonderd man of meer en wachtten op de komst van onze geduchte heer. Vlak voor de aankomst van de vorst stelden zij zich allemaal in een mooie rij op, barrevoets en blootshoofds en zonder gordel. Toen zij zo stonden te wachten en vernamen dat de vorst in aantocht was, vielen zij op hun knieën en vouwden hun handen. | |
[pagina 30]
| |
Men deed dit allemaal voor mijn geduchte heer en vanwege de aanwezigheid van de hertog en de hertogin van Orléans en vele andere grote heren. Hieronder bevonden zich de graaf van Nevers, mijn heer de kanselier, de graaf van Etampes, de bisschop van Doornik, de jonkheer van Kleef, de graaf van Linguy, de graaf van Saint-Pol en vele andere edelen. In aanwezigheid van alle genoemden werd de hertog om vergiffenis gebeden voor alles wat gebeurd was, zoals overeengekomen in het vredesverdrag dat onze geduchte heer met de genoemde stad gesloten had. Hierna bood de magistraat hem de sleutels van de stad aan. Toen onze geduchte heer met goed gemoed en op vriendelijke wijze alles vergeven had, stonden die van de stad op en gingen aan de kant staan om hun schoenen weer aan te trekken en zich in gereedheid te brengen om in zijn gevolg de stad binnen te gaan. Nu stonden aan één kant allen die in processie voor hem de stad uit waren gekomen: allereerst de begijnen van de Wijngaard, dan de religieuzen van de Eekhoutabdij, de vier orden en de colleges van alle parochiekerken met hun beste kleed aan en kap op en met de relikwieën in de handen. In deze processie bevonden zich drie prelaten, namelijk de abt van Ter Doest, de abt van Eekhout en de abt van Zoetendaal. Zodra de vergiffenis geschonken was, zongen de genoemde colleges met luide stemmen te Deum laudamus [wij loven u God] terwijl ze voor de vorst uit naar de poort terugliepen. Ook de baljuw van Brugge en de schouten waren elk met hun gevolg uitgereden om de vorst tegemoet te komen net als diverse heren en ridders met hun gevolg. Ze werden met pracht en praal gevolgd door de verschillende naties van de kooplieden. Allereerst waren dat de kooplieden van de Duitse Hanze, allen gekleed in rode gewaden en met zwarte mutsen en daaroverheen zwarte vilten hoeden. Alles was speciaal voor deze gelegenheid gemaakt. Ze waren in totaal met honderdzestien paarden. Voor hen uit reed meester Herman. Ook hij was ge- | |
[pagina 31]
| |
kleed in rood laken en over zijn paard lag een kleed tot op de grond met daarop het wapen van de keizer. Hij reed tussen twee bodes die het genoemde wapen op hun kleed droegen. Achter meester Herman reden vier knechtjes die net als de anderen ook geheel in het rood waren. De kooplieden uit Spanje droegen allen tweekleurige kleding, rood en groen; alles was nieuw. Zij waren met achtenveertig paarden en achter hen reden acht kleine knechtjes die zijden kleren droegen met dezelfde twee kleuren, rood en groen, als de anderen. De kooplieden van Milaan droegen allemaal nieuwe kleren van roze geverfd laken en hun knechten droegen kleren van paars laken en voor hen uit reed een heraut met het wapen van de hertog van Milaan. De kooplieden van Venetië waren allen gekleed in zijde en damast, dat paars van kleur was. Hun knechten waren gekleed in nieuw paars laken. In totaal waren ze met veertig paarden. De kooplieden van Lucca, in totaal twaalf personen, trokken te voet naar onze geduchte heer, en allemaal droegen ze nieuwe kleren van grijs damasten laken. Al hun knechten droegen lange overkleden van nieuw grijs laken en nieuwe hoeden. Toen deze kooplieden achter de vorst aan de stad weer binnentrokken, kwamen zij te paard en hun knechten te voet en voor hen uit reed het hoofd van hun handelshuis, geheel gekleed in grijs laken met een muts die van boven wit was en beneden rood, zoals het wapen van Lucca. De kooplieden van Genua gingen te voet naar onze geduchte heer en vorst. Ze waren gekleed in grijs damasten laken, dat speciaal voor deze gelegenheid was gemaakt en ze waren in totaal met zesendertig mensen. Hun knapen droegen nieuw grijs laken. De kooplieden van Florence gingen ook te voet naar onze geduchte heer, geheel gekleed in nieuw blauw zijden laken en ze waren in totaal met tweeëntwintig personen. Hun knapen waren geheel gekleed in blauw laken en droegen grijze mutsen en daaroverheen nieuwe vilten hoeden. De kooplieden uit Catalonië waren geheel gekleed in rozerode wollen kleren en hun knechten droegen nieu- | |
[pagina 32]
| |
we kleding van paars laken. Een moor ging hen als heraut vooruit, in een nieuw zijden kleed van verschillende kleuren: grijs, paars en blauw. Hij droeg het wapen van Aragon voor hen uit. Zij liepen maar wat rond in afwachting van de komst van onze geduchte heer. En nadien gingen ze een huis op de markt binnen waar een rood laken voor hing waarop op fraaie wijze op drie velden de wapens van Aragon waren afgebeeld.
Alle huizen van de Kruispoort tot aan het Prinsenhof, de residentie van mijn heer, waren versierd met rood laken of tapijten. De nieuwe en oude halle aant. waren beide versierd met rood, blauw en wit laken. Alle klokken van de stad luidden en beierden vrolijk en mooi vanaf het moment dat onze geduchte heer de poort van de stad naderde totdat hij in zijn residentie aankwam en daar vorstelijk ontvangen werd. Bovenop de Kruispoort stonden wel tachtig trompetters met zilveren trompetten. Ze lieten prachtige klanken horen vanaf het moment dat ze onze geduchte heer konden zien totdat hij lang en breed onder de poort door was. Van daar liepen ze door de zijstraten naar de markt, zodat ze de vorst, toen hij daar arriveerde, vóór waren. Ze stonden bovenop de nieuwe halle, en toen onze geduchte heer de markt overstak, bliezen ze wederom op hun trompetten, precies zoals zij op de Kruispoort hadden gedaan bij de binnenkomst. Ze bleven spelen tot onze geduchte heer met zijn hele gevolg voorbij was. Vanaf de Kruispoort tot aan de residentie waren op alle hoeken van de straten aan weerszijden zeer luisterrijke en fraaie tonelen opgesteld waarop taferelen werden uitgebeeld op de navolgende wijze: allereerst was voor de Kruispoort een bos neergezet. Het was op een kar met vier wielen gebouwd en zag eruit als groen struikgewas. Daarin stond de persoon van Johannes de Doper, gekleed in een ruwe vacht met een riem om deze op zijn plek te houden, en zijn armen waren onbedekt. Deze voorstelling werd voor de processie uit gereden tot aan de residentie | |
[pagina 33]
| |
van de vorst en voor het struikgewas stond geschreven: Ego vox clamantis in deserto, parate viam domini [Ik ben de stem van een roepende in de woestijn: bereid de weg van de heer]. Dat was het teken dat onze geduchte heer eraan kwam en dat een ieder zich gereed moest maken om hem te ontvangen. Aan het einde van de Peperstraat stonden op een podium vier profeten die elk een rol in hun hand hadden. Op de eerste rol stond geschreven: Plebs tua letabitur in te [Uw volk zal zich in u verheugen]. Op de tweede stond: Princeps Dei est apud nos [De vorst van God is onder ons]. Op de derde rol stond: Omnia que locutus est dominus faciemus [Wij zullen alles doen wat de heer heeft gezegd]. Op de vierde rol stond: Venite et revertemur ad dominum [Komt en wij zullen terugkeren naar de heer]. Deze profeten waren zonderling gekleed en ze droegen hoeden zoals het profeten betaamt. Ze zongen zeer lieflijk wanneer er enkele belangrijke heren voorbijkwamen. Voor het podium stond geschreven: Hec est dies quam fecit dominus: exultemus et letemur in ea [Dit is de dag die de heer heeft gemaakt: laat ons blij zijn en ons in haar verheugen]. Voor de kerk van Sint-Obrecht werd het verhaal van Abraham uitgebeeld: hoe hij op bevel van God zijn zoon Isaäk moest offeren en hoe hij hem met een zwaard het hoofd diende af te slaan. Een engel die achter hem staat, houdt het zwaard vast en spreekt de woorden die voor het podium geschreven stonden, en deze luidden: Nunc cognovimus quia times dominum [Nu weten wij dat u de heer vreest]. Dit betekent dat de stad Brugge gewillig was en zijn heer en vorst had gehoorzaamd. Op het podium stonden drie muzikanten, een met een harp, een met een luit en een met een doucheyne. aant. Bij de fontein van de Jacobijnen stond een podium waarop het verhaal van de geboorte van onze Heer Jezus Christus werd uitgebeeld door mensen die net beelden waren. Allereerst stonden daar Maria en Jozef, en bij hen stond een engel die de herdertjes het bericht van de geboorte van onze Heer bracht. De | |
[pagina 34]
| |
herdertjes hadden een rol in hun handen waarin geschreven stond: Annuncio vobis gaudium magnum, quia hodie scietis quia venit dominus [Ik verkondig jullie een grote vreugde omdat jullie vandaag zullen weten dat de heer komt]. Boven op de omgang van de Jacobijnentoren was een hemelse troon gemaakt met daar binnenin een groot licht dat even helder straalde als de bliksem, en er stonden kinderen die als engeltjes Gloria in excelsis Deo [Ere zij God in den hoge] zongen. De herdertjes die beneden stonden, vormden een tableau vivant dat de blijdschap vanwege de komst van onze geduchte heer en vorst uitdrukte. Op het podium stonden drie muzikanten, een met een harp, een met een luit en een met een doucheyne. Bij de Oude Molenbrug was een stad geschilderd die Brugge voorstelde. Daarin zat koning David, spelend op zijn harp, en boven zijn hoofd stond geschreven: Misericordias domini in eternum cantabo [Ik zal de barmhartigheid van de heer tot in de eeuwigheid bezingen]. Uit de stad kwamen vele fraai uitgedoste meisjes, die naar onze geduchte heer en vorst riepen: Noël, noël, noël. Boven de stad stond geschreven: Letetur cor querentium dominum [Het hart van degenen die de heer zoeken, zal zich verheugen]. In de stad stonden muzikanten prachtig te spelen op verschillende instrumenten. Bij de burcht was een stenen pilaar gemaakt en daarop stond een bijzonder kasteeltje en voor dat kasteeltje stond een naakt kindje dat zeer fraai gemaakt was. Dat kindje piste bijna de hele dag en avond wijn. Voor de gevangenis was een podium gebouwd in de vorm van een kerker, die de gevangenis van Petrus voorstelde. Daarvoor stonden soldaten die deze kerker bewaakten en er was een engel die Petrus naar buiten leidde. Toen hij buiten was, vielen zijn ketens af en zong hij met luide stem. Boven het podium stond geschreven: Nunc scio vere quia misit Deus angelum suum et eripuit me [Nu weet ik waarlijk dat God Zijn engel gezonden heeft en mij heeft bevrijd]. Dit werd opgevoerd ter ere van de hertog | |
[pagina 35]
| |
van Orléans, die lange tijd in Engeland gevangen had gezeten en ook vrijgekomen was. En het werd tevens opgevoerd vanwege het feit dat de stad Brugge lange tijd in een verdrietige toestand had verkeerd en daar nu door de komst van onze geduchte heer uit verlost werd. Op de markt voor de halle was een prachtige fontein gemaakt waarin een driezijdige zuil stond. Aan de eerste zijde bevond zich een jeugdig vrouwtje in haar keurs die uit haar borstjes melk gaf. Aan de tweede zijde van de pilaar bevond zich een nar die uit zijn pijpje rode wijn gaf. Aan de derde zijde van de genoemde pilaar bevond zich een wildeman. Uit zijn knuppel stroomde witte wijn waar iedereen die er trek in had van dronk en dit ging de hele dag door en bijna de hele nacht. In het water van dezelfde fontein zwommen drie meermannen en drie meerminnen. In de fontein stonden zes kleine steigertjes bedekt met planken. Hierin waren diverse gaten geboord waarin kleine kindertjes zaten die heel mooi zongen terwijl onze geduchte heer de markt overstak. Deze fontein was achtzijdig en op elke zijde stond een leeuw met het wapen van Vlaanderen om zijn nek en elke leeuw had in zijn klauw een standaard met het wapen van de stad Brugge. Boven op de pilaar die in het midden van de fontein stond, was een wonderlijk mannetje gemaakt met een zwaard in zijn ene hand en in de andere een schild alsof hij aan het vechten was. Aan het eind van de muur van de residentie van onze geduchte heer was een mooie poort gebouwd. Hij zag eruit als de poort van een kasteel en was van hout. Hij was geheel versierd met schilderingen en er stond een kroon bovenop. De hoeken van de poort en de torenspitsen waren versierd met banieren met het wapen van Brugge. Deze poort had veertien kantelen en op elk van de kantelen op de bovenste omgang stond een banier, op prachtige wijze voorzien van het wapen van de landen van onze geduchte heer en vorst. Op elke kanteel stond het wapen van één land. | |
