De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– AuteursrechtvrijHistorie der Boecaniers, of Vrybuyters van America. Van haar eerste beginselen tot deze tegenwoordige tijd toe. Met Figuuren 't Amsterdam by Nicolaas ten Hoorn, 1700. 46 1/2 bladen 3 vel Printen.DE Groote Seneca heeft voor dezen gezegt, dat iemand die zijn eigen leven niet vreest, meester van een 's anders is: men mag 'er byvoegen, indien hy baatzugtig is, ook van zijne middelen. De Roekelooze en onbedagte, dog teffens Dappere Boecaniers door begeerlijkheid, misnoegen, of eenige andere Hartstogten, gedreven, strekken tot een bewijs van 't zeggen dezes Voortreffelijken Wijsgeers. Deze onvertzaagde en door overmoed vervoerde hand vol volks heeft vele grooter hoopen Spanjaarden uit hunne sloten en sterktens gedreven, en hen, welker voorzaten in Westindië zoo vele in woonders op 't allerwreedste vermoord hebben, den nek gebroken. De Boecaniers zijn meest Engelsche of Fransche, | |
[pagina 518]
| |
onder welke somtijds wel een Nederlander of ander Vremdeling loopt, dog deze berugte Zeeroovers bestaan meest uit de eerste volken. De eerste Schrijver, die hier zijn verhaal eerst begint, is in dienst van de Fransche Westindische Maatschappy in 't jaar 1666 na 't Westindisch Eiland Fortuga vertrokken, van 't welk hy een korte beschrijving geeft, als mede van deszelfs Kruiden, Dieren, Vrugten, en andere aanmerkelijkheden; en dewijl dit op de Noordzijde van Hispanjola legt, word ons ook getoont wat daar te vinden is. Tortuga, alleen met twaalf Spanjaarden bewaard, wierd hen om de voordeelige Landsdouwe door de Franschen afgenomen: en hoewel deze weder uit het zelve gedreven wierden, geraakten zy egter weder in 't bezit, en versterkten haar aldaar zoodanig, dat zy meesters bleven, aldaar nestelden, en Land voogden stelden, tot dat de Fransche Maatschappy in 't jaar 1664 het aan zig trok en Monsieur d'Ogeron tot Landvoogd van 't zelve aanstelde. Dus wierd de beuit d'eene roover ontnome en d'andere toegevoegd. Deze d'Ogeron kon het nogtans niet lang behouden, en was genoodzaakt, gelijk de Fransche Maatschappy naderhand ook dede, 't zelve te verlaten. In deze tijd wierd de Schrijver nevens andere tot een driejarige dienstbaarheid verkogt, welk verkogte zeer wreedelijk gehandeld worden. Na dat hy, veel uitgestaan hebbende, eindelijk in vryheid was geraakt, en geen ander middel wist om zig te onderhouden, besloot hy zig onder de Zeeroovers te begeven, met welke hy, een geruime tijd op Vrybeuiten gezworven hebbende, als oog getui- | |
[pagina 519]
| |
ge bequaam is ons allerbest van alles te onderregten, tot welken einde by de voornaamste zaken tot klaarder begrip des lezers in print afgebeeld staan. Op het Eiland Hispanjola, 't welk hy wijdloopig heeft beschreven, van Tortuga met schuiten overgevaren, sloegen zy zig ter neder aan die zijde, daar de Spanjaard niet ligtelijk by hen konde komen. Deze geneerden zig met allerhande Jagt, Planten, en Zeerooven; en verspilden de winst, op lijf en levens gevaar op de galg aan gewonnen, met beestig hoereren, zwijnagtig dronke drinken, en losbollig tuischen en dobbelen, waar door vele 't leven door krakkeel verliezen, en by na alle in gedurige armoede en een ongerust gewisse leven. Op dit eiland verkoopen deze Beuiters hun roof en goederen, en voornamelijk geplante vrugten eerst aan de Hollanders; 't welk in de altijd baatzugtige Franschen zulk een nayver verwekte, dat de Landvoogd van Tortuga haar zulks belette, en tot nader gehoorzaamheid bragt. De Hispanjolisten laten hun werk meest doen van ongelukkige kinderen, die in Vrankrijk en Engeland, o gruwel! door een hoop God-vergete gedrogten ontstolen, derwaarts overgevoerd, en zeer deerlijk mishandeld worden. Maar laat ons deze beuitzieke roofgasten eens gaan beschouwen. De eerste, die op Tortuga vermaard is, was zeker Pieter de Groot (Pierre le Grand) gebore te Diepe in Normandyën, die met een onnoozele bark van 28 koppen, dog wakkere borsten, den Spaanschen Viceadmirael bemagtigde, en tot zijn groote lof in Vrankrijk opzond, Dit gaf vele Planters, welker eenig oogmerk voordeel was, zulk een moed, dat vele van hen 't | |
