De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– AuteursrechtvrijDanielis Eremitae Aulicae vitae ac civilis libri 4. Ejusdem Opuscula Varia: quorum Syllabus exhibetur post praefationem Johannis Georgii Graevii.Dat is, Daniel Eremitas Vier boeken van 't Hoofsch en welgemanierd Leven, nevens des zelfs verscheide werkjes welker Lyst vertoond word agter de voorrede van Johannes Georgius Graevius. t'Utregt by Willem Broedelet in 8. 1701. 30 bladen.
DEze brave en Edele Nederlander toond ons in dit fraai stuk een zoo deftig en volmaakt voorschrift voor een Hoveling, nevens zoo noodige lessen voor de gene, die tot het kommerlijk en wisselvallig Hofleven lust hebben, | |
[pagina 507]
| |
dat zy niets voortreffelijker en dienstiger konnen wenschen, houdende by na 't zelve spoor van de vermaarde Trajaan Boccalini in zijn kundschappen van Parnas: dog deze bedient zig meer van later voorbeelden, en onze Schrijver van oude. Hy voert eenen Atticus in, dewelke hem, nu genegen na 't Hof van Toscanen te gaan, na een weinig voor af van Rome gesproken te hebben, onderwijst hoe hy, om een gelukkig leven te leiden, zig ten Hove moet dragen, bevestigende telkens zijne lessen en raad met verscheide aloude en uitmuntende voorbeelden van Grieksche, Romeinsche, en zelfs Hedendaagsche geschiedenissen. Zijn eerste boek leert ons hoe gevaarlijk de Hoven zijn, en in welk een overzware slaverny hy zig begeeft, die zig in Vorsten dienst en gunst wikkelt; en in 't tegendeel hoe wijs en gelukkig hy is, die de Schipbreuk-dreigende klippen van 't Hoofsche leven kan vermijden: dewijl vele Hoven zoo vervuld zijn met listige geveinsdheid, boozaardige schijnheiligheid, valsche vriendschap, onverzadelijke eerzugt, en andere ondeugden, dat de ware deugd, de eenvoudige opregtheid, vroomheid, en zuivere vriendschap nevens de edelmoedige betragtinge van wel verdiende lof en eer, teenemaal uit de zelve verbannen schijnen; en 't by na onmogelijk is ten Hove te leven zonder besmet te worden. Maar dewijl Eremita egter in zijn voornemen bleef volharden, geeft dezen Atticus hem vele brave, voorzigtige, en Staat en Hofkundige lessen, hoe hy zig aldaar moet dragen om alle rampen en ongevallen te vermijden: Voor al- | |
[pagina 508]
| |
les, dat hy zig teenemaal moet overgeven aan den trouwen dienst van zijn Heer en Meester, hoedanig hy ook mag zijn; en, om zijn volle gunst te winnen voorzigtiglijk letten waar toe de genegentheid van de Vorst strekt, en dan zig teenemaal na zijn zinlijkheid en welbehagen voegen, hoewel hy misslagen en feilen begaat. Dus verwerft men best en veiligst de gunst der meeste Prinsen als men hunne neigingen en zeden opvolgt. Alcibiades strekt tot een groot voorbeeld van dit alles, ook hoe men zig moet aanstellen wanneer de Vorst van genegentheid verandert, 't welk dik wils gebeurt. Eenige boozaardige en doortrapte hovelingen zijn tot hoogen top van eere gedegen door aanklagers van andere te worden, en de Prins de ooren vol te blazen van gevaren, die hem dreigden. Maar oor al geraakt men in zijn gunst door zig geduurig omtrent zijn persoon, en kan dit niet zijn, in de Voorzalen te laten zien. Zijn de Portiers of Kamerdienaars wat gemelijk of knorrig, 't welk zy dikwils zijn als hun baatzugtige gierklaauwen niet gevuld worden, moet men hen met goude redenen tragten te streelen en winnen. Komt dan een Hoveling zoo verre, dat de Vorst het oog op hem slaat, en zijn dienst begint te gebruiken, moet hy niet zeggen of kiezen wat hy doen wil, maar te vreden wezen met 't gene men hem belast: En al was het te gering en zelfs beneden zijn waardigheid moet hy 't zelve nier alleen blymoedig aannemen, maar ook met vlijt volbrengen, om dus tot vordering te geraken, dog egter zoo dat hy daar in ook zijh voordeel mag beoogen. Als hy tot | |
[pagina 509]
| |
Raad van zijn meester word verheven moet hy alle vlijt aanwenden en zig in slaat stellen om de onderdanen en nabueren, met welke hy te doen heeft, haar genegentheid te weten en te bezitten; en zelfs de neigingen van zijn benijders, ja ook van de Vorst, te doorgronden: dewijl de benijders uit afgunst dikwils tegenwerpingen zullen maken, en zijn goede raad stremmen en ondermijnen. Hy moet in den raad zig altijd na de tijd schikken en zig niet voorbarig uiten. Een geheim hem toe vertrouwd moet aan niemand; wie 't ook zy, zelfs niet aan zijn vrouw, geopenbaard worden: want zulks ontdekt wordende vervalt hy t'eenemaal in ongenade, en speelt met zijn vryheid of hoofd. Gebeurt het dat de Vorst verkeerde of ongegronde gedagten heeft, of met vooroordeel ingenomen is, moet hy hem van de ware regtschapenheid der zaken grondige kennis geven, dog met die voorzigtigheid en bescheidenheid, dat hy niet kan bemerken, dat hy hem tegenspreekt Hy moet niet te dikwils, maar door hem ontboden, by hem komen; ook niet te veel gunst voor andere verzoeken. Wat hem zelf aangaat, hy moet niet schielijk pogen groot te worden, maar met trappen opklimmen; en als hy meester is van 's Vorstens oor en gunst, dan zig voornamelijk zoo dragen, dat hy van die steile rots van Wisselvallige Grootheid niet in een afgrond van rampen met smaad ter neder ploffe, en men van hem zegge gelijk van andere .... Tolluntur in altum,
Ut lapsu graviore ruant....