[pagina 36]
| |
Op de eerste kanteel stond het wapen van het hertogdom Bourgondië, op de tweede het wapen van Lotharingen, op de derde het wapen van Brabant, op de vierde het wapen van Limburg, op de vijfde het wapen van Vlaanderen, op de zesde het wapen van Artois en op de zevende het wapen van het graafschap Bourgondië. Van de zeven kantelen aan de andere kant van de poort stond op de eerste kanteel het wapen van Henegouwen, op de tweede het wapen van Holland, op de derde het wapen van Zeeland, op de vierde het wapen van Namen, op de vijfde het wapen van Friesland, op de zesde het wapen van Salins en op de zevende het wapen van Mechelen. Op de onderste trans boven de poort stonden aan beide zijden twee grote leeuwen. De een had in zijn klauw een banier met aan weerszijden de wapens zoals onze geduchte heer deze voert. De leeuw aan de andere kant had op zijn banier het wapen van onze geduchte vrouwe en vorstin. Op deze poort stonden ter gelegenheid van de inkomst van onze vorst allerlei muzikanten zoals fluitspelers, trompetters en muzikanten met andere instrumenten, die om de beurt speelden: eerst de een, dan de ander, zodat de muziek niet ophield vanaf het moment dat de stoet eraan kwam totdat onze geduchte heer in zijn residentie was. Het duurde van twee uur 's middags tot vijf uur 's avonds voordat het hele gezelschap voorbij was gekomen. Voor de poort van het Prinsenhof was een grote kameel gemaakt waarop een wonderlijk, oosters gekleed mannetje zat. In zijn hand hield hij een flesje waaruit bijna de hele dag lekkere zoete wijn kwam waarvan ieder die daar trek in had, kon drinken. De magistraat van Brugge met al zijn dienaars en ambtenaren volgde onze geduchte heer tot in zijn residentie in een fraaie stoet om hem te kunnen begroeten. Onze geduchte heer ontmoette de burgemeester en de schepenen in de grote zaal en hij toonde zich jegens hen zeer vriendelijk. Nadat de magistraat hem op passende wijze begroet had, gaf onze geduchte heer in | |
[pagina 37]
| |
tegenwoordigheid van de opperste baljuw van Vlaanderen aan de burgemeester van Brugge de sleutel van de stad terug die hem buiten de poorten overhandigd was, terwijl hij zei dat hij veel vertrouwen had in de stad Brugge en dat hij zeer goed gestemd was. Toen werd er met blijde stem door de zaal geroepen: Noël, noël, noël. 's Avonds werden langs de straten van Brugge vele mooie vuren ontstoken. Sommigen hadden op een stuk gras een kasteel gebouwd met een vuur in het midden en op de vier hoeken. Anderen maakten vuren op een wiel of op andere wijze. De huizen waren behangen met kleden en tapijten en wapens met daarop schilderingen van de vorst en de vorstin. Voor elk huis stonden toortsen of kaarsen, en fluitspelers en trompetters. In alle buurten dansten en feestten de meisjes en vrouwen. Onze geduchte heer en zijn vrouwe en de hertog van Orléans reden 's avonds door de straten, terwijl zij de vreugde en de pracht van de vuren in ogenschouw namen en naar toneelopvoeringen keken. Uit naam van de stad waren er twee prijzen uitgeloofd voor de straten en gezelschappen die het mooiste, prachtigste en vrolijkste feest vierden. De eerste prijs bestond uit een zilveren schaal van een Vlaamse mark, aant. die werd gewonnen door die van de Koningsbrug. De tweede prijs was een schaal van een Troyse mark, aant. die toekwam aan die van de Beurs. Bovendien waren alle weerhanen en wimpels verwijderd van de torens van de Onze-Lieve-Vrouwekerk, de Sint-Salvatorkerk, de Sint-Jacobskerk, de Sint-Walburgakerk, de Sint-Christoffelkapel, de Sint-Gilliskerk en van de halle. En waar deze eerst stonden waren grote lantaarns geplaatst met grote kaarsen daarin, die bijna heel de nacht brandden, wat zeer wonderbaarlijk en prachtig was om te zien.
Op 23 april, Sint Jorisdag, 1450, tussen drie en vier uur in de morgen, was er een zware aardbeving in Vlaanderen, vooral in de omgeving van Brugge. Er waren drie schokken die de huizen | |
[pagina 38]
| |
sterk deden schudden. De schepen die in het water lagen, dansten op en neer. Menigeen was erg bang door wat er gebeurde en daar was alle reden toe. Niet veel later, omstreeks vier uur 's middags, werd men in Brugge en omgeving getroffen door een zwaar en onstuimig noodweer. Er vielen hagelstenen die zo groot waren als okkernoten en grote schade veroorzaakten, en ze hadden verschillende vormen: sommige leken op een gezicht, andere waren langgerekt en liepen in een punt uit. Het was wonderbaarlijk om te zien. De hagelstenen vernielden vele ruiten en verwoestten veel vruchten. Dit noodweer hield twee uur lang onophoudelijk aan.
In 1452 stond er een bende op van vervaarlijke schurken die veel ellende aanrichtte in Vlaanderen. Ze werd de Groene Tent genoemd en hun aanvoerder was de bastaard Blanstroem. Zo ontstond er in Vlaanderen een oorlog in het open veld met strooptochten en schermutselingen. Die van Gent roofden en plun- | |
[pagina 39]
| |
derden alles wat niet binnen de muren van een kasteel beschermd was. Ze beroofden de steden Geraardsbergen en Aardenburg en twaalfmaal stichtten ze brand. Ze plunderden Oostburg en Groede en alle parochies daar in de omgeving, zowel in hun eigen rechtsgebied als binnen dat van Brugge. En iedereen waarvan ze wisten dat hij op de hand van de hertog was, werd door hen vervolgd en veel leed aangedaan. De bende van de Groene Tent naderde tot de poort van Brugge en de schurken brandden Zevenkote plat en de Drie Koningen en de Drie Brouwers, en ze roofden de koeien, schapen, paarden en al het overige vee dat ze te pakken konden krijgen en namen het mee naar Gent. Ten slotte stelden de edelen, de hertogelijke troepen en de troepen van het Vrije aant. zich te weer. Er vonden diverse schermutselingen plaats met die van Gent. Velen van het schandelijke rapaille werden gevangengenomen en aan bomen opgehangen.
Hertog Filips, die zeer wijs en oordeelkundig was en veel overwinningen behaalde, was zijn gestorven grootvader, hertog Filips de Stoute, niet vergeten. Filips lag begraven buiten Dijon, in het kartuizerklooster dat hij zelf gesticht had, maar zijn graf was niet voorzien van een fraaie tombe in overstemming met zijn vorstelijke waardigheid. Hertog Filips de Goede liet nu te Brussel door meester Jacob de Koperslager een zeer kostbare tombe maken van metaal, en deze tombe werd met eerbied geplaatst op het graf van zijn grootvader hertog Filips, in het kartuizerklooster buiten Dijon.
In 1457 op 9 februari beviel Elizabeth van Bourbon, de jonge vorstin en echtgenote van Karel, de graaf van Charolais [die later ‘de Stoute’ werd genoemd], van een dochter. Lodewijk, dauphin van Frankrijk, hield haar samen met andere heren en vrouwen ten doop. Deze dochter werd Maria genoemd. | |
[pagina 40]
| |
[De kruistocht]De kruistocht tegen de Turken. In 1464 verordende paus Pius een kruisvaart tegen de Turken, waarvoor vele duizenden christenen zich in gereedheid brachten. Onze heilige vader de paus trok zelf mee naar Venetië. Hertog Filips de Goede stuurde echter, omdat hij oud was en ziek, in zijn plaats de dappere kapitein Antoine, de Groot-bastaard van Bourgondië. Toen deze bastaard was aangekomen in Marseille in de Provence, zei de hertog van Calabrië tegen hem: ‘Geliefde neef, deze kruistocht zal niet doorgaan want de Venetianen zijn op de hand van de Turken en niet van de christenen.’ Toen de paus in Ancona aankwam, werd hij ziek en stierf. Als | |
[pagina 41]
| |
gevolg daarvan ging de kruistocht niet door. Toen de genoemde bastaard Antoine de kruistocht zag mislukken, keerde hij terug naar zijn vader, hertog Filips, en vertelde hem precies wat er gebeurd was.
In deze tijd was de verhouding tussen de graaf van Charolais en zijn vader, Filips de Goede, niet zo goed, als gevolg van de laster van enkele heren. In verband daarmee hield hij zich op in Holland te Gorkum, en terwijl hij daar verbleef kwam er een schip aangezeild met de bastaard van Rupenbrouck, die de graaf van Charolais gevangen wilde nemen om hem naar Frankrijk over te brengen. Dat vernam hertog Filips, zijn vader, die daarop ijlings van Hesdin naar Rijssel trok, want hij vertrouwde de Fransen voor geen cent. In 1465 bleek koning Lodewijk van Frankrijk de grote vriendschap met hertog Filips en het eerbetoon dat hij van hem had ontvangen dan ook te zijn vergeten. Hij zocht oorlog met Filips. Hij ontbood hem als vazal van de Franse kroon, maar vanwege zijn leeftijd en ziekte stuurde Filips zijn zoon Karel van Valois, die hij liet vergezellen door dappere kapiteins en vele manschappen. Karel, de graaf van Charolais, kwam in Frankrijk aan met zijn edelen en zijn manschappen, over wie de graaf van Saint-Pol het bevel voerde. Ze legerden zich op een mooie vlakte bij de berg van Montlhéry en verschansten zich daar met de hele legertros voor een aanval van de koning van Frankrijk. De meeste vazallen van de kroon - de hertog van Berry, broer van de koning, de hertog van Bretagne, de hertog van Calabrië en de hertog van Bourbon - hadden beloofd Karel bijstand te verlenen, maar voordat ze aankwamen bij de graaf van Charolais te velde, arriveerde de koning van Frankrijk met een heel groot leger dat driemaal zo groot was als dat van Karel. Hij kwam over de berg van Montlhéry en overviel de graaf van Charolais onverhoeds. Er ontbrandde een grote en zware strijd. De graaf van Charolais was lange tijd zeer be- | |
[pagina 42]
| |
vreesd, want hij zag hoe zijn geliefde ridders en dienaren voor zijn ogen doodgeslagen werden. Hieronder waren Filips de Lalaing, mijn heer Filips Dongijs en veel meer edellieden. Een Fransman greep de graaf van Charolais bij de keel, zeggend: ‘Rende vous, rende vous’ [Geef u over, geef u over], en hij verwondde de graaf aan zijn keel. Toen kwam echter van opzij de graaf van Saint-Pol met zijn troepen. Er werden zoveel Fransen gedood dat de koning met een kleine menigte een stadje binnenvluchtte dat Corbeaux heet en op zeven mijl van Parijs ligt. De koning verbleef er drie dagen en keerde van daar terug naar Parijs. De graaf van Charolais had de overwinning behaald. | |
[pagina 43]
| |
Nadat deze strijd was geleverd, bleven de genoemde hertogen en heren nog enige tijd met een grote legermacht bij de graaf van Charolais. Toen de koning dat vernam, sloot hij op verzoek van zijn edelen een bestand met de graaf van Charolais. Daarna keerde de graaf van Charolais eervol en glorieus terug naar zijn vader, hertog Filips van Bourgondië, in Brabant. Daar vernam hij dat Elizabeth van Bourbon, zijn trouwe echtgenote, overleden was en reeds begraven in het Sint-Michielsklooster te Antwerpen. Hij was zeer bedroefd over haar dood, maar door Gods genade had hij van haar een dochter, Maria, die in Gent opgroeide. | |
[Hoe de edele hertog Filips het ziekbed hield]Hoe de edele hertog Filips het ziekbed hield te Brugge en hoe hij daar stierf. Op 15 juni 1467 overleed hertog Filips de Goede in de stad Brugge. Hij lag drie dagen lang opgebaard, zodat iedereen die dat wilde afscheid van hem kon nemen. De dag na zijn dood hield men een processie naar Sint-Donaas om te bidden voor de ziel van hertog Filips, waarvan de twee volgende regels getuigen: Op 16 juni droeg men groot leed
toen hertog Filips in Brugge overleed.