[pagina 520]
| |
arbeiden, poten, en planten zat, het op een vrybeuiten en roven begonden te zetten, en eerst met Canoes, of uitgeholde vaartuigen van boomen, de Spaansche Barken begonden te nemen, ook wel alle zeilen blank speelden, en met de genome grooter Schepen namen. Deze Gasten komen, als zy aangenomen zijn tot dit fraai werk, op een gezette tijd aan boord, met zoo veel kruid en lood als zy van nooden hebben, of hen voor de reis belast is mede te brengen: Wanneer zy dan aan boord zijn, word onder dit Hoffelijk gezelschap beraadslaagd hoe men mondkost van Verkens stelen, en van Schilpadden vangen zal; want dit is hun voornaamste voorraad. Groote en kleine hebben het by dit beschaafd geselschap even goed, en de Kapitein niet meer voordeel dan de minste; en yder weet ook welk deel hy in het geroofde heeft, en wat een gequetste of verminkte voor yder lid zal genieten. Niemand mag onder dit eerlijk volk iets van 't geplonderde agterhouden, maar moet alles in de gemeene kas brengen, 't welk zy malkanderen met eede moeten beloven. Zy kruissen gemeenlijk tussen de Caracas, de Trinidades, en Margareta, om op de Schepen, die tussen Nova Hispania en Campeche varen, te passen. Deze stoute alom zwervende waaghalzen bestaan zelfs met de grootste woede de zwaarste Schepen, en dikwils met voordeel, aan te doen; hoewel zy nu en dan aan hun meesters tafel braaf te gast, en met de trompen van 't geschut zijn onthaald geweest: gelijk gebleken is uit de gevallen van Pierre Francois en Bartholomeus de Portugeesch, (wier | |
[pagina 521]
| |
daden hier verhaald worden) hoewel de laatste zig dapper verweerde. De daden van een onder Landsluiden, een Groeninger van geboorte, door de wandeling Brasiliano genoemd, en die de Spanjaarden verscheide groote Schepen ontrooft heeft, waren niet minder; 't welk de Spaanschen dede besluiten hun koopvaardyschepen te verminderen, om dus hun verlies van dezelve voor te komen en verhoeden. Dit middel strekte hen tot nadeel, want deze roovers op den beuit verlekkerd, en altijd gebrekkelijk, begonden daar op het vaste land te bestoken, en hun geluk te beproeven, daar zy niet min voorspoedig in waren. De eerste die dit ondernam was de doortrapte Louis Scot; die aanstonds van andere Looze roof-vogels gevolgd wierd, dewelke vele eilanden en steden innamen, en met de geroofde beuit gelade te rug keerden. Dog deze ondernemingen waren geenzins te vergelijken by de Land-togten, welke zekere Frans Lononois, die door de Landvoogd van Tortuga van Matroos tot een Schipvoogd verheven, de Spaanschen vry ruwer heeft aangetast en zwaarder verliezen toegebragt. Wy zullen uit het omstandig verhaal maar weinige staaltjes melden: hy roofde uit een Schip 120000 ponden Cacao, 40000 stukken van agten, en 10000 aan Juweelen. Deze stapte met zijne vrijbeuiters in 't Meer van Aricaibo aan Land, en nam slot en stad weg, van waar hy zeer groote roof wegvoerde. Van daar trok hy na Gibralter, 't welk hy na een bloedige slag vermeesterde, aldaar gruwelijk den beest speelde, en een brandschatting van 20000 Rijksdaalders bedong; zoo dat hy met een zeer | |
[pagina 522]
| |
