De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– AuteursrechtvrijAntonii van Dale, Poliatri Harlemensis, de Oraculis Veterum Ethnicorum Dissertationes duae, quarum nunc prima agit de eorum origine atque auctoribus; secunda de ipsorum duratione & interitu. Editio secunda plurimum adaucta; cui de novo accedunt dissertatiunculae 1. De Statua, Simoni Mago, ut praetenditur, erecta: qua occasione agitur de Chresto Suetonii. 2. De actis Pilati Disseritur; illaque occasione, cur Augustus Caesar Dominus appellari renuerit. 3. Schediasma de Consecrationibus, plus quam dimidia parte auctius. | |
[pagina 437]
| |
Dat is, Twee verhandelingen van Antoni van Dalen Stads Genees-Heer te Haarlem, aangaande de Godspraken der Oude Heidenen, van welke de eerste nu spreekt van der zelven oorsprong en instellers; de tweede van haar duuringe en ophoudinge. De tweede druk zeer veel vermeerderd; by welke op nieuws komen deze korte verhandelingen, 1. van 't beeld voor Simon de Tooveraar, zoo voorgegeven word, opgeregt: by welke gelegentheid gehandelt word van de Chrestus van Suetonius, 2. in welke word geredeneerd over de Daden van Pilatus, en by die gelegentheid waarom Augustus Caesar weigerde Heer genoemd te worden. 3. een ontwerp aangaande de toewyingen, meer dan de helft vermeerderd. Te Amsterdam by Henrik en de Weduwe van Dirk Boom. 1700. in 4. 92. bladen met Printen.
DIt deftig werk is door de naauwkeurigste onderzoekers van d'Oudheid, en Kenners van Geleerdheid zoo gretiglijk gelezen en opgekogt, dat het in korte Jaren als uit de werelt was. Dit heeft den geleerden Arts bewogen, het zelve geheellijk te verschaven, en zoodanig te vermeerderen dat het byna als een ge- | |
[pagina 438]
| |
heel nieuw werk te voorschijn komt. Het doelwit van dezen schranderen Nospoorder van d'Oudheid, in onze Boekzaal van de maanden January en February 1696. pag. 47 enz. ten vollen bekend door zijn werk van de oorspronk en voortgang der Afgoderie en bygeloovigheden enz. is den Christenen klaarlijk te toonen, dat alle de Oude Heidensche Godspraken in enkele schalkheid en bedrog bestonden, vuil gewin tot haar voornaamste oogmerk hadden, en met zoo vele scherp- en dubbelzinnigheden bewimpeld waren, dat, hoe 't ook uitviel. Zy zig altijd met eere uit den strik konden redden, en dat, de doortraptste Priesters, tot vergrootinge van hun voordeel en aanzienlijkheid, verscheide offerhanden invoerden (waar van zy altoos maakten 't beste deel voor zig te hebben) die zy door verscheide looze streken, en glimpende voorwendsels wisten te vernieuwen en vermeenigvuldigden: want indien eenige rampen of ongevallen, van hen voorzegd, anders uitvielen schreven zy zulks den yver en aanhoudinge van hunne gebeden toe, door welke die afgewend waren; en dus nam hun agtinge, en de noodzakelijkheid van hun Ampt, by den gemeenen man geweldig toe. Dit begint hy ons te bewijzen met het vertoonen van den oorsprong der Goden, Demons, en Heroës. Onder de Demons, van welke in voorgaande Boekzalen ruim genoeg gesproken is, hadden zy goede en quade, welke op een byzondere wijze aan de menschen verschenen. De Oude Christenen volgden omtrent deze zaak het gevoelen der navolgers van Plato; hoewel zy over het gevoelen van Hermes Tris- | |
[pagina 439]
| |