Op 17 juni 1467 droeg men het lichaam van hertog Filips naar de kerk van Sint-Donaas. De colleges en vele prelaten gingen voor in een fraaie rouwstoet. Er waren vele mensen die gesluierd waren en ieder had een brandende fakkel in zijn hand, en aan elke fakkel en om hun nek hing het geschilderde wapen van de vorst. Er was een grote menigte bijeen. Het dode lichaam werd gedragen door vier voorname heren en veel herauten gingen voor het lijk uit. Boven het lichaam spande men een gouden kleed en op het lichaam lag een gouden laken waarop een gou- | |
[pagina 44]
| |
den zwaard rustte. Daarachter liep de graaf van Charolais in rouwgewaden en na hem volgden nog zeven heren; zij droegen allen rouwgewaden. Hierachter liepen nog vele heren en jonkheren van het hof in nieuwe zwarte mantels met op hun hoofd kappen met slippen tot op de schouders; zij waren in groten getale gekomen. Van het hof van mijn heer tot aan de kerk van Sint-Donaas stonden de burgers en de handwerkslieden aan beide zijden van de straten in een rij, ieder met een fakkel in de hand. De fakkels waren allemaal beschilderd met het wapen van het betreffende ambacht of gilde. Toen het lichaam in de kerk gebracht was, werd het begraven voor het hoogaltaar in de Sint-Donaaskerk in Brugge. Er werd grote rouw bedreven, wat begrijpelijk was want Filips was een vrome en goede vorst geweest en had lange tijd geregeerd. | |
[pagina 45]
| |
[Hierna volgt het huwelijk]Hierna volgt het huwelijk van hertog Karel de Stoute, en Margriete van York, de zuster van de Engelse koning Edward. Toen Elizabeth van Bourbon, echtgenote van hertog Karel, overleden was en dit nieuws in Engeland koning Edward ter ore kwam, zei hij tegen zijn zuster Margriete: ‘O mijn zuster en liefste juweel, nu de hertog van Bourgondië weduwnaar is, zou ik graag zien dat hij uw echtgenoot wordt.’ Hierop gaf de schone maagd Margriete ten antwoord: ‘Wat God met mij voorheeft, zal mij geschieden.’ Toen zei de koning: ‘O mijn juweel, het is een goede vis die je zou kunnen vangen.’ Vanaf dat moment werd de maagd verliefd op hertog Karel. Haar deugden werden hem bekend, waarop hij haar direct uit hartelijkheid geschenken begon te sturen, waardoor zij nog veel meer voor hem ging voelen. Op een zaterdagavond ging Margriete naar haar broer, de koning, die samen met een ridder bij een huisaltaar stond. De koning verwelkomde zijn zuster en vroeg wat zij wenste. Zij sprak: ‘Heer, ik vast elke zaterdag, net als u, en daarom zou ik vanavond graag iets bij u komen drinken zoals dat op vastendagen gebruikelijk is.’ Toen het gesprek 's avonds goed op gang was, stond Margriete op en ze viel op haar knieën voor haar broer, de koning, en zei: ‘Mijn allerliefste heer, u zei eens tegen mij over de hertog van Bourgondië dat hij een goede vis zou zijn om te vangen. Weet, waarde heer, dat ik bij de genade van God die vis wel zou willen vangen indien u mij daarbij behulpzaam wilt zijn, want ik sta, hoop ik, goed bij hem aangeschreven.’ Daarop antwoordde de koning: ‘Mijn zuster, aan mij zal het verder niet liggen, want ik ben goddank gerechtigd u hierin bij te staan en ik zal dan ook alles doen wat in mijn vermogen ligt.’ Zo ontstond de liefde tussen Margriete en Karel en in het geheim brachten vrienden telkens boodschappen over. De koning zond de bisschop van Salisbury naar hertog Karel, die gretig met het huwelijk instemde, zodat het nagenoeg al gesloten was, zoals hierna zal blijken. | |
[pagina 46]
| |
Er kwam een grote delegatie uit Frankrijk bij de koning van Engeland. De Fransen staken een lang verhaal af en deden net of zij niet wisten dat er al onderhandelingen gaande waren tussen de hertog van Bourgondië en Margriete. Ze vroegen of koning Edward zijn zuster ten huwelijk wilde geven aan de hertog van Berry. De koning van Frankrijk zou hem dan als huwelijksgeschenk het hertogdom Guyenne en het hertogdom Gascogne geven. En mocht de koning dat niet zinnen, zou hij zijn zuster dan willen laten trouwen met de hertog van Calabrië? De koning van Frankrijk zou deze hertog evenveel meegeven in het huwelijk als Edward zijn zuster. Toen de koning van Engeland dit vernam en begreep dat de Fransen eropuit waren om het huwelijk tussen hertog Karel en Margriete te verhinderen, gaf hij de delegatie ten antwoord dat hij nog niet van plan was zijn zuster uit te huwelijken. De delegatie had graag nog nader met de koning over het doel van haar komst gesproken, maar koning Edward liet zo vaak verstek gaan als hij kon. Toen zij dat opmerkten, keerden de afgevaardigden bedroefd naar Frankrijk terug. Het voorgenomen huwelijk met hertog Karel ging gewoon door, aangezien het tussen Karel en Margriete heel goed boterde. Men moet weten dat hertog Karel grote voorbereidingen voor de bruiloft trof, want rond dezelfde tijd bewerkten de goudsmeden van Brugge tweeduizend mark aant. zilver om schotels te maken die gebruikt zouden worden tijdens de bruiloft van hertog Karel van Bourgondië. In dezelfde tijd verwerkten de tingieters vierentwintigduizend pond tin om te gebruiken bij de genoemde bruiloft. | |
[pagina 47]
| |
Op de derde dag van juli arriveerde de bruid in de stad Damme en daar trouwde zij met Karel van Charolais, graaf van Vlaanderen, om zeven uur 's ochtends. De bisschop van Salisbury trouwde hen. Hij droeg in aanwezigheid van een pauselijk afgezant uit Rome en de bisschop van Doornik de mis op in het huis van de baljuw van Damme, dat speciaal daarvoor in gereedheid was gebracht. | |
[Over de wijze waarop de edele en machtige vorstin]Over de wijze waarop de edele en machtige vorstin vrouwe Margriete, dochter van de hertog van York, zuster van koning Edward van Engeland, in Brugge ontvangen werd. De machtige vorst Karel had zijn geliefde bruid drie prachtige en kostbare nieuwe koetsen gestuurd. Een daarvan was overdadig versierd met fijn goudwerk, droeg de letters K en M en was bezaaid met margrieten. Ook had hij haar vele witte paarden toegestuurd, meer dan zij uit Engeland had meegebracht. Zij was met veel grandeur overgekomen, met wel zestien schepen en met veel edelen en jonkvrouwen en vele familieleden. Zij trok van Damme naar de stad Brugge op de derde dag van juli, de dag van de apostel Thomas, met veel pracht en praal. Met even zoveel luister werd zij in Brugge ontvangen. De hele stad was versierd en iedereen vierde feest. | |
[Hierna volgt de oorsprong van het Steekspel]Hierna volgt de oorsprong van het Steekspel van de Gouden Boom, en hoe de wapenfeiten door mijn heer Antoine de bastaard werden volbracht, en bovendien hoe luisterrijk het feest was. De voortreffelijke ridder mijn heer Antoine de bastaard van Bourgondië kreeg onlangs na middernacht een merkwaardig visioen dat aan hem werd geopenbaard door de goedgunstigheid van de godin Venus. Hij meende dat hij een onbekend land | |
[pagina 48]
| |
kwam binnengereden, waar hij vele wonderlijke avonturen beleefde door de steun en bijstand die Venus verleende. Hij droomde dat een vrouw, die vrouw Eer heette, hem naar een onbekend eiland bracht en dat de vrouwe van dat eiland hem meteen met krachtige hand te pakken kreeg en hem als gevangene naar een prachtig, versterkt kasteel bracht, waar hij vele andere ridders aantrof die gevangen waren. De vrouwe had een dwerg die zo slim was dat hij een reus gevangen wist te houden, aan een zilveren ketting. Deze reus was vastgebonden aan een gouden boom. Naast deze boom stond een zuil op drie vlak bij elkaar staande pilaren die groen, paars en geel van kleur waren. De dwerg zat hierop af te wachten wie het genoemde eiland naderde. | |
[pagina 49]
| |
In dat visioen openbaarde de vrouwe van het eiland zich aan de bastaard, en ze zei dat hij nooit aan haar zou ontkomen, tenzij hij zou beloven de wapens op te nemen tegen welke ridder dan ook die van buiten zou komen. Wie het kasteel binnen wilde gaan moest met een gouden hamer op de poort kloppen. Als de dwerg hoorde kloppen zou hij met de gevangen ridder naar de poort gaan en de ridder die had aangeklopt binnenlaten. Men moest zijn wapenschild ophangen aan de gouden boom als eervolle herinnering. Als op deze wijze de opdracht werd uitgevoerd zou hij zichzelf kunnen bevrijden. Toen mijn heer Antoine de bastaard uit dit aangename visioen ontwaakte, beloofde hij aan zichzelf om dit visioen in hoogsteigen persoon en in het openbaar uit te voeren. Hij wilde dit meteen doen voor het oog van de hele wereld ter ere van alle edellieden, vrouwen en jonkvrouwen. In verband hiermee plaatste mijn heer Antoine de bastaard een gouden boom op de markt van Brugge en liet hij een driezijdige zuil maken met drie pilaren die groen, paars en geel waren. Rondom de zuil stond in gele letters geschreven:
De che pyron nulluy ne prent meruellie
Car cest vng emprise qui noble cueurs reuelie
Pour souvenir de la tant honnoree
Dame dhonneur et layssee celer.
[Over dit bouwwerk verwondert niemand zich, want het laten bouwen ervan is een initiatief dat het edele hart verheugt, ter herinnering aan de hoog geëerde vrouw Eer die verborgen bleef.]
Mijn heer de bastaard vond een dwerg en een reus precies zoals hij in het visioen gezien had en hij stond een ieder terzijde die aan het toernooi wilde deelnemen. Mijn heer de bastaard bedeelde zichzelf de rol toe van gevangen ridder. De prijs die was uitgeloofd bestond uit een paard met harnas en dekkleed. De | |
[pagina 50]
| |
edele bastaard liet voor de halle aant. op de markt een schitterende poort maken met twee mooie torens waaruit fraaie trompetten te voorschijn kwamen. Aan beide torens hing een banier met daarop afgebeeld een gouden boom. Aan de noordzijde van de poort was een gouden toegangsdeur, versierd met gouden bomen. Er hing een gouden hamer aan om mee op de poort te kloppen. Het steekspel dat hier gehouden werd, heette het Steekspel van de Gouden Boom. Op 3 juli 1468 werd de eerder genoemde bruiloft gehouden van de edele en machtige vorst en hertog Karel van Bourgondië en zijn echtgenote Margriete van York, zuster van de edele en machtige vorst Edward, koning van Engeland. Op dezelfde dag, na de middagmaaltijd, kwam de genoemde bruid naar de markt van Brugge om vanuit het huis Cranenburch het strijdperk en de wapenfeiten te bekijken. | |
[pagina 51]
| |
Een week lang werden er steekspelen gehouden en 's avonds was er vaak een groot en feestelijk banket.