| |
[pagina 510]
| |
Als of men zeide Zy werden door de gunst des Vorsts zeer hoog verheven,
Om door te zwaarder val
Te storten in een dal
Van rampen, met verlies van ampten eer en leven.
Indien derhalven hooge eerampten aan 't Hof ter oorzaak van benijders te gevaarlijk mogten zijn, moet hy die buiten 't zelve zoeken: dog altijd dit indagtig wezen, dat het afzijn van een gunsteling dikwils van gevaarlijke gevolgen voor den zelven is. Die een medgezel in een: Gezantschap heest moet hem, dog zonder het te laten blijken, als een verspieder aanmerken, en zig vervolgens voor hem zorgvuldig wagten. Komt een Hoveling tot de Landvoogdy van een gewest, zoo moet hy alle bedenkelijke en voorzigtige middelen in 't werk stellen om 't zelve in alle rust, vrede, en veiligheid voor den Vorst te bewaren: en zig nooit aan om koop geld, en afkneveling vergrijpen. Wy vinden hier een merkelijk voorbeeld van zekere Papus Hetruscus of Toskaner, die van Koning Sigismund van Hungarie over een gewest gesteld, zig door de Venetianen liet omkoopen, en door Goud, hem gesmolten in de mond gegoten, het leven eindigde. Het tweede boek begint met een beschrijving die de beroemde Cardinaal de Midicis van zijn eigen leven doet op zeker gastmaal, Atticus daar na weder voortgaande bewijst hoe gevaarlijk de staat en eerzugt is, als die ons nooit palen stelt, maar altijd hooger doet streven, 't welk als de Vorst eens in een Hoveling merkt, loopt hy in | |
[pagina 511]
| |
't oog en in gevaar van zijne ampten en leven te verliezen, gelijk uit verscheide voorbeelden gebleken is. Geen Vorst ziet of hoort gaarne de naam en roem van een onderdaan boven de zijne verheffen: derhalven is de zedigheid en gematigdheid in een Hoveling ten hoogsten noodzakelijk; byzonder in woorden: daar aan d'andere zijde eigen- of eens anders lof, dewelke stilzwijgens als een soort van veragtinge van de Vorst word aangemerkt, meer dan eens 't verderf van onbedagte hovelingen is geweest, dewijlde Vorst zig alleen den lof van 't bedrijf zijner bedienden aanmatigt. Men moet aan 't hof voornamelijk zijn tong in 't boerten bedwingen: want, hoewel 't zelve nu en dan ongemerkt magt doorgaan, word het dikwils gestraft, zoo dat zelfs der Vorsten grimlachen te dugten staan. Het vleyen en Pluimstrijken is by de meeste Vorsten noodig: die anders spreekt dan zy gaarne hooren kan hen niet aangenaam voorkomen: dog hier in word veel schranderheid en omzigtigheid vereischt om zig stiptelijk na de zinlijkheid van een Prins te schikken. Die een Vorst met voordeel wil vogen moet hem in alles opvolgen, en zelf met hun gemelijkheden geduld hebben; anders vervalt men tot zwaarder rampen. In een persoon onder dusdanige Vorsten word bezadigdheid en goed overleg vereist: en 't is dikwils dan gevaarlijk te laten blijken wat middelen of vrienden men heest om niet in 't oog te loopen, en de nayver van de Vorst ten doel te staan. Heeft een Hoveling het ongeluk gehad van zig iets onvoorzigtigs uit den mond te laten glippen, moet hy zig aanstonds | |
[pagina 512]
| |
aangeven en met alle ootmoedigheid vergiffenis verzoeken. Het is ook der Hovelingen belang het oor van een Jonge Vorst te hebben eer hy tot de regeringe komt, dog hy moet zeer voorzigtig zijn op dat zulks de tegenwoordige niet ter ooren komt, en geen misnoegen geeft: En dewijl het dikwils gevaarlijker is de genegentheid van een gunsteling, die tot iemands verheffinge zeer veel kan toebrengen, en duizend middelen heeft om dezelve ook te stremmen, dan van een Vorst te missen, moet men hem op allerhande wijze tragten te verpligten, dewijl de verdiensten, en bequaamheden zonder zijn aanprijzinge by de Vorst, zelden geagt worden. Dog hoe 't ook gaat is de gunst der Vorsten