megistus, Hystaspes, en de Sibyllen geweldig overhoop lagen. Het is verwonderens waardig, dat menschen, die dat bedrog van zoo naby zagen, nog zoo blind konden zijn, en gelooven, dat de Heidensche Godspraken Christus lijden en Heerlijkheid klaarder voorzeiden, dan de Propheten zelve. Sommige dezer Christenen wilden, dat deze bedriegers door Gods Geest, andere dat zy door de kragt des Demons spraken, schoon zy wel hadden konnen zien, dat hun voorzeggingen een reeks van leugens waren, 't welk ook de reden is waarom de Heer van Dalen alles als enkele konstgrepen en bedrog aanmerkt, gelijk uit de Geest van Socrates, en de Godspraak van Apollo, die Socrates de Wijste der menschen noemde, genoegzaam bleek. Maar hoewel de Oude Kerkvaders zoo veel geloof gaven aan deze Godspraken, twijfelde egter Origenes en Clemens den Alexandriner aan dezelve, en begonden 't bedrog te bespeuren. Onze Schrijver staat wel toe, dat 'er booze Geesten in de H. Schrift bekend staan; dog hy houd even wel staande, dat het werk van de tooveresse van Endor een konststreek en met veel onwaarheden verzeld was. Dat 'er vry wat list en bedrog onder liep erkenden de verstandigste Heidenen, waarom de Epicuristen en andere Wijsgeren met dezelve opentlijk de spot dreven. Nicephorus Gregoras toont ons haar oorsprong: zoo dat het niet te begrijpen is, hoe Eusebius konde gelooven, dat dezelve de menschen door de quade Demons ingeblazen waren. Meest alle de Schrijvers van deze en de voorgaande eeuwe zijn van dit zelve gevoelen; dog de meeste hielden 't alles voor | |
[pagina 440]
| |
schalkheid en bedrog van listige booswigten. Om dit laatste nu uit te vinden onderzoekt de Heer van Dalen, in wat landschappen deze Godspraken gegeven wierden; hoe die Tempelen gebouwd en toegesteld waren; op wat wijze de Godspraken uitgesproken wierden; wat konst-grepen de voorzeggers daar in gebruikten, in wat agtinge die by de grooten waren; en om wat redenen dezelve zijn agter gebleven. Deze Godspraken wierden doorgaans gegeven in bergagtige landen, vol holen en spelonken, door de Nature of konst gemaakt, als in Baeotien en andere plaatsen, gelijk in Italie uit de schuilplaatsen der eerste Christenen, ten tijde van der Heidenen vervolging, en der zelver maaksel, genoegzaam blijkt: Hier word ook bygevoegd de rede, waarom die verborge nagt vergaderingen naderhand zijn afgeschaft. De Heidensche Priesters hadden reden om hunne Godspraken in dusdanige plaatsen vol holen te plaatsen. Hier op volgt een beschrijving van den Tempel te Delphos; het hol van Trophonius in Lebadia, en de Godspraak van Serapis by Alexandrië: en wanneer men al geen holen konde vinden, maakten zy den iningang der Tempelen zeer duister, en beletten een ieder behalven de Priesters en de gene die 't bedrog wisten, den ingang in den Tempel. De gewaande Godsprake te Delphos quam uit een diep hol, daar de voorzegsters met een driestal boven op gingen zitten, die dan digters by zig hadden om 't gezegde in rijm te brengen. Haar eerste opkomst schoon onzeker, zien wy hier uit de beste Schrijvers vertoond, als door Herders; of gelijk andere willen, bygeval door gei- | |
[pagina 441]
| |
ten eerst ontdekt: hier op volgen de Goden die men voorgaf hier te spreken. Een draak bewaarde na hun zeggen dit hol, waar door andere een wreed mensch verstaan: deze wort Pytho genoemd (dat eenigen in Typho veranderen, en verkeerdelijk voor Og Koning van Basan nemen) gelijk Moses voor Apollo, en Josua voor Hercules aangezien wierd, enz. De Heer van Dale is van gedagten, dat men door Pytho geenzins de Duivel moet verstaan, dewijl de Heidenen deze voorzeggingen nooit quade Demons toeschreven. Tot deze Delphische Godspraak quamen