Maandagavond, op de laatste dag van de feestelijkheden, werden bij het banket wel vierentwintig schotels met gerechten opgediend. Verder waren er zesentwintig bomen, gemaakt van was, waaraan allerlei vruchten hingen. Ook werden er allerlei figuren van suikerwerk opgediend. Verder werd er een zeer grote en wonderbaarlijke walvis langs alle tafels gevoerd en waren er meermannen die wonderlijke kunsten vertoonden; hieraan beleefden de heren en jonkvrouwen veel plezier. Er was een mooi vrouwtje gemaakt dat op een pilaar zat met een vergulde leeuw op haar schoot, en uit de borst van de leeuw liep bijna de hele dag en avond goede kruidenwijn. De pracht en praal die hertog Karel had aangericht was ongekend en in de hele christelijke wereld was nog nooit zo'n prachtige feestzaal gebouwd als die nu ter gelegenheid van deze festiviteiten was gemaakt: al het goudlaken en de schitterende tapijten waarmee de zaal behangen was, de schatten die er gemaakt waren, en het zilver, het goud en de juwelen waarmee alles bekleed was, het was niet te geloven zo prachtig. En er was zelfs nog meer dan hier beschreven kan worden. De verfijnde spijzen die werden opgediend waren uitzonderlijk. Het zou te veel tijd kosten om op te schrijven of te noemen hoeveel verschillende gerechten er werden opgediend in dertig schepen, gesneden uit hout en geheel verguld. Elk schip was voorzien van het wapen van een van de landen van Karel. Wie er een indruk van wil krijgen kan een van de schepen nog zien hangen in de Schilderskapel. Met al deze verschillende banketten, alle nieuwigheden en vreemde zaken die tevoren nooit vertoond waren, had de bruiloft veertig dagen moeten duren, maar er kwam een bericht uit Frankrijk van koning Lodewijk dat niet veel goeds beloofde. Desondanks ging men door met het Steekspel van de Gouden Boom, dat was georganiseerd en werd | |
[pagina 52]
| |
voortgezet door mijn heer Antoine, de bastaard van Bourgondië, en waarin veel adeldom en pronkzucht te zien was. Hiermee eindigde dit uitbundige feest.
In 1469 kocht hertog Karel een welvarend graafschap van de broer van de hertog van Oostenrijk, waarin veel kastelen en steden lagen en dat zich uitstrekte tot aan het graafschap van de Elzas. Het heet het graafschap van Ferrette, gelegen aan de Rijn. Het benodigde geld werd vorig jaar aan de hertog geleend door mijn heer Thomas Portinari te Brugge.
In hetzelfde jaar in augustus reisde hertog Karel naar Den Haag in Holland, waar hij zitting hield om nauwgezet recht te spreken. En hij veroordeelde er iemand tot de strop die eerder betrokken was bij de moord op een kanunnik van Sint-Donaas te Brugge. | |
[Een prachtig mirakel van het Heilig Bloed]Een prachtig mirakel van het Heilig Bloed dat zich in Brugge bevindt. Op de elfde dag van november, dat was het feest van Sint-Maarten, werd er in Brugge in de Balkstraat een kind geboren dat ongedoopt werd begraven. Het lag al drie dagen onder de grond, maar de moeder bad steeds tot het edele Heilig Bloed van Brugge, zeggend: ‘Zeker, ik hoor dat mijn kind leeft.’ Toen groef men het kind op en men zag duidelijk dat het leefde. Het werd meteen gedoopt en naar het Heilig Bloed gedragen, waar men zijn aderen zag kloppen in een bekken met lauw water. Daarvandaan werd het weer naar huis terug gedragen.
In januari 1473 zag men een zeer angstwekkende komeet met een lange brede staart die groot leed aankondigde voor het land en bloedvergieten onder vorsten voorspelde. Deze komeet volgde de loop van de maan. | |
[pagina 53]
| |
Op de zevende dag van september anno 1473 was er een grote brand in Brugge in de Witte Leertouwerstraat en in de Zwarte Leertouwerstraat. Daarbij brandde de bakkerskapel af en het prachtige achterhuis en meer dan honderd haardsteden. | |
[pagina 54]
| |
[Hierna volgt hoe hertog Filips van Bourgondië]Hierna volgt hoe hertog Filips van Bourgondië werd vervoerd van Sint-Donaas te Brugge naar Dijon in Bourgondië op de dertigste dag van december anno 1473. Hertog Karel, die druk doende was in Duitsland in het jaar 1473, zond zijn dierbare neef, mijn heer van Ravestein, naar Brugge om de eerdergenoemde overleden hertog Filips te vervoeren naar Bourgondië, naar zijn voorouders. Hij was ongeveer zes jaar begraven geweest in de Sint-Donaaskerk, maar hertog Filips had al tijdens zijn leven verlangd dat men hem na zijn overlijden naar Dijon zou overbrengen, wat hertog Karel beloofd had te doen. Zo werd dan op 30 december van dat jaar het stoffelijk overschot van Filips de Goede opgegraven en op schragen geplaatst in het koor. De vigilie werd in de namiddag voor hem gezongen, waarbij een nieuw getimmerde kist over hem geplaatst was, met daarop vele waskaarsen. Het koor stond rondom vol met brandende kaarsen en de volgende dag werd een plechtige uitvaart gehouden en een plechtige hoogmis opgedragen. Om een uur 's middags werd het lichaam op een nieuwe wagen gelegd die daartoe in gereedheid was gebracht en die bedekt was met een gouden kleed. Op zwarte schachten van lansen droegen zes ridders een zwart goudlaken dat boven het lijk gespannen was als de hemel van een bed. Naast deze wagen liep een ridder blootshoofds en hij voerde een paard aan de teugel met zich mee dat tot op de grond bedekt was met een kleed waarop het wapen van Bourgondië stond; men zag alleen de ogen van het dier. Dit paard droeg een gouden zadel, als om daarmee te laten zien: hierop placht hij die daar nu dood in de wagen ligt tijdens zijn leven te rijden. Deze wagen, een hangende wagen, werd getrokken door zes mooie paarden, de een voor de ander gespannen, alle bedekt met zwart fluweel tot aan de voeten waardoor men niets zag dan de ogen. De klinknagels in de leidsels van de paarden waren geheel van goud. Degenen die de wagen menden, droegen rouwgewaden en hadden ont- | |
[pagina 55]
| |
blote hoofden. Aan de ene kant van de wagen liep vooraan een ridder die een gouden helm droeg beslagen met zilveren lelies. Aan de andere kant droeg een ridder een kostbaar schild waarin het wapen van Bourgondië was ingelegd. Men moet weten dat alle ridders die in Brugge en omgeving woonden en allen die ambten van de vorst bekleedden, gekleed waren in zwarte gewaden. Naast het eerste van de zes paarden liepen vier wapenkoningen. Ze waren bekleed met het wapen van Bourgondië, hun hoofd was bedekt met een rouwkap, met daarbovenop een gouden kroon. Ieder had een banier in de hand: een van Brabant, een van Vlaanderen, een van Henegouwen en een van Artois. Aan de vier koningen gingen twee herauten vooraf met identieke overkleden zonder kroon of banier, maar ze droegen wel rouwkappen. Hiervoor liepen alle ambachten van Brugge, gekleed in zwarte gewaden, elk naar zijn stand, en ook alle colleges van Brugge, de vier kloosterordes en de monniken van de Eekhoutabdij. Vanwege de uitvaart van de vorst waren veel mensen in het zwart gekleed en droeg ieder een brandende toorts in de hand met het wapen van Bourgondië. Zo droegen ook enkele beambten van Brugge en van het Vrije aant. toortsen en zwarte gewaden. Achter het dode lichaam reed mijn heer van Ravestein in diepe rouw met vele andere edellieden in lange rouwgewaden tot op de grond, en verder nog de wethouders van Brugge en van het Vrije en van diverse andere steden. Ze begeleidden het lijk de Kruispoort uit en rustten 's avonds te Eeklo. In dezelfde tijd werd ook de edele vrouwe Isabella van Portugal, de laatste echtgenote van hertog Filips, naar een andere rustplaats gebracht. Zij werd in het kartuizerinnenklooster Gosnay bij Monstruel, waaraan zij vele aalmoezen had geschonken, uit haar graf gehaald, en van daaruit met veel eerbetoon naar Dijon in Bourgondië gebracht, naar hertog Filips, haar man. | |
[pagina 56]
| |
[Hoe hertog Karel van Bourgondië]Hoe hertog Karel van Bourgondië de stad Nancy in Lotharingen belegerde. In 1476 verbleef hertog Karel in Lotharingen. Hij belegerde de stad Nancy, die zich op 28 november moest overgeven onder de druk van bestormingen en hongersnood. Hertog Karel kreeg hierdoor Lotharingen in zijn macht en verklaarde zichzelf tot heer van Nancy, Bar en Vaudemont. Men zou zich kunnen afvragen wat hertog Karel deed in Lotharingen en wat hij daar te zoeken had. Daarvoor moet men weten dat de hertog van Lotharingen aan hertog Karel de oorlog verklaarde toen deze voor Neuss lag. Uit deze oorlogsverklaring kwamen alle oorlogen voort, want de Zwitsers sloten zich aan bij de hertog van Lotharingen en trokken brandstichtend en rovend de Savoye en Bourgondië binnen. Verder moet men zich bedenken dat hertog Lodewijk van Oostenrijk een graafschap aan hertog Karel verkocht, grenzend aan Zwitserland en aan de Elzas, het graafschap van Ferrette geheten. De Zwitsers waren hier woedend over en onthoofdden daarom een ridder die hofmeester en dienaar was van hertog Karel, want ze wilden niet dat een dergelijke vorst relaties zou hebben in Zwitserland. Als gevolg hiervan ontstond er een groot geschil tussen Zwitserland en hertog Karel. Vlak hierna formeerde hertog Karel een groot leger omdat hij kort tevoren slag had geleverd met de Zwitsers. En hij trok op tot voor een stad die Fribourg heette, waar vele Zwitsers hem bevochten, maar een groot deel van hen werd verslagen; dit was de eerste veldslag met de Zwitsers. Toen de Zwitsers het grote verlies van hun troepen zagen, hebben ze hem uitgedaagd tot een geregeld gevecht, en ze noemden dag en uur. Hertog Karel bracht met het oog hierop alles in gereedheid, zijn dag afwachtend. Hij stond met zijn edelen drie dagen lang in slagorde, dapper zijn vijanden de Zwitsers opwachtend, maar ze kwamen niet. De edelen, die vermoeid waren van het lange wachten, bra- | |
[pagina 57]
| |
ken ten slotte met toestemming van de hertog hun slagorde op, en iedereen vertrok naar zijn onderkomen, legde zijn wapens af, ging eten en drinken en daarna slapen uit grote vermoeidheid. Dit werd aan de Zwitsers doorgespeeld door hun landgenoten die proviand leverden. Bovendien zagen de Zwitsers het zelf ook vanaf de hoge bergen die er in dat land zijn. Zodoende doken ze onverwacht aan de ene zijde op, samen met de hertog van Lotharingen en Salasar, de kapitein die ten onrechte uit Frankrijk verbannen was. Vervolgens sloegen ze toe aan de andere zijde en kregen ook de voorhoede te pakken en versloegen vele mannen. De graaf van Merle werd op het slagveld doodgeslagen. Hij droeg een wapenrok van Bourgondië, waardoor ze dachten dat ze hertog Karel zelf te pakken hadden, want ze kenden geen medelijden en spaarden niemand. Ze namen het legerkamp van hertog Karel in met al zijn legerwerktuigen en een grote zware schat. Dit gebeurde in het jaar 1476 in de maand juni op het feest van de Tienduizend Martelaren [22 juni]; dit was de tweede veldslag. Het terrein waar dit gebeurde, heet Morack. Hertog Karel vertrok van het slagveld en moest vluchtten naar Salins in Bourgondië. Toen de Zwitsers doorkregen dat ze de graaf van Merle hadden gedood en niet hertog Karel, waren ze zeer ontdaan. Toch begroeven ze de genoemde heer met veel eerbetoon in overeenstemming met zijn adellijke staat in een van hun kerken. | |