zeer ongestadig en zelden langduurig; zoo dat de grootste gunstelingen dikwils op 't onverwagtste van de Vorsten verstooten, of door rededen van Staat opgeofferd zijn geweest: Dus blijkt over al de wisselvalligheid van 't gansche leven eens Hovelings. Het Derde boek leid ons in 't Vaticaan te Rome. Hier zien wy Paus Leo de Negende nevens zijn Hofstoet beschreven, waar door aan Atticus gelegentheid word gegeven om een Hoveling te erinneren hoe noodzakelijk de Godsdienst voor een volkome Hoveling is (waar hy ook zoude mogen dienen) en hoe hy die moet verrigten. In 't vervolg spreekt hy van veinzen, toonende dat dit het groot Meesterstuk van een Hoveling is; en dat hy zelfs zijn argste en snoodste vianden het beste gelaat moet toonen en de zoetste en vleyendste woorden geven: zoo dat een ieder wel op zijn hoede mag zijn | |
[pagina 513]
| |
die met hem omgaat; want een Hoveling is gevaarlijk voornamelijk als hy vleyt. Het heeft derhalven zeer veel moeite en voorzigtigheid in een vriend te vinden in zulk een gezelschap, waar in elk een zijn voordeel tragt te doen met iemands geopenbaarde geheimen en al te eenvoudige openhartigheid, en geen langer vriendschap met hem houd dan zijn voorspoed duurt, zoo dat de Hoofsche vriendschap op het beste doorgaans maar een uiterlijke gryns en mommery is Het beste middel nogtans om trouwe vriendschap te maken is opregt en getrouw in vriendschap te zijn; en niemand te veel tc vertrouwen of wantrouwen. Een regtschapen Hoveling moet ook uiterlijk geen hartstogten laten blijken, dan die hem tot voordeel konnen strekken; waarom hy zig byzonderlijk moet dwingen en na de voorvallende gelegentheden des tijds voegen, en toegevende zijn. Agrippina gaf aan meer haar lichaam dan haar hart ten beste. Indien het gelaat zijn hartstogt heeft ontdekt moet hy zulks konstiglijk bewimpelen en een anderen draai geven, of door eenig ander middel vermommen. Immer een edel en groot gemoed moet altijd Meester zjjn hoe hy aangedane hoon of smaad moet verdragen of wreken: Men moet die van geringe menschen, als onze gramschap onwaardig zijnde, grootmoedig veragten; die van onze meerder omzigtig ontveinzen; die van ons gelijken edelmoedig vergeven; en boven alles dat gene zorgvuldig vermyden, 't welk daar toe gelegentheid en aanleidinge kan geven. De Hoogmoed en haat geven in vele voorvallen daar toe oorzaak; | |
[pagina 514]
| |
en een vriendelijke gemeenzaamheid weert die best af; hoewel deze zoo verre niet moet werden uitgestrekt datze veragting baart. Hier op volgen verscheide deftige lessen hoe een Hofjonker de tong, dat klein dog zeer gevaarlijk lid, in alle gelegentheden moet beteugelen. Die onbedagtelijk en zonder overleg spreekt ontdekt dikwils eer hy 't weet zig zelven te veel, en houd zelden zijne geheimen verborgen; ten minsten men polst iets uit hem, dat hem naderhand tegen de schenen springt: weinig en met bedaardheid ten Hove te spreken is best en veiligst. Snorken of Roemen en leugentaal word bespot en met d'uiterste wederwaardigheid by de wijsten versmaad. Hy moet niet of zeer voor zigtiglijk van zijn ongelukken spreken; ook geen andere te hoog verheffen, of laken. Het gewaad van een Hoveling moet niet slordig, en ook niet al te weits zijn; veel min mag hy als een opgepronkte pop te voorschijn komen. Een deftig en statig wezen zonder natuurlijke gebreken maakt hem aangenaam. De deugd en geenzins de cierlijkheid van zijne kleederen moeten hem tot cieraad verstrekken. Maar hy moet om het oog van 't gemeene volk te voldoen, zijn huis en tafel na zijn staat en vermogen wel voorzien en in ordre houden: dit baart hem agtinge en aanzien: en indien hy weinige middelen heest moet hy het bedekt, dog in beide gevallen de middel weg houden. Het worstelen en andere brave oeffeningen van 't lichaam worden hem hier aangeprezen, Het vierde boek begint met de beschrijving van de vermaarde Vatikaansche Boekverzameling, om | |