nu niet anders dan bygeloovige menschen (met dit vooroordeel bezeten, dat aldaar een Godheid antwoord gaf) uit welker gedrag, gelaat, en woorden men haast konde bemerken wat hen op 't hart lag, waar uit men ligtelijk door bedriegers, die zy daar toe onderhielden, en welke hun tijd aardiglijk en op verscheide tijden wisten waar te nemen, het geheim van hun gedagten konde trekken, en vervolgens op duizenderhande wijze en gevallen hun bygeloovigheid versterken om de agtinge van de Godspraak en de Priesters te vergrooten. Zelfs alle die in de stad woonden, waren hier op uit, dewijl daar by na niemand was, die 'er geen voordeel van genoot: Want, behalven dat de Godheid niet dan op gezette tijden sprak, verliep 'er niet weinig tijd met reinigen en offeren, 't welk zy om 't voordeel, dat voor vele van 't laatste quam, zoo lang uitrekten als doenlijk was, en zonder welk zy niemand toe lieten. Hier was doorgaans maar eene voorzegster (hoewel somtijds meer) Pythia genoemd: | |
[pagina 442]
| |
deze had, behalven een groote stoet van andere bedienden, dewelke 't gene zy met byna onverstaanbare woorden en gebaarden zeide, nader en duidelijker verklaarden. By deze waren nog waarzeggers uit de allerdoortraptste uitgekipt, dewelke goede of quade voorteekenen uit de ingewanden der Slagtofferen voorzagen, en geenzins wilden gedoogen, dat men de Godspraak raad vraagde voor dat het offerbeest onder 't slagten geheel beefde, daar zy een Konstgreep toe wisten. Alles eindelijk gereed zijnde trokken de Raadvragers het lot wie de eerste en volgende beurten zoude hebben, waar toe dit gespuis wederom haar reden hadde. Dus traden deze ligtgeloovige menschen in de kelder, daar zy het antwoord moesten verwagten, met Laurier gekroond, en bedekt, op dat zy niets van 't bedrog zouden merken, als ook onder 't geschal van trompetten, die wegens de vele holtens een vreezelijk geluit gaven, om deze luiden, die laurier takken in de hand hadden, te meer te verbazen. Daar gekomen zijnde gaven zy in geschrift over, 't gene zy aan Apollo verzogten te weten. Dewijl nu dee looze bedriegers wel wisten, dat zy met vermogende luiden te doen hadden, van wien zy gaarne meer dan eens geld hadden, poogden zy zoo na als 't mogelijk was aan de waarheid te komen, en gaven hun antwoord zoo duister, en onder zulke dubbelzinnige woorden, dat hoe de zaak ook uitviel, zy altijd ten naasten by de waarheid zeiden. Hoe belachelijk deze antwoorden mogten schijnen, de bygeloovigheid van 't volk bleef in deze strikken verward. Deze kelder was verder zoo gemaakt, dat men | |
[pagina 443]
| |
daar uit geenzins konde zien, wat 'er in 't Heiligdom omging: en lieten zy al iemand nader komen, beletteden zy hem door konstig loofwerk evenwel 't gezig, of wel door den rook van geurig reukwerk, waar mede zy de raadvragers, onder 't wagten na antwoord, mede onderhielden na mate van hun mildadigheid. Eindelijk quam de Pythia, na dat zy haar door 't drinken van 't water uit de Fontein Castalius tot het antwoord geven bequaam gemaakt, en andere dingen in het Heiligdom verrigt hadde, te voorschijn, en ging boven het hol op een driestal zitten, daar dan de Geest in de gedaante van een waassem van onder 't hol in haar quam, en zy dan als door een Godheid bezeten, antwoord gaf. Zy was verzeld met een of meer Priesters, die wanneer zy aan 't woeden en razen geraakte, 't welk zy door kruiden konstig wisten te besteken, wederhielden en bestierden; waar op haar antwoord opgeschreven