Onvrede
Ach, omdat ik het gemoed van mijn geliefde en haar toezeggingen zo
goed ken, moet ik, armzalige, smachtende, treurige man, haar volgen. Bezat ik
mijzelf en haar, en zij zichzelf en mij, dan zou het prachtig passen. Maar zo
evenwichtig is het niet verdeeld: ik bezit mijzelf niet, noch zij mij; ik heb
slechts haar en zij is vrij. De hoop en troost waarnaar ik verlang, vluchten
sneller voor mij dan welk beest ook, en zo blijft mijn verlangen onbevredigd.
Toen ik haar mijn nood klaagde, vroeg zij mij: ‘Is Brugge
groot?’