[Hierna volgt de derde veldslag]Hierna volgt de derde veldslag van hertog Karel tegen de Zwitsers, en men meent, volgens de kronieken, dat de machtige vorst hierin zou zijn gesneuveld. De slag vond plaats op driekoningenavond, 5 januari 1476, voor Nancy. Toen hertog Karel weggetrokken was, zoals ik vertelde, verzamelde hij opnieuw een groot aantal manschappen en kwam terug met groot machtsvertoon in Lotharingen voor de stad Nan- | |
[pagina 58]
| |
cy, waar hij eerder een overwinning had behaald. Hij beschoot de poorten en muren, maar de belegerden bleven standvastig. Ze hadden zich feitelijk wel willen overgeven om lijf en goed te behouden, maar hertog Karel wilde hen aan zich onderwerpen. Het volk van Nancy, diens kracht in ogenschouw nemend, bleef het lijden geduldig dragen. Binnen de muren van hun stad bevond zich een groot aantal Lombardijers, Fransen en Duitsers. Hertog Karel lag op deze manier wekenlang voor de stad Nancy in strenge kou, met een tekort aan voedsel en gebrek aan allerlei andere zaken, want men kon hem niet bereiken - men kwam niet veel verder dan Luxemburg - omdat de boeren uit deze streken en misdadigers die in de bossen en de wildernis lagen, het verhinderden. De genoemde hertog schreef brieven om voetvolk, edelen en anderen daarheen te laten komen. Daarop werd hem een groep piekeniers gestuurd uit Vlaanderen, maar ze konden niet bij de vorst komen vanwege de vijanden. Ook werd hem een grote som geld gestuurd, maar die kwam niet verder dan tot Luxemburg. Aldus lag hertog Karel in de koude winter voor de stad Nancy, terwijl hij ternauwernood beschikte over zesduizend gewapende manschappen. Het overkwam hem dat er een Lombardijer ontsnapte, de graaf van Cacabache, een dappere kapitein, samen met al zijn Lombardijers. Deze sloot met twee wagens de doorgang af waar de hulp voor onze troepen vandaan had kunnen komen. Toen Jacques Galyoot, zelf ook een Lombardijer, dit zag, liet hij het de vorst weten en adviseerde hem te vertrekken, want uit geheime brieven die hij ontvangen had, wist hij dat de Zwitsers met zestien- tot achttienduizend mannen op hen af zouden komen, terwijl zij te zwak waren om de Zwitsers partij te bieden. De vorst wees dit echter verontwaardigd van de hand en zei: ‘Wie bang is, moet maar vertrekken.’ Op de vijfde dag van januari, een zondag en driekoningenavond, vielen de Zwitsers met veel machtsvertoon omstreeks | |
[pagina 59]
| |
tien uur in de ochtend op hertog Karel aan, en er werd zeer zwaar slag geleverd. Men zag Karel als een brullende leeuw op de Zwitserse menigte af rijden, woest om zich heen slaand zonder iemand te ontzien. De Zwitsers behaalden de overwinning en onze manschappen werden jammerlijk vermoord. Vermoedelijk is hertog Karel daar in het gevecht omgekomen, samen met vele edellieden, want niemand werd gespaard. Enkelen vluchtten door het water over de rivier, hun leven wagend, maar velen verdronken. De graaf van Cacabache nam alle vluchtelingen gevangen die hij te pakken kon krijgen en hij eiste losgeld. Deze felle en bloedige strijd vond plaats op 5 januari voor de stad Nancy in het jaar 1477 op driekoningenavond. Moge God alle zielen gedenken. Amen.
In 1477 begon dat wat hierna beschreven wordt en het duurde tot 1483 of nog langer. Het betrof een vreemde bezigheid en een dwaze handel die gedurende lange tijd en op vele plaatsen werd bedreven nadat de strijd was uitgewoed die plaatsvond voor de stad Nancy-la-jolie in Lotharingen in januari 1477. Deze handel vond plaats op de manier die ik hier beschrijf: wie iets kocht diende te betalen op de dag waarop hertog Karel van Bourgondië, van wie men schrijft dat hij is gesneuveld in de genoemde strijd, levend zou terugkeren in Vlaanderen en in al zijn andere landen. Ik, de schrijver van deze kroniek, heb de komst van hertog Karel afgewacht gedurende zeven jaar, zeven maanden, zeven weken, zeven dagen, zeven uren en zeven minuten. | |
[Hoe heer Antoine de bastaard het bericht ontving]Hoe heer Antoine de bastaard het bericht ontving van de dood van hertog Karel, en hoe jonkvrouwe Maria met alle edelen en jonkvrouwen jammerlijk het verlies van haar lieve vader betreurde. Toen mijn heer Antoine de bastaard het bericht ontving van de | |
[pagina 60]
| |
dood van hertog Karel was hij zeer bedroefd, evenals Maria, Karels enige dochter. Ook alle vrouwen en jonkvrouwen van het hof waren bijzonder bedroefd én alle landen waarover Karel als goed vorst regeerde, wat ontzagwekkend is omdat dat niet vaak gebeurt. Toen ook de koning van Frankrijk het bericht vernam dat hertog Karel dood was, hief hij onmiddellijk het bestand van negen jaar op dat hij en Karel destijds gesloten hadden en hij trof direct voorbereidingen voor een oorlog om veel kwaad aan te richten in de landen van de vorst. Op vele plaatsen ontstond grote commotie. In het bijzonder was de vrouwe van Bourgondië, Karels echtgenote, zeer bedroefd. In Gent riepen mijn heer van Ravestein en andere edelen op tot beraad over hoe men de landen nu zou moeten besturen. Er werd afgesproken dat vier landen samen zouden beloven en bezegelen jonkvrouwe Maria van Bourgondië te goeder trouw te zijn. Dit zijn de vier landen: Vlaanderen met alles wat daartoe behoort, te weten het land van Namen en Artois; Brabant met wat daarbij hoort, namelijk Lotharingen, Limburg en het markgraafschap van het Heilige Rijk; Holland met wat daarbij hoort, namelijk Zeeland, Hoorn, Enkhuizen, West-Friesland, Henegouwen en Picardië; en als vierde het land van Boulogne. Hiervoor dankte Maria van Bourgondië de genoemde landen zeer. | |
[pagina 61]
| |
Er werden gedeputeerden van Brugge gezonden naar jonkvrouwe Maria van Bourgondië in de stad Gent. Ze verzochten haar vriendelijk of ze naar Brugge wilde komen, waartoe zij van harte bereid was, maar ze zei dat ze niet van het ene wapengekletter in het andere terecht wenste te komen (in Gent was namelijk kort tevoren een opstand neergeslagen), dan bleef ze liever in Gent. Daarop werd haar beloofd dat ze in Brugge geen last zou hebben van wapengekletter. Zo werd met onze jonkvrouwe, haar edelen en ook die van Gent overeengekomen dat ze naar Brugge zou komen op paasavond anno 1477. Die van Gent brachten onze jonkvrouwe op 5 april met veel pracht en praal naar Ursel. Die van Brugge kwamen hen met een fraai uitgedoste menigte van geharnaste manschappen tegemoet, te weten de kruisboogschutters en handboogschutters, van wie velen te paard waren maar ook velen te voet. Allen droegen nieuwe wapenrokken, doorsneden en gescheurd, zodat men er het harnas doorheen zou kunnen zien, en ze hadden fraaie helmen op het hoofd. Velen hadden stalen bogen, anderen mooie ijzeren knotsen, en de handboogschutters droegen mooie bogen en bundels pijlen; ze waren net zoals de anderen gekleed. Nog vele andere poorters en jongelingen uit de stad reden ridderlijk onze jonkvrouwe tegemoet, haar verwelkomend en begeleidend tot binnen haar stad, waar alles op feestelijke wijze in gereedheid was gebracht, zoals hierna zal blijken. | |
[Dit was allemaal te zien in Brugge]Dit was allemaal te zien in Brugge bij de Blijde Inkomst van onze jonkvrouwe Maria. De Kruispoort was behangen met witte lakens, bezaaid met maagdenpalmen en er hingen twee grote zwarte schilden, elk met een gouden M, en een schild met het wapen van Bourgondië. Midden in de poort, tussen de twee torens, hing een kostbaar schilderij. Van de Kruispoort tot aan het hof was aan beide zijden van de | |
[pagina 62]
| |
straat een palissade opgetrokken, waarlangs de poorterij en alle ambachten stonden opgesteld met brandende toortsen. Alle huizen waren eveneens behangen met witte lakens of met tapijten en om en om voorzien van maagdenpalmen en ruiten. Elk ambacht had een mooi meisje op een troon gezet, gekleed in het wit. Ditzelfde was in vele buurten gedaan, wat prachtig was om te zien. De maagden van de Wijngaard trokken in processie onze jonkvrouwe van Bourgondië tegemoet, waarbij ze haar een hele mooie en kostbare krans van rozen aanboden op een kristallen schaal die werd gedragen door drie mooie jonge meisjes die alle maal een prachtige krans van rozen op het hoofd droegen, en op de krans die de vorstin ontving stond het volledige wapen van | |
[pagina 63]
| |
Bourgondië. Onze jonkvrouwe van Bourgondië nam de krans en de schaal in grote dank aan. Alle colleges en kloosters van Brugge gingen haar in processie tegemoet. Boven op de spits van de Jacobijnentoren stond een rad vol fakkels die brandden, wat heel bijzonder was om te zien. Bij de Oude Molenbrug was een prachtige voorstelling te zien met zwijgende personages die uitbeeldde hoe de jonge Mozes gered werd. Er stond geschreven: Tremit virgo de aquis Moysem liberavit [De maagd was bang. Ze redde Mozes uit het water], en er stond ook: Dominus Deus patrum vestrorum, Deus Abraham, Deus Ysaac, Deus Jacob misit ad nos [De Heer, God van uw vaderen, God van Abraham, God van Isaäk en God van Jacob, heeft ons hulp gestuurd]. Voor het huis Blankenberghe in de Hoogstraat was een andere prachtige voorstelling te zien met de mooie maagd Axa die van haar vader de zegen ontving. Er stond geschreven: Axa virgo benedictionem suscepit [De maagd Axa heeft de zegen ontvangen], en daaronder stond verder geschreven: Omnia opera eius in fide, nec fidem suam unquam mutavit ab eo [Al haar daden zijn in trouw verricht, en nooit heeft zij haar trouw beschaamd]. Voor het hof van mijn heer was een derde voorstelling te zien, over hoe de koningin van Panthasalia in vreugde werd verwelkomd door Priamus, koning van Troje, en er stond geschreven: Panthasalia virgo in civitatem Troyanam amicabiliter recepta fuit [De maagd Penthesilea werd in de stad Troje vriendschappelijk ontvangen]. En verder stond er geschreven: Et factum est gaudium in illa civitate cum turba plurima [In die stad werd grote vreugde bedreven door een grote menigte]. Verder moet men weten dat de naties van de kooplieden verschillende huizen in de Hoogstraat rijkelijk versierd hadden met goudlaken en andere tapijten en verder met zwarte, witte, groene en rode kleden. Aan de voorkant van de huizen waren allemaal toortsen geplaatst. Elke toorts was op een tinnen schotel geplaatst; iedereen had dat gedaan om het er zo mooi mogelijk uit te laten zien. | |
[pagina 64]
| |
De Oosterlingen aant. hadden het huis van Jacob Heldebolle geheel behangen met rode kleden, met het geschilderde wapen van de keizer en de wapens van de zeven keurvorsten. De schilden waren manshoog, en het wapen van de keizer en de stellages waren luisterrijk beschilderd, en alle toortsen, waarvan er zeer veel waren, waren voorzien van een krans van rozen. Onze geduchte jonkvrouwe van Bourgondië bezag de pracht en praal waarmee zij vereerd werd en ze aanvaardde deze in grote dankbaarheid. Men moet weten dat mijn jonkvrouwe in een draagbaar zat, geheel bekleed met zwart fluweel. Ze was in rouwkleding en droeg een zwarte rouwmantel. Ze werd met haar hele gevolg begeleid tot in het Prinsenhof, waar ze vol vreugde werd ontvangen door de Brugse magistraat, die haar verwelkomde zoals dat gepast is.