en in 't openbaar ten toon gesteld wierd. Hoe nu iemand door behulp van kruiden de bezetene kan spelen word ons uit verscheide voorbeelden getoond. Op wat wijze nu deze Pythia de Godspraken, die sommlge Christenen den Duivel toeschreven, ontfing, daar van zeggen de laatste meer dan de andere. De Heidensche Propheten, die hun werk door 't lot verdeelden, bragten het antwoord buiten het Heilige en beschaafden het. De Goden spraken nu en dan ook wel tegen de menschen, welke Godspraken mede ligtelijk genoeg te verdigten waren. De Pythia sprak hare woorden met een meer dan menschelijke stem uit, om 't bedrog te beter verborgen te houden; en de Poëten stelden dezelve | |
[pagina 444]
| |
dan in digtmaat; 't welk te voren de Pythia zelf dede, maar naderhand om zekere reden afgeschaft wierd, waar uit het bedrog genoegzaam blijkt. Wijders waren deze Godspraken gemeenlijk in die landen daar de allerdomste menschen woonden. De Brave Heer van Dale toont ons in 't vervolg hoedanig deze antwoorden waren, en hoe onnoodig het was dat de Duivel zig met dezelve zoude bemoeyen. De Raadvragers hun antwoord bekomen hebbende, togen met Laurier kroonen weder na huis, en lieten nevens eenige geschenken, daar hun namen op stonden, en een kostelijke maaltijd, het antwoord tot een gedenkteeken by het heilige ophangen. Op deze wijze handelden men ook by de andere Godspraken. Men was somtijds zelfs met eene Godspraak niet te vrede, en ging 'er verscheide raad vragen: men wees hen ook wel van de eene tot de andere; van de Delphische Godspraak treed hy tot het hol van Trophonius, 't welk hy uit Pausanias beschrijft; bewijzende, dat daar in alleen enkel bedrog en niet de Duivel plaats hadde, gelijk te Delphos; alles dienaangaande onderzoekende en ontdekkende. Hier maakten zy den genen, die 'er in nederdaalden op deze of gene wijze zoo buiten hun zinnen, dat zy nergens van konden weten, en bedrogen hen dus allezins na hun welgevallen; 't welk genoegzaam kon blijken uit het uittrekken uit het hol, en 't gene de menschen dan zeiden. Daarenboven waren in 't zelve verscheide ingangen: en indien iemand iets quam te openbaren hielpen zy hem aanstonds van kant. Nu komen wy tot de Godspraak van Jupiter Dodonaeus, hoe deze zijn ant- | |
[pagina 445]
| |
woord gaf komen nog Digters nog Schrijvers over een; 't welk aanmerkenswaardig is. Deze Godspraken wierden namaals gegeven door voorzegsters Dodonidae genoemd, 't zy door stem of gedigt of wel door lotinge, van welke het bedrog ontdekt word; en met eenen onderzogt of het beeld van Memnon in Egypten, dat door de stralen van de Zon geraakt geluid gegeven zoude hebben, wel ooit in de Weereld is geweest. De Tempel van Venus op den Berg Libanus, alwaar beelden waren die zweetten, zig bewogen, en ook antwoord gaven, word ook ter toets gebragt, en alles list en bedrog bevonden, gelijk ook 't hoofd van Orpheus: welke konstjes onze gewesten zoo wel als de Oude Heidenen ook gezien hebben. Vervolgens worden de Godspraken door nagtgezigten onderzogt, van welke vele op verscheide plaatsen, zoo in Tempelen als holen, gevonden wierden, in welk geval het bedrog zeer gemakkelijk viel, dewijl de Priesters de droomen na hun welgevallen konden uitleggen. Ook stelden zy de menschen, als zy gingen droomen zoo toe, als zy goed vonden, waar door zy deze ontstelde hersenen gezigten lieten zien, of woorden hooren, van welke zy dus toegesteld het bedrog niet konden merken. Zy stelden nog vele andere konsten in 't werk, die wy hier klaar konnen bespeuren uit de ontdekkinge en 't onderzoeken van alle de omstandigheden met welke dit geheele werk verzeld was: hoewel onze schrijver niet ontkent, dat ook de nature in dit stuk wel iets ongemeens kan hebben toegebragt, gelijk gebleken is in sommige grotten of holen en andere plaatsen, daar | |