groote schat te rug keerde. Deze quant op een nieuw, mogelijk alles met stempen doorgebragt hebbende, met 700 mannen uitgerust, in zee geraakt zijnde, nam niet alleen vele Schepen, maar overweldigde en beroofde ettelijke steden, in welke hy vele gruweldaden en wreedheden bedreef, gelijk in de stad van S. Pietro te zien is. Wy treden nu tot de befaamde Roover Henrik Morgan, die de Spaanschen nog meer afbreuk gedaan heeft. Deze was in Walsch-Engeland geboren, de zoon van een Land-Pagter: dog die geen zin in die levens maniere hebbende besloten hadde Jamaico te bezoeken, alwaar hy volgens gewoonte der voorgaande eerlijke Schippers verkogt zijnde, en naderhand zijn tijd uitgedient hebbende, met andere aanspande, een Schip kost, en gelukkig voor vrybeuiter speelde. In zijn eerste togt bemagtigde hy St. Christina met alle hare sterktens, alwaar hy honderd mannen liet, dewelke van de Spaansche, die hier breed van snorken, verdreven wierden. Middelerwijl wint hy met een kleine magt Porto del Principe na een dappere tegenweer, en zelfs Porto Velo, op twee na de sterkste plaats van Westindiên. Hier dwong hy de gevange Roomsche Geestelijke zoo mannen als vrouwen de Stormladders aan te voeren, by welke zijn volk de stad bestormde. Zijn hier afgeperste brandschatting bedroeg 100000 stukken van agten. Morgan verder voortgaande maakte een aanslag op Maricaibo, 't welk hy won, en naderhand op Gibralter, alwaar de Boecaniers zig dapper uit des viands Sehepen redden. Deze Walsch-Engelsche dog | |
[pagina 523]
| |
roofzugtige Land en Zee-Held dus beuit rijk 't huis gekeerd, vervaardigde alles tot een nieuwe togt, in welke zijn eerste werk was voorraad en levensmiddelen te bescharen, en by onderteekeninge vast te stellen, wat een ieder tot zijn deel van 't geroofde zoude genieten. St. Catharina moest eerst zijn woede ontgelden, 't welk hy na 't uitstaan van veel honger en ongemak meester wierd, en naderhand Chragre, 't welk zy door een wonderlijk toeval kregen. Dog Morgan had zijn gretig oog geslagen op Panama, een der rijkste steden van dat gewest, voor 't welk zy na een zware Landtogt van nege dagen quamen, en na hevige schermutselingen innamen, en beroofd zijnde, met veel moedwillig bedrijf de vlammen opofferden. Hier had onze Schrijver zoo veel elende uitgestaan, dat hy zig nevens eenige andere van deze roofvogels afscheide, en langs Costa Rica, hier met den aart der inwoonders, met welke zy goed verstand houden, beschreven, weder na Jamaico keerde. Daar gekomen zijnde bevond hy dat de Koning van Engeland de Landvoogd, die, om zijn beurs te vullen, de roovers alles toeliet, na Engeland op ontboden hadde om zig dien aangaande te verantwoorden. Dewijl nu ondertussen Vrankrijk met dezen Staat in oorlog geraakt was, wilde de Fransche Landvoogd van Tortuga onze plaatsen verwoesten, 't welk hem zeer qualijk bequam, door dien hy Schipbreuk lijdende met zijn volk onder de Spaanschen verviel en merkelijk gevaar liep van zijn leven te verliezen. Het tweede deel toont ons verscheide Zee- en | |
[pagina 524]
| |
Landroovende Kapiteins, dewelke, na de twee de plondering van Porto Velo, een nieuwe togt na Darien ondernamen; van welke Indianen zy iets goeds te gemoet zagen, dewijl zy hen in hun onderneming op Santa Maria behulpzaam waren. In deze Stad weinig beuit vindende trokken zy voort na Panama, en stonden op weg veel honder en gevaar uit: waar door de Schrijver gevangen van de Spaanschen door een wonderlijk voorval ontslagen wierd. Op weg deden zy de Indianen, die met dit werk wel in hun schik waren, de gevange Spanjaarden dooden. In 't gezigt van Panama gekomen geraakten zy met hun schuiten tegen drie oorlog Schepen in een hardnekkig en fel gevegt, van welke zy twee veroverden; dog tot het winnen van de Stad zagen zy geen kans; weshalven zy genoodzaakt waren af te