Op de zestiende dag van april arriveerde in Brugge uit naam van keizer Frederik III een voorname delegatie om te spreken met onze vorstin en haar edele raad. De leden van de delegatie werden met groot eerbetoon ontvangen door de edelen van het hof, door mijn heer van Ravestein, mijn heer van Gruuthuse en mijn heer van Gaesbeke. Toen zij op de markt aankwamen, stond het volk in rijen opgesteld, ieder onder zijn eigen banier. Men schoot van vreugde menig kanon af. Deze afgevaardigden waren de volgende personen: de bisschop van Trier, de bisschop van Metz, hertog Lodewijk van Beieren en meester Gregorius, de kanselier van Rome. Zij kwamen om een verbintenis tot stand te brengen tussen Maximiliaan, de zoon van de keizer, en onze geduchte vorstin, om zodoende een wettig huwelijk te sluiten. De afgevaardigden toonden aan met brieven die van een geldig zegel waren voorzien, dat Maximiliaan, de zoon van de keizer, in het huwelijk zou treden met Maria, de enige dochter van hertog Karel. Deze brieven waren destijds opgesteld door de keizer en hertog Karel zaliger, en ze bevatten de bepalingen | |
[pagina 65]
| |
die beiden van harte waren overeengekomen na onderhandelingen bij de stad Neuss. Deze akten en geloofsbrieven werden overhandigd. Aangezien er nog veel meer verstrekkende zaken mee gediend waren, stemden onze jonkvrouwe en haar edele raad met dit huwelijk in en werd het huwelijk gesloten. Dit geschiedde op de eenentwintigste dag van april om elf uur 's avonds in het Prinsenhof te Brugge. Aangezien het huwelijk per direct geconsumeerd diende te worden, sliep volgens de gewoonte van de adel de hertog van Beieren bij onze jonkvrouwe uit naam van de edele Maximiliaan. Op zijn rechter heup droeg hij een wapen, waarmee hij bewees dat Maximiliaan zijn bruid zou helpen en beschermen met zijn wapens tegen al haar vijanden. Toen dit was geschied, vertrok de delegatie met vreugde uit Brugge en men schonk hen wijn, suikergoed en was, een ieder naar zijn rang.
In dezelfde maand trok de koning van Frankrijk met een grote troepenmacht het land van Artois en de stad Nieuwendijk binnen en pleegde er veel geweld. Mijn heer van de Soeterstede en mijn heer van Peenen met de Kasselaars en andere Vlamingen weerden zich dapper tegen de Fransen, maar hun leger was zo klein dat ze de koning niet konden bevechten. De koning verwoestte al het land langs de rivier en brandde het kasteel van Montorie en andere kastelen plat. Op deze krijgstocht voerde hij Antoine de bastaard van Bourgondië als gevangene met zich mee, die dit alles met lede ogen aanzag, wat niet ten onrechte was.
De delegatie van de keizer bleef bij onze jonkvrouw, die inmiddels in Gent verbleef, in afwachting van de komst van de zoon van de keizer, haar bruidegom, die naar Vlaanderen kwam.
In Brugge, in de Katelijnestraat bij de boomgaard, woonde destijds een tempelier die een rechtgeaard Fransman was. Hij | |
[pagina 66]
| |
schreef de koning van Frankrijk over alles wat men in Brugge beraamde. Toen men dit in de gaten kreeg, werd hij aan handen en voeten gebonden, op een wagen gelegd en naar het kasteel van Rijssel gebracht.
Rond dezelfde tijd, in juni 1477, kwamen de Fransen bij Sint-Omaars met ongeveer veertig paarden en waagden zich tot aan de muren van de stad. Dit gebeurde op een ochtend om een uur of acht. De inwoners van Sint-Omaars trokken erop uit om het leger in de pan te hakken. Toen de Fransen dat zagen, trokken zij zich terug tot het veld waar zij met gewapende soldaten een hinderlaag gelegd hadden. Die van Sint-Omaars wisten daar niets van en achtervolgden hen, zodat ze omsingeld werden. Er werd hevig gevochten. Van die van Sint-Omaars sneuvelden de meesten en ze waren met honderdtachtig mannen, waarvan er niet een ontkwam. Men zei dat er wel veertig gevangen werden genomen waarvoor losgeld werd gevraagd.
Rond dezelfde tijd werd te Brugge verordend vanwege de grote onvoorziene uitgaven die de stad dagelijks deed, dat men de rijke burgers moest vragen of zij geld wilden lenen, eenieder naar zijn vermogen, te weten vijftig, veertig, dertig, twintig, twaalf, tien, zes of drie pond, de een meer en de ander minder. Degenen die dit geld leenden aan de stad werd verzekerd dat zij terugbetaald zouden worden in de toekomst. De lening betrof een grote som geld. Verder werd te Brugge verordend dat vijftig krijgslieden te paard uitgezonden zouden worden, elk met drie ruiters, zodat ze vijftig gevechtseenheden vormden, en dit alles op kosten van de stad Brugge. Elke eenheid kostte 25 pond groten, aant. zodat het in totaal 1250 pond groten kostte, welk bedrag geheel betaald werd uit de bovengenoemde lening. Omdat dit bedrag dat van de burgers was geleend, in contanten beschikbaar was, | |
[pagina 67]
| |
werd besloten dat men de Brugse manschappen die in dienst waren van onze geduchte vorstin, in de tweede maand van hun dienst zou betalen. Dit geschiedde op de veertiende dag van juni en het geld werd naar het leger te Spier gezonden. Daar werd iedereen betaald. De vijftig eenheden van Brugge trokken goed bewapend en bevoorraad naar het leger toe op de zestiende dag van juni in het jaar 1477.
Op 25 juni in het jaar 1477 deed mijn heer van Gelre in het holst van de nacht een onverwachte aanval op de vesting van Pont-Amerre en drong zo ver door dat hij er brand kon stichten, de troepen wist te verslaan en de krijgswerktuigen in handen kreeg. Hij nam veel koeien, schapen en varkens in beslag. Hierna gaf hij het voetvolk van Gent en Brugge toestemming om het geroofde goed naar hun kampementen te brengen, zoals zij deden. De Gentenaren brachten echter al het geroofde naar hun eigen terrein en zeiden met mooie woorden: ‘Broeders uit Brugge, wij zullen deze buit eerlijk delen, zoals het hoort.’ En de Bruggelingen geloofden hen. Mijn heer van Gelre reed met enkele gewapende mannen in de buurt van Doornik en het was al laat op de dag. Het was 26 juni 1477. Toen de hertog daar zo reed, kwamen de Fransen uit een andere poort naar buiten en overvielen hem met een grote menigte op zodanige wijze dat het hem geraden was te vluchten. Hij zei echter: ‘Laat God me nooit kunnen verwijten dat ik zal vluchten of me over zal geven. Ik zal me een uitweg vechten of sterven.’ De Fransen stormden met veel geweld op de hertog af. Hij vocht dapper terug tot de dood erop volgde want hij vond een grote overmacht tegenover zich. Hij is echter ridderlijk op het slagveld gestorven samen met een edelman uit Gent, Jan van der Gracht genaamd, zijn wapenbroeder. De Fransen brachten de dode hertog naar Doornik, waar hij eervol werd begraven in de Sint-Jacobskapel in de Onze-Lieve-Vrouwekerk, met een mooie uitvaartplechtigheid. | |
[pagina 68]
| |
Toen de Gentenaren dit hoorden, braken ze hun tenten af en laadden hun karren. Ze trokken huiswaarts met de hele roofbuit, zonder de Bruggelingen er in te laten delen. Ze namen bovendien twaalf karrenpaarden mee die van de Bruggelingen waren, en voor de avond waren ze al in Oudenaarde met de hele buit. Toen die van Brugge en de andere Vlamingen merkten dat de Gentenaren de benen hadden genomen, waren ze allemaal moedeloos en voelden zich verraden. Ze besloten ook huiswaarts te keren, braken hun tenten af en trokken naar Kortrijk. Dit geschiedde op 27 juni. Het volk van Kortrijk en omstreken was bang dat die van Brugge naar huis zouden gaan en smeekten hun te denken aan het welzijn van Vlaanderen. In alle parochies luidde men de klokken en een grote menigte verzamelde zich. En op de negenentwintigste dag van juni werd te Kortrijk de trompet geblazen en verkondigd dat iedereen die onze geduchte vorstin te goeder trouw was, direct terug diende te gaan naar de plek waar hij daarvoor gelegerd was en dat het wapentuig onmiddellijk teruggestuurd zou worden. Die van Brugge, die van het Vrije aant. en die van andere steden trokken dadelijk met hun wagens terug naar waar zij gelegerd waren en deelden zich op in drie legers. Die van Brugge legerden daar waar die van Gent vertrokken waren, die van het Vrije op de plek van de Bruggelingen en de derde partij met alle andere soldaten daar waar die van het Vrije gelegerd waren geweest. Zo meende ieder zich te versterken tegen de vijand. Toen die van Doornik de bezigheden van de Vlamingen zagen en merkten dat zij vermoeid waren door het reizen, kwamen zij op de ochtend van 30 juni bij zonsopgang met drie grote legers, net zulke kleding dragend als de Vlamingen en met blinkende wapens. Aangezien die van Brugge geen wapentuig hadden, waren zij zeer kwetsbaar. Velen werd de keel doorstoken want zij konden zich niet opstellen om zich te verdedigen. Sommigen zwommen de Schelde over, anderen verborgen zich in | |
[pagina 69]
| |
bosjes of struiken, weer anderen ontsnapten en liepen naar huis. Vele Bruggelingen werden gevangengenomen en naar Doornik gebracht, waar een hoge losprijs voor hen vastgesteld werd. Die van Doornik kregen al het werpgeschut van de Bruggelingen in handen en een onmetelijk grote schat. De Bruggelingen die ontsnapt waren, kwamen op de eerste dag van juli met hangende pootjes thuis, nauwelijks gewapend want ze hadden alles achter moeten laten om het vege lijf te redden. Velen waren in de strijd gedood.