[pagina 446]
| |
de schrijvers van melden, waar mede het egter op verre na zoo breed niet is, als men wel voorgeeft, gelijk hier uit het onderzoek te zien is. Hier op volgt de beschrijvinge van de Godspraak van Apis in Egipten; dog wat hoedanigheden in dit beest vereischt wierden word verscheidentlijk van de Schrijvers geoordeeld: daar waren opzienders gesteld, om 'er wel op te letten of dezen Os Apis die ook alle wel hadde. Deze Heidensche Beestelijke Godheid gaf zijn antwoord op twee wijzen: of als hy op dit of dat slaap leger ging leggen; of het aangebode voeder aannam of weigerde, waar uit deze onbedagte raadvragers voor of tegenspoedige gevallen te gemoot zagen. Wanneer nu de doorschalke Priesters van Apis met alle bedenkelijke list hadden uitgevorscht wat men quam vragen; wat was 'er dan ligter, dan 't antwoord na hun welgevallen te doen uitvallen: en, 't welk ook aanmerkelijk is, de voorzeggers behielden de verklaringe van 't voorspelde aan zig: 't welk Augustus wel gemerkt hebbende de oorzaak was, dat hy dezen os Apis niet wilde genaken, en den wreede Cambyses den zelven ter dood toe quetste, zeggende spotswijze tegen de Priesters, o Capita ne quam! hujusmodi dii existunt sanguine ac carne praediti, & ferrum sentientes? Dignus nimirum AEgyptiis hic Deus; o booswigten! zijn 'er goden, met vleesch en bloed omhangen, en die 't staal gevoelen? dit is waarlijk een god den Egiptenaren waardig! Na dezen Os komt een andere Mnevis genaamd, en te Heliopolis gevierd, nevens den draak | |
[pagina 447]
| |
van Epyrus, zelfs eenige visschen, Leeuwen, en andere dieren, welke alle na een grondig onderzoek van valsheid beschuldigd en overtuigd worden, al stelde men vast, dat 't gene men van de zelve verhaald, waer is. Van de Afgoden, Menschen, en Dieren komen wy tot de Levenlooze zaken, die eerst nevens de voorvallen en antwoorden verhaald ook worden getoetst en verworpen. De voorzeggingen door het lot, die op vele plaatsen in zwang gingen (welke bygeloovigheid zelfs van de vroomste en verstandigste Heidenen teenemaal bespot wierd) en voorheen van eenige Christenen is nagevolgd, zijn hier 't zelve lot en oordeel als de voorgaande Godspraken in de voorzeggingen onderworpen. Het lot wierd voorspeld uit teerlingen, koten, briefjes, enz. Waar van 't gewaand Goddelijk beeld door zig te bewegen de tijd aanwees: als dan quam 'er een jonge, dieze onder een geschud zijnde uit een zak trok, en vier te gelijk op de Tafel wierp. Deze loten waren met letters of andere teekenen, den Priesteren bekend, gemerkt, die 'er dan uit overeenbrenginge van dezelve een antwoord van toestelden. Van deze wijze van loten hebben wy eenige voorbeelden in de H. schrift, hier alle gemeld, gelijk ook by andere volkeren. Dit geschiede ook somtijds door vaarzen. De landloopers, gelijk nog heden, wonnen toen 'er hun kost mede op verscheide wijzen. De Roomsche Vrouwen waren tot deze beuzelingen ook zeer genegen, en lieten zig nog de vaarzen der Sibyllen met aandagt voorlezen. Deze waarzegginge door 't loten was niet alleen te Rome, maar ook door | |
[pagina 448]
| |