[pagina 515]
| |
welke verder te voltooyen, nog vele Yveraars het hunne toebrengen. Maar hoewel de geleerdheid by vele groote Vorsten zeer hoog geagt is, en ten hoogsten in een Hoveling te prijzen, word dezelve aan de Hoven verschopt en vertreden, dewijl 'er geen schatten mede te winnen zijn. Een regtschape Hoveling moet egter kennisse van dezelve hebben, niet om 'er zijn kost mede te winnen, maar tot zijn nut en vermaak; voornamelijk in Historyen van welke zy een goede verkiezinge moeten doen. Hier krijgen de Critici of Boekzifters, die meer werks maken van boeken, dan van zig zelven te verbeteren, een leelijke neep. Daar op komen wy in een voortreffelijken tuin vol van beelden, die alhier verklaard en uitgelegd worden. By deze gelegentheid toont Atticus de noodzakelijkheid van 't reizen voor een Hoveling, hoe hy zulks moet doen, en wat in elk land te leeren is. Een Hoveling behoort goede middelen te hebben om zig wel te dragen, ('t zy hy dezelve verkrijgt door de erkentenisse van zijne diensten, of door eigen naarstigheid) byzonderlijk in deze tijd. Die schatten veragt, toont dat hy 't regte gebruik van dezelve niet weet. Vervolgens leert een Hoveling hoe hy die moet gebruiken, niet in overdadige verquisting, nog in vrekke spaarzaamheid. Zie daar bescheide lezer eenige staaltjes, dewijl ons uittreksel niet toelaat alle de lessen van dit voortreffelijk, wel doorwrogt, en cierlijk werk te melden: Indien alle Hovelingen Latijn Verstonden, in welke taal dit boek door de welspreekende Eremita geschreven is, zouden wy hen allen raden, 't zelve met aandagt te lezen, dewijl agter yder les | |
[pagina 516]
| |
meer dan een doorlugtig voorbeeld gevoegd is waar door die bevestigd word. Agter dit werk zijn nog verscheide schriften van dezen Geleerden Heer, te weten, een bevallige en wel doorwrogte reden-voering op de Bruiloft van Cosmus de Medicis Groot Hartog van Toscane met Maria Magdalena van Oostenrijk. Dit vertoog was zoo welsprekend en vol van geleerdheid, dat de onbeschofte Hekelaar van alle geleerde dier tijd Scioppius, hem nagaf, dat de Hr. Eremita daar in alle zijn wijsheid hadde uitgeput, en niet meer overig hadde, gelijk de voortreffelijke. Heer Graevius ons getuigt. Daar op volgt een Lijkrede op de begravenis van Ferdinandus de Medicis Groot Hartog van Toscane uitgesproken, die alleen genoeg is om Scioppius den mond te snoeren, en te toonen, dat zijn geleerdheid en taalkunde zig verder uitstrekte. Wy zien hier nog zijn reis door Duitschland, werwaarts hy met de Heer Coloretus aan alle de Hoven afgezonden was om de dood van Ferdinand, en de aanneminge van Cosmus Groothartog van Toscane, bekend te maken. Hier ontmoeten wy niet alleen een beschrijving van Landen en Steden, maar ook van Vorsten en Hoven; hoe zy daar onthaald, en wat eerbewijzingen hen gedaan zijn. Hy beschrijft ook in 't byzonder yder Vorst, nevens derzelver hoedanigheden, onder welke sommige zijn, van welke niet al te voordeelig gesproken word. Aan 't einde zien wy een beschrijving van Zwitserland, behelzende den aart en oorsprong van die Volken, van de Alpische Bergen, hun Foteinen, Baden, Rivieren, Poelen, Valeyen, Vis- | |
[pagina 517]
| |
schen, enz. Hun Dieren, Bossen, Steden, Dorpen, Regering, Verbonden, Dapperheid, Sprake, Godsdienst, Spijs, Draak, Bruiloften, Kleeding, met eenige bygevoegde noodige aanmerkingen: zoo dat in dit werk allerhande stoffe op een deftige wijze verhandeld word. Wy zullen niet meer zeggen dan dat het pronkt met een Voorrede van de Heer Graevius. |
|