Er was een knechtje van dertien jaar uit Brugge dat voor Doornik gewond was geraakt en wist te ontsnappen door zich te verbergen in een korenveld. Hij lag daar vijftien dagen en at niets anders dan zuring en korenaren. Bij toeval kwamen er twee vrouwen voorbij die het losgeld voor hun echtgenoten naar Doornik brachten. Zij vonden het kind en brachten het naar het dichtstbijzijnde huis. Zij maakten zijn wonden schoon waar de maden uitkropen en gaven het kind geitenmelk, waardoor het wat opknapte. Toen deze vrouwen in Brugge terug waren, lieten zij het nieuws over dit kind omroepen. Zijn vader en moeder hoorden het en gingen huilend hun zoon ophalen. | |
[Hoe de edele hertog Maximiliaan]Hoe de edele hertog Maximiliaan in volle wapenrusing en met veel pracht en praal Gent binnentrok. Hoe hij daar ontvangen werd ter verwelkoming van zijn bruid, vrouwe Maria van Bourgondië. Op 18 augustus in het jaar 1477 trok de edele hertog Maximiliaan de mooie stad Gent binnen met zeer veel pracht en praal. Hij kwam via Brussel en Dendermonde in Gent. Die van Gent en de Kasselrij aant. reden hem tegemoet en droegen allen witte gewaden en rode kapjes met daarover zwarte hoeden. Ze waren met ongeveer vijfhonderd man, allen zeer kostbaar en prachtig uitgedost en in een fraaie stoet opgesteld, | |
[pagina 70]
| |
gezeten op prachtige paarden. Deze optocht duurde wel drie uur lang. Die van Gent hadden ook fraaie tableaux vivants opgesteld ter verwelkoming van de edele vorst Maximiliaan. Toen de eerbiedwaardige vorst alles gezien had, reed hij naar het huis van de stadssecretaris waar hij zou verblijven; dit gebeurde op maandag. Toen 's avonds het banket ter ere van hem afgelopen was, ging hij als bruidegom naar zijn bruid in het hof Ten Walle in gezelschap van zes of acht edelen. Dit was om ongeveer elf uur 's avonds. Alle edelen stonden klaar | |
[pagina 71]
| |
om de bruidegom te ontvangen. Toen de bruid de bruidegom zag, knielde zij en hij deed hetzelfde, waarna ze elkaar in de armen namen, beiden van kleur verschoten en lijkbleek werden. Dit was een teken van innige liefde. Mevrouw de douairière nam de bruidegom ook in haar armen. De bruidegom kuste nu zijn bruid en zei: ‘Naar u heb ik vurig verlangd.’ Toen werd de ondertrouw gesloten door een pauselijke afgezant uit Rome. Hierna werd er een overdadig banket gehouden. Daarna nam de bruidegom afscheid van zijn bruid en ging terug naar zijn onderkomen. De hele nacht werden er in de stad vreugdevuren ontstoken en werd er feestgevierd. | |
[Hierna volgt hoe de edele hertog Maximiliaan]Hierna volgt hoe de edele hertog Maximiliaan, zoon van keizer Frederik, trouwde met zijn bruid, Maria van Bourgondië. Na alle voorgaande gebeurtenissen kwam de bruidegom de volgende dag, dinsdag om zes uur 's ochtends, zeer fraai gekleed naar zijn bruid, die er ook heel mooi uitzag, en ze werden gehuwd door de eerder genoemde pauselijke afgezant. Daarbij waren als getuigen aanwezig mijn heer van Gruuthuse en de graaf van Symay, en de bisschop van Metz, de bisschop van Trier en de bisschop van Doornik en vele vorsten en vorstinnen. De bruidegom sliep dinsdagnacht bij zijn bruid in Gent, maar er was overeengekomen dat de huwelijksfeesten in Brugge gehouden zouden worden. Maximiliaan was de dertigste graaf van Vlaanderen via zijn vrouw, Maria van Bourgondië, de enige dochter van hertog Karel. | |
[pagina 72]
| |
De edele hertog Maximiliaan kwam op 28 augustus Brugge binnen op dezelfde wijze als hij Gent binnengetrokken was, met dezelfde edelen en in dezelfde opstelling met zwarte standaards en wimpels. Ook was er een standaard waarop een maagd stond afgebeeld. De vorst zat in zijn volle wapenrusting op zijn paard, dat bedekt was en tot aan zijn voeten toe versierd was met gouden en zilveren bellen, wat zeer fraai was om te zien. Het volk schepte er veel genoegen in. Aan weerszijden van de straat tot aan de residentie van mijn heer toe stonden alle ambachten, brandende fakkels voor zich houdend. De baljuw, de schout en vele wethouders reden de edele vorst tegemoet en verwelkomden hem zeer vriendelijk. Vele andere edelen en burgers begeleidden hem en zijn gezelschap tot aan zijn residentie, wat hij zeer op prijs stelde. Bij de Oude Molenbrug was een prachtig toneel gemaakt, waar men toonde hoe eertijds de Romeinen met vreugde de vorst Julius Caesar ontvingen, waarmee getoond werd met hoeveel vreugde de Bruggelingen hun vorst verwelkomden. Er stond geschreven: Gloriosissime princeps, defende nos ne pereamus [Roemrijke vorst, bescherm ons opdat wij niet omkomen]. Voor het Prinsenhof stond een toneel waar getoond werd hoe koning Theodosius het door zijn onbesproken gedrag tot keizer bracht. Er stond geschreven: Iusticia indutus fui et vestivi me sicut vestimento et dyademate iudicio meo [Ik was met gerechtigheid omhuld, en kleedde mij met mijn oordeel als met een gewaad en een diadeem]. Op deze wijze, onder vertoon van zoveel luister, ging de edele vorst met zijn gezelschap zijn residentie binnen.
In deze tijd verrichtte men grote herstelwerkzaamheden aan de poorten, bruggen en kaden van Brugge, zowel met metsel- als met timmerwerk. Men maakte bij de singel buiten de stadswal vele sterke aarden bolwerken rondom heel Brugge met daarin stevige blokhuizen. Men verhoogde de randen van de vestingmuren naar binnen toe zodat men eronder schuil kon gaan en | |
[pagina 73]
| |
men maakte verschansingen waar kanonnen in konden staan. Voor elke poort van Brugge bouwde men een sterk bolwerk. Men moet weten dat men nooit eerder in Brugge zulke versterkingen zag maken. De bolwerken die buiten de poorten van Brugge gebouwd waren, waren sterker dan men in Brugge ooit had zien maken. Zij waren op de volgende wijze vervaardigd: men zette grote planken van dertig voet aant. overeind, zo'n anderhalve voet uit elkaar. Daartussen waren sterke dikke eiken takken gevlochten. Op dezelfde wijze was er binnenin een rond bolwerk gemaakt. Er was daarbij ruimte uitgespaard om kanonnen in te plaatsen. De ruimte tussen de buiten- en de binnenmuur was opgevuld met aarde. Op de binnenste bolwerken waren nog bolwerken gebouwd om van daaruit te kunnen schieten. Het gehele bolwerk dat tegen de stadswal aan was gebouwd, was aan de buitenzijde hellend gemaakt met sterke groene takken en met aarde tot aan de bovenkant van de planken en voor elke poort was het bolwerk extra breed gemaakt. Deze constructie was zeer sterk en bovendien mooi om te zien omdat de grote takken uitliepen, zoals altijd in het voorjaar. Met deze verschansingen buiten de poorten begon men in maart 1478 en ze waren na Pasen 1479 klaar. Dit is ter lering opgetekend voor het geval dat men dit in de toekomst nodig heeft want die van Brugge beheersten deze vaardigheden niet. Deze moesten hun door lieden van buiten Brugge onderwezen worden en dat is geen wonder want Brugge is een handelsstad en een stad van vrede.
Op 27 november 1477 liep er in Brugge een mandenmaker met een kruiwagen vol twijgen. Toen hij van de Snaggaardbrug wilde lopen, stortte hij door het gewicht van de kruiwagen naar beneden, waardoor hij ter plekke dood neerviel. | |
[pagina 74]
| |
Donderdag 15 januari 1478 was te Brugge een gerechtsdag waarop zeven mensen verbannen werden. Twee daarvan waren broers en zij waren timmerlieden te Brugge. De een heette Pieter de Haan en de ander Hendrik de Haan. Deze broers hadden de opdracht aangenomen een bolwerk voor de Boeveriepoort te maken en zegden toe dat zij de klus binnen zesendertig dagen zouden klaren met de hulp van zesendertig mannen. Ze verkochten echter enkele bomen en vele planken die bestemd waren voor de bouw en staken het geld in eigen zak. Ze gaven aan de stad op dat zij vele timmerlieden tien groten aant. per dag hadden betaald, terwijl achteraf bleek dat zij maar zes groten hadden betaald. Uiteindelijk werd er zelfs niets gebouwd. Het geld dat zij van de stad ontvingen, hadden zij er namelijk snel doorheen gejaagd. Voor deze zaken werden zij beiden voor tien jaar uit Vlaanderen verbannen.
Op 30 april was er brand aan de Koningsbrug in het huis van een drogist. De brand ontstond doordat er terpentijn vlam vatte, wat grote schade veroorzaakte. Degene die er woonde heette Luyck de Fevere. Zijn handen waren zo verbrand dat de huid en de nagels loslieten, zoals bij een kuiken dat geroosterd is. Hij moest door de hitte in de rei springen of hij zou helemaal in brand hebben gestaan. Kort daarna overleed hij aan zijn verwondingen. Requiescat in pace. Amen [Moge hij rusten in vrede. Amen].
3 mei anno 1479 was een van de feestelijkste Heilig-Bloeddagen die er sinds lange tijd geweest waren. De Boom van Jesse werd getoond en het laatste avondmaal en de hof van olijven, de gevangenneming, het geselen en de kruisdraging en veel mooie voorstellingen betreffende de passie van onze Heer, zoals Annas, Kajafas en Herodes, en nog andere fraaie, voor deze gelegenheid gemaakte schilderijen, waaraan de vorst en mijn vrouwe de hertogin veel genoegen beleefden. | |
[pagina 75]
| |
Op 5 mei kwam een leek die in de Speere woonde - dat huis staat in de Grauwwerkersstraat - de Sint Jacobskerk binnen. Hij stak een priester in zijn hoofd met een scherpe dolk, met de bedoeling de priester te vermoorden vanwege overspel dat deze had begaan met zijn vrouw, maar de priester stierf niet. Daarop bleef de kerk lange tijd buiten gebruik en er werd geen mis gelezen. Dezelfde man sneed zijn vrouw een stuk van haar neus, zodat ze haar leven lang door haar misstap getekend was. Moge God allen vergeven die op deze wijze getekend zijn, zowel in Brugge als elders.
In oktober 1480 gingen de vissers van Vlaanderen weer op haringvangst, evenals de Hollanders en Zeeuwen, en ze vingen behoorlijk veel - God zij geprezen - maar de nering bleef karig, zodat de vissers uit Frankrijk hier niet mochten komen en ons volk daar niet. En de zomer van dit jaar was nat en koud geweest.
Na de koude zomer volgde een zeer strenge winter, beginnend voor Kerstmis en wel tien weken lang durend, waarin veel sneeuw viel. Veel kinderen en ook oude mensen hadden bevroren hielen. Tevens was het lange tijd windstil, zodat de windmolens niet konden malen, terwijl de watermolens vastgevroren waren. Aldus hadden te Brugge vele arme lieden gebrek aan brood, maar onze landsheer verzachtte het leed.
In de zomer van 1481 begon men voor het eerst in Sint-Donaas iedere avond het Onze-Vrouwe-Lof te zingen, een gebruik dat men nog dagelijks voortzet. Men luidt de klokken voordat men begint en na afloop slaat men het bedeklokje. Sinds die tijd is deze gewoonte verder verspreid, zodat men dat nu doet in alle parochiekerken te Brugge tot eer van God en zijn gezegende moeder Maria. Amen. | |
[pagina 76]
| |
In oktober 1481 werd de stad Brugge overspoeld door arme mensen die er vanuit het westen naartoe waren gevlucht. Hierdoor werden erop 21 oktober zeven arme mensen doodgedrukt, waaronder volwassenen en kinderen, op de plaats waar men aan alle armen een twaelvaert aant. uitdeelde voor de zielenrust van Clays van Nieuwenhove, die toen overleden was.
Op 11 december werd te Gent Filips van Huerne, heer van Gaesbeke, voor vijftig jaar uit Vlaanderen verbannen omdat hij de stad Gent wilde zwartmaken bij de vorst Maximiliaan; hij was eropuit onrust te stoken tussen Gent en Brugge, en hij sprak schandalig over Gent. Maar hoewel hij uit Gent verbannen was, hield hij zich op in Brugge bij de vorstin.
Op 18 februari 1482, maandag voor vastenavond, kwamen de vorst en de vorstin met de douairière en alle belangrijke edelen van het hof 's avonds bijeen voor een maaltijd in het huis van Martin Lem, de burgemeester van Brugge; dat huis heet Rijckenburch en is gelegen aan de Koningsbrug. Er was daar een feestelijke maaltijd bereid, waartoe zij eervol genood waren. Hun werd veel eer betoond door middel van diverse entremets, gerechten, muziek en andere heerlijkheden die bij een dergelijke maaltijd gepast zijn.
Op dezelfde dag werd te Brugge een gebod uitgevaardigd door de kardinaal in zijn functie van bisschop van Doornik, waarin hij toestond dat vanwege de dure tijd alle armen tijdens de gehele vasten zuivel mochten nuttigen, te weten boter, kaas en melk, met uitzondering van de vier laatste dagen van de Goede Week. De bisschop stond dit toe in het hele bisdom Doornik.