gansch Africa en Griekenland bekend, hoewel alles in Louter bedrog bestond. Maar alle het voren verhaalde is van 't grootste gewigt niet; dog dit is zeer zeldzaam en onbegrijpelijk hoe vele, en onder de zelve zeer voorname Christenen, ook den Groote Augustinus zelfs, daar toe hebben konnen vervallen; en dat zulks in de Kerke door Geeestelijken gepleegd wierd, zoo wel als in de huizen, ook wel uit een woord, 't welk zy den Voorlezer in de Kerk hoorden lezen. Deze buitensporigheden zijn dikwils door algemeene Kerk vergaderingen veroordeeld, en wel in 't byzonder de lotinge der Heiligen, hier beschreven. De door en door geleerde en ervare Heer van Dale geleid ons verder tot de twee antwoorden van de De phische Godspraken, zoo aan Craesus als aan die van Athenen; toonende uit dezelve hoe hoog die te schatten zijn, en dat 'er niets bovennatuurlijks of duivels in is, 't welk AEnomaus in zijn tijd al heeft bespeurt; zoo dat, genomen 't zeggen van Herodotus dien aangaande waar was, men niets dan doortrokke loosheid zal bevinden; waar by nog komt, dat de Godspraken meenigmaal door geld wierden omgekogt: waarom ook de Delphische Godspraak met reden wierd beschuldigd, dat het Philippizeerde of met Philippus hield; waar van Aristodieus in een andere gelegentheid haar Priester in 't openbaar scherpelijk heeft durven beschuldigen, en berispen pag. 362. De oneindige streken in de dubbelzinnige antwoorden waren voornamelijk de reden waarom de staatkundige die t'eenemaal verdagt begonden te houden, en dikwils met | |
[pagina 449]
| |
smaad verwierpen, ja zelfs een der Priesteressen verbranden. De waarzeggers te Rome wierden ook nu en dan niet weinige beschimpt en doorgestreken, dewijl de Romeinen wel zagen, dat zy zoodanig kalden, als zy het gaarne zagen. De bezigtigers der ingewanden handelden de eenvoudigen op de zelve wijze, en schikten alles na des tijds gelegentheid, waarom de Veldheeren de zelve in de legers gebruikten om de krijgsknegten aan te moedigen, en met de zelve raad pleegden om den gemeenen man des te beter te bedwingen en bedriegen. Het is merkelijk, dat verscheide Heroês, en vergode menschen, die hunne voor of waarzeggers in de tempels hadden, ook, Godspraken gaven of verzierden. Voor de Godspraken quamen inwyingen en Feesten, alle tot gewin der Priesters, die, 't gewyde in bewaringe houdende, de ontdekkinge van 't bedrog des te beter konden voorkomen. Onze vermaarde Schrijver levert ons na dit schrander verhaal en onderzoek vele redenen; waarom deze zoo genaamde Godspraken zijn agtergeblevcn en hoe zelfs de tooneelspeelders eindelijk de zelve niet schroomden te bespotten, en alles in boert veranderden. Waar op de Romeinen, die 't bedrog begonden te bemerken, zig hielden aan de boeken der Sibyllen, die zy in haar magt hadden, en door de Tien mannen lieren bezien om aan den Raad antwoord te brengen, wat men tot verzoeninge van de Goden doen moest. Deze boeken oordeelde Cicero in zijn tijd niet anders dan bedrog; 't welk door de naderhand verdeelde Romeinen zoo klaar ontdekt wierd, dat derzelver agtinge voor de boeken teenemaal verdween; te meer dewijl de Tien mannen door den Raad van Rome te voren onderregt waren hoedanig zy 't antwoord daar uit moesten opstellen. Deze boeken wierden eindelijk door Stilicon verbrand. Dus eindigt het eerste boek aangaande de Godspraken met de | |
[pagina 450]
| |
Historie van een Goude tand, die in Silesiën in de mond van een zevenjarig kind gegroeid is. en van de Hr. van Dale als bedrog te boek gesteld word. |
|