trekken, gelijk ook van Puebla Nueva, voor welk hun Opperbevelhebber sneuvelde. Na veel omzwervens quamen zy voor Arica, daar zy geen landinge durfden ondernemen, om dat zy reeds ontdekt waren, maar overmeesterden Puerto Stilo. Na veel bloedvergietens namen zy ook La Serena, een groote en rijke Stad, dog welkers inwoonders hunne beste goederen geborgen, en 't gene zy niet mede konden nemen, onder d'aarde begraven hadden. Hier meenden de looze Spanjaarden hen met het beloven van brandschatting op te houden, om middelerwijl gelegentheid te vinden om hen in 't net te lokken en hun schip te verbranden; 't welk de oorzaak was dat hun Stad aan de vlammen opgeofferd wierd, waar op de Beuiters vertrokken. Zy | |
[pagina 525]
| |
derhalven ziende, dat 'er op zee geen beuit te halen was, sloegen aan 't Meuiten, zetteden hun Kapitein af en een ander in zijn plaats, die haar weder na Arica bragt, alwaar zy braaf geklopt wierden, hun nieuwe overste verloren, en den Ouden na veel bidden weder bewogen 't gebied aan te nemen. Deze bragt hen te rug aan de Canoes; zoo dat zy weder te Stilo aanquamen en aldaar groote baldadigheid bedreven. Dewijl zy nu hoe langer hoe minder roof opdeden, begonden nu en dan eenige van 't gezelschap af te druipen en na huis te trekken. Ondertussen dwongen de Spanjaarden d'inwoonders van Darien tot een vrede, 't welk de zaken der Roovers niet weinig benadeelde, dewijl zy langs dien weg moesten te rug keeren: maar dit wierd wat verzoet door het veroveren van een Spaansch Schip met 37000 stukken van agten, veel ongemunt Zilver, en Cacao, en niet lang daar na van een ander van geen minder waardy. Onze Schrijver geraakte dus na veel sukkelens op een Engelsch Schip en daar na behouden in Engeland. In het derde deel verhaalt ons een Fransch man, een verdorve houtje (gelijk men zegt) van Parys, zijne gevallen in deze gewesten. Hy, van Diepe te St. Domingo aangeland, en daar meer verteert hebbende, dan hy betalen konde, begaf zig in 't gezelschap der Zeeroovers, om geld op die eerlijke wijze te winnen. De eerste togt viel vry zwaar: zy traden te l'Isle d'or aan land, om door 't zelve met 87 koppen na de Zuid-Zee te trekken, en aldaar hunne vooruitgetoge makkers op te zoeken. Na zes dagen reizens quamen zy aan | |
[pagina 526]
| |
de revier Boka del Chica: hier maakten zy Canoes, om na de Zuid-zee te varen, daar zy na veel levens gevaar eindelijk komen, en haar vloot vinden, bestaande uit agt schepen, alle van tijd tot tijd de Spaanschen afgenomen. Niet lang naderhand namen zy een advijs-jagt, door 't welk zy van alle de raadslagen der Spaanschen verstendigd wierden. Hier op togen zy na La Seppa, 't welk zy dog met weinig beuit innamen, dewijl 't beste verzonden was. Naderhand geraakten zy Slaags met de Spaansche vloot van zeve schepen, daar vry fel gevogten wierd. Na dit gevegt, in 't welk zy niets opdeden, begonden de Engelsche en Fransche oneenig te worden, en van malkanderen te scheiden. De Fransche, nu te zwak om iets groots te bestaan, overweldigden egter na een gevegt Pueblo Viego, alwaar zy, gelijk ook te Chiriquita, weinig roof, en niet dan een eeinig losgeld van gevangens bequamen. Hier wierden zy door de Spaansche Vloot overvallen; dog de nagt scheide het gevegt: waar op zy na Lesparso rukten, 't welk zy verlaten vonden. Dus moest het de Stad Granada, dewelke niet zonder bloed veroverd en verbrand wierd, ontgelden. Te La Villia roofden zy wel grooten beuit, dog die wierd hen van de Spaanschen weder ontzet en afgenomen nevens de drie barken waar in die geladen was; zoo dat zy alleenlijk 10000 stukken van agten van Losgeld voor de gevangenen behielden. Niet lang naderhand sloegen zy tegen drie Spaansche Schepen van welke zy twee namen, en een aan 't strand dreven, voor welker gevangens zy groot Losgeld bedongen. Zy kregen ook te Sancta | |