Op dinsdag 19 februari, dat is vastenavond, kwamen in het Zwin bij Sluis vele schepen binnengevaren, vol met koren. Ze | |
[pagina 77]
| |
brachten negenduizend hoed aant. of meer. Het was uitzonderlijk goede tarwe, die naar men zei uit Sevilla kwam.
In dezelfde tijd liet vorstin Maria van Bourgondië zich niet met raad bijstaan noch regeerde ze, zoals ze behoorde te doen, maar vermaakte ze zich dikwijls op het ijs met schaatsenrijden op het dichtgevroren moeras tussen de Gentpoort en de Kruispoort. Ze viel verschillende keren lelijk, zoals hierbij nu eenmaal gebeurt. Haar jonkvrouwen hadden groot plezier met haar gedurende deze tijd. Zij had voortdurend de heer van Gaesbeke in haar gezelschap, hoewel hij uit Gent was verbannen, zoals ik hiervoor al schreef, en de Gentenaren waren hier boos over. In deze tijd had Vlaanderen veel te lijden van de aanvallen van de Fransen, die door het hele land veel ellende aanrichtten. Omstreeks vastenavond ging de vorstin uit rijden met haar gezelschap, en haar paard struikelde waardoor ze ervanaf viel en zich bezeerde. Maar ze sprak er niet over en wilde niet dat erover gesproken werd, terwijl ze zich opgewekter voordeed dan ze was. Als gevolg van deze val had ze een gevaarlijk zwerende wond, waardoor ze kort daarna ziek werd en het bed moest houden. | |
[Nu verhalen we over de voortdurende oorlog]Nu verhalen we over de voortdurende oorlog tussen de bisschop van Utrecht - die aan de kant van Maximiliaan stond - en de stad Utrecht, die dikwijls leidde tot grote onrust en schermutselingen. Omstreeks vastenavond bereikte het nieuws Brugge dat de kapitein en de troepen van Maximiliaan en die van bisschop David van Utrecht wel negenduizend mannen hadden gedood. Onze troepen behaalden de overwinning in weerwil van het feit dat die van Utrecht nieuwe huursoldaten in dienst hadden genomen en als aanvoerder een machtig man, broer van de nieuwe | |
[pagina 78]
| |
hertog van Kleef, hadden uitgekozen. Tegen hem vormden onze troepen een breed front en wachtten rustig af. Bisschop David hield zich op in een stadje genaamd Wijk bij Duurstede, vergezeld van Petijt Salasar en andere krijgslieden. Ze reden af en aan, strijd leverend met de stad Utrecht en de Hollanders, die voor de kosten moesten opdraaien, hoewel ze liever vrede hadden gehad. In die tijd werden de jaarlijkse betalingen, die normaal gesproken ten goede kwamen aan die van Utrecht en hun Hollandse bondgenoten, in beslag genomen door de vorst en de hele opbrengst werd aangewend om de manschappen te betalen waarmee men tegen de Utrechtse en Hollandse troepen vocht uit naam van hertog Maximiliaan. Kort daarna wilden die van Utrecht en hun bondgenoten vrede sluiten met hertog Maximiliaan en ze boden een grote som geld als schadevergoeding. Maar het was de Bourgondiërs niet genoeg en ze wilden dat die van Utrecht meer gaven. Hierdoor draalden ze met het sluiten van de vrede. In deze tijd werd onze vorstin ziek. Toen die van Utrecht dat vernamen, eisten zij zelf vergoeding voor de geleden schade, en ze gaven niet toe. Zodoende duurde de oorlog voort.
Zaterdag 2 maart 1482 verkochten de zes gecommitteerden aant. van Brugge koren vanaf schepen in de rei en ook ten huize van Jan van den Leene voor de prijs van een pond groten aant. per hoed, aant. en ook de boeren brachten een kleine hoeveelheid koren naar de markt. En de zaterdag daarna gold er geen verordening voor het koren, en het tarwe van de boeren kostte achttien schellingen groten en het koren van de kooplieden kostte eveneens achttien schellingen groten per hoed. Bovendien was er sinds lange tijd niet zoveel koren op één dag naar de markt gebracht als toen het geval was. Daarbij moet men weten dat de hoge korenprijzen wel drie of vier jaar aanhielden; soms lagen ze wat hoger, soms wat lager, en evenzo waren de prijzen van andere | |
[pagina 79]
| |
granen en overige levensmiddelen hoog, en nog nooit had iemand meegemaakt dat dit zo lang duurde.
In hetzelfde jaar, op 18 maart anno 1482, op een vrijdag omstreeks halfvasten, hebben de poorters van Gent, toen ze merkten dat de heer van Gaesbeke zich nog steeds in Brugge ophield, wat in strijd was met wat in Gent was bepaald, hem opnieuw in hoogsteigen persoon voor vijftig jaar uit Vlaanderen verbannen. Omdat hij niet langer de moed had in Brugge te blijven, nam hij afscheid van de vorstin, die toen ernstig ziek in bed lag, en vertrok uit Vlaanderen. | |
[pagina 80]
| |
In deze tijd trok dikwijls een generale processie door Brugge om onze Heer te bidden om vrede en eendracht in Vlaanderen.
Vorstin Maria was zeer ernstig ziek zodat men op 27 maart een generale processie hield naar de kartuizers buiten Brugge, waarbij men het edele Heilig Bloed meevoerde en de schrijn van Sint-Donaas. Maar het behaagde de almachtige God dat Maria, onze vorstin, op dezelfde zevenentwintigste dag van maart 1482 omstreeks het middaguur heenging van deze wereld. Hierom dreef men onbeschrijfelijke rouw aan het hof van de vorst en in heel de stad Brugge. Men baarde de vorstin twee dagen lang op, zodat ieder die dat wilde haar kon gaan zien. En na deze twee dagen werd ze gebalsemd en in een loden kist gelegd. In alle parochiekerken van Brugge luidde men de doodsklokken en bovendien klepte men de klokken 's ochtends, 's middags en 's avonds, totdat ze begraven werd, met droeve klanken. Omdat vorstin Maria van Bourgondië overleden was, werd er op 30 maart 1482, op de avond voor Palmzondag, op de halle aant. een gebod uitgevaardigd: de vorst beval dat alle ambtenaren hun positie zouden blijven innemen, zoals daarvoor het geval was, omdat het recht gehandhaafd moest blijven. | |
[Dit is de opstelling binnen de stoet]Dit is de opstelling binnen de stoet die het lichaam van Maria van Bourgondië, enige dochter van Karel van Bourgondië, naar de kerk voerde. Op 2 april anno 1482, op dinsdag in de Goede Week, droeg men het ontzielde lichaam van mijn vrouwe van Bourgondië, Maria, wijlen onze vorstin, enige dochter van hertog Karel en gemalin van de edele hertog Maximiliaan, de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Brugge binnen in een prachtige stoet. Voorop in de stoet liepen de observanten die buiten de Ezelpoort woonden: het was de eerste keer dat men ze samen met anderen aan een processie zag deelnemen. Na hen volgden de vier contemplatieve ordes en | |
[pagina 81]
| |
daar weer na kwamen de broeders van de Eekhoutabdij, en vervolgens de Brugse colleges. Die van Brugge en het Vrije aant. kwamen na de prelaten. Die van Brugge droegen talrijke wassen toortsen met daarop het wapen van Brugge, en die van het Vrije deden hetzelfde. Daarna volgden honderdvijftig arme lieden, allen gekleed in nieuwe zwarte gewaden en rouwkappen, ieder met een brandende toorts van vier pond in de hand en het wapen van vorst en vorstin, in één schild samengevoegd. Iedereen droeg een schildje voor zijn borst met hetzelfde wapen. Verder volgde een groot aantal hovelingen, allen in zwarte gewaden. Het dode lichaam werd voorafgegaan door twaalf herauten, gekleed in wapenmantels. De vier achterste herauten waren gesluierd. Rondom het lichaam liepen vele heren. Vier edellieden droegen het baldakijn dat boven het lichaam gespannen was. Het was, waar het het lichaam bijna raakte, gemaakt van goudlaken, en bovenaan was het van zwart fluweel. Op het lichaam lag een rood kleed van goudlaken voorzien van een wit kruis van damast en afgezet met zwart fluweel. Daarbovenop lag een gouden kroon, versierd met parels en kostbare stenen zoals voor een vorstin gepast is. Het lichaam werd op waardige wijze ten grave gedragen, zoals men gewoon is bij edele mannen en vrouwen. Naast het lichaam liep hertog Maximiliaan, gekleed in een lange zwarte mantel en gesluierd met een rouwkap. Na hem volgden nog vijf grote heren die familie van haar waren, allen eveneens gesluierd, en drie edele vrouwen in zwarte bontmantels en met gevoerde rouwkappen. Zo volgde de een na de ander. Elk van de vrouwen werd begeleid door een edelman. Hierna volgden nog vele edelvrouwen en jonkvrouwen, in zwart gekleed en gesluierd met linnen hoofddoeken. Dit was de gehele hofhouding. Van het hof van mijn heer tot aan de Onze-Lieve-Vrouwe-kerk stonden de poorterij en de ambachten van Brugge en die aan het Vrije keurig opgesteld, ieder met een brandende toorts | |
[pagina 82]
| |
voor zich. Op elke toorts was een schildje met het eigen wapen aangebracht. Ze bleven zo staan totdat het lichaam voorbij was gevoerd en de Onze-Lieve-Vrouwekerk was binnengedragen. | |
[Dit is de uitvaart]Dit is de uitvaart van de edele vorstin vrouwe Maria van Bourgondië, enige dochter van hertog Karel van Bourgondië. De volgende dag, op woensdag in de Goede Week, ging de vorst ter kerke in hetzelfde gevolg als de dag tevoren. Na de hovelingen volgde de magistraat van de stad Brugge. In het koor van de kerk stond een klein bouwwerk met daarop vele brandende kaarsen. Het koor was helemaal volgehangen met zwarte lakens. De dienst werd geleid door een bisschop, en de mis werd gezongen door zangers van de hofkapel. De mis werd zeer waardig opgedragen en stemde tot grote droefheid. Alle eerbare rouwenden stonden aan weerszijden in de voorkerk, ieder met zijn toorts in de hand, voorzien van wapens, zoals ze de dag daarvoor in de stoet meeliepen. Ze stonden daar gesluierd totdat de dienst afgelopen was. De vorstin werd begraven voor het hoofdaltaar in een mooi graf dat nieuw gemaakt was en van gewelven voorzien, en dat vanbinnen was versierd met mooie schilderingen. Het graf werd naderhand afgedekt met een prachtige en kostbare tombe, zoals tegenwoordig nog te zien is. Deze uitvaart vond plaats op 3 april 1482. Het kleed dat men op het lichaam had gelegd toen het ter aarde gedragen werd, legt men op alle hoogtijdagen op de genoemde tombe, en voor dagelijks gebruik werd een kleed gemaakt van zwart laken met een kruis van wit satijn. Omstreeks deze tijd was een grote menigte arme lieden verzameld in het Sint-Janshospitaal, en aan iedereen, klein en groot, werd een muntstuk gegeven ten behoeve van de zielenrust van de overleden vorstin. In verband met het overlijden verlieten de meeste officieren | |
[pagina 83]
| |
het hof. De kanselier vernietigde zijn zegel en vertrok in grote droefheid naar Antwerpen, waar zijn vrouw verbleef. | |
[Hiermee eindigt de kroniek van Vlaanderen]Hiermee eindigt de kroniek van Vlaanderen, beginnend bij Liederic de Buc, de eerste forestier van Vlaanderen, en verder handelend over alle forestiers en graven van Vlaanderen tot en met het overlijden van vrouwe Maria van Bourgondië, enige dochter van hertog Karel, die getrouwd was met de edele hertog Maximiliaan, hertog van Oostenrijk en zoon van keizer Frederik III. Vanaf de expeditie naar Calais in 1437 is de kroniek voor het belangrijkste deel geschreven door Anthonis de Roovere, de edele rederijker en muzikant die door God begiftigd was met velerlei kennis en gaven. Moge God zich ontfermen over zijn ziel en over allen die deze kroniek zullen lezen. Amen. |
|