[pagina 527]
| |
Catalina en Nicoya een merkelijke beuit, en daar onder vele Paarlen en Diamanten, nevens 700 gevangens: dog het viel anders uit te Guajaquil, 't welk zy stormenderhand innamen, dewijl een brand, door ongeval ontstaan, 't grootste gedeelte van die Stad verslond. Van hier voortgezeild besprongen zy de Spaansche Vloot: 't gevegt duurde vier dagen, wanneer de Viand doorging; waar op zy na 't veroveren van nog drie Steden, besloten over land na huis te keeren. Men moet bekennen, dat dit een van de stoutste ondernemingen was, van welke men ooit heeft gehoort: want zy moesten niet alleen de Stad Segovia, die hen in den weg lag, overweldigen; maar nog slaan met een Viand, die meer dan tien tegen een sterk was, en agter drie borstweringen, de eene agter de andere, die op een weg in een byna ontoegankelijk gebergte lag, en hen met goede Ruitery verwagte. Dit te boven gekomen zijnde, quam het grootste gevaar eerst aan: want zy moesten zonder vaartuigen een zeer snelle Rivier, die vol steenrotsen was, afzakken; en dat met boomen die zy aan den anderen bonden, waar op zy met het halve lijf in 't water moesten zitten. Hier verloren vele hun rampzalig leven; dog andere, en onder deze de Schrijver van dit werk, geraakten op een Engelsch Schip en met het zelve te Petite Guave. Agter dit verhaal is gevoegd een berigt van Kapitein Montauban, dewelke na 't veroveren van ettelijke Schepen, tegen een Engelsch Oorlogschip, vry grooter dan 't zijne, met zoo goeden uitslag slaags raakte, dat de overwonne Engelsche Schipvoogd, zijn nederlaag niet konnende verduwen, den | |
[pagina 528]
| |
brand in 't kruid stak, waar door eerst zijn eigen en kort daar op het Schip van Montauban in de lugt vloog; hoewel deze laatste zig met eenige van zijn volk in de sloep geborgen hadde, en na groote hongersnood aan land geraakte, alwaar hy van de Wilden, dewijl hy de zoon van hun Koning kende, zeer wel wierd onthaald, en van daar met een schip in Engeland gekomen, wederom een reis na Martenico dede. Dus zien wy hier een ontwerp van een onbedagt roekeloos leven, en zoo stoute en on overtzaagde ondernemingen en uitvoeringen, die hoewelze onmogelijk en strijdig tegen de gezonde reden schynen, egter dit roofgespuis veeltijds wel gelukten. Maar men heeft zelden gezien, dat 'er vele rijk door zijn geworden. Het is doorgaans, Malè parta malè dilabuntur, zoo gewonne zoo verteerd. Deze quanten, die somtijds met het grootste gevaar den roof moesten halen, verspillen dezelve in alle ongebonde wellusten en buitensporigheden. In deze Historie vind men ook een beknopte beschrijving van alle de landen zoo aan de zuid als Noord-zijde, die zy aangedaan hebben, met der zelver steden, den aart der inboorlingen, dieren, gewassen, en wat iemand die deze landen zoude mogen bezoeken, noodig is te weten; en wel voornamelijk de diepten en droogten, ook welke baayen men moet aandoen; waar de beste anker grond is; hoe men water, een der grootste noodwendigheden voor een schip, bekomen kan; met welke Jndianen men kan handelen; en welke men weder niet kan vertrouwen; wat men mede moet nemen om met hen | |
[pagina 529]
| |
te verreuilen, en wat zy daar voor in verwisseling geven. De Saisoenen en tijden van 't jaar in deze gewesten worden ook aangewezen, en wannneer men regenvlagen en droogte te verwagten heeft; als mede hoedanige winden op sommige kusten meest waayen, en hoe de stroom daar gaat: zoo dat een zeevarend man hier veel onderregtinge omtrent 't gene hy van deze gewesten weten moet, en een ander lezer een Historisch vermaak, kan vinden. |
|