De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– Auteursrechtvrij
[pagina 428]
| |
Salomonis van Til Theol. Dordrac. dissertatio Paradoxa Historico-chronologica de Anno, Mense, & die Nati Christi. &c.Dat is, Salomon van Tils, Dordregts Godsgeleerde, Wonderspreukige Geschigt- en Tijdreken-kundige redeneringe over het Jaar, de maand, en de dag van Christus Geboorte, enz.
WY hebben den Lezer in 't eerste Hoofddeel een uittreksel gegeven van de Phosphorus Propheticus, of Prophetische morgenstarre van de Hr. van Til: Hier volgt nu dat van zijn Wonderspreukige redeneringe over de tijdrekeninge van de geboorte van Christus. De verscheide twisten en gedagten aangaande deze zoo gewigtige tijdrekeninge zijn niet min hevig dan groot geweest. D' eene liet misschien zig te verre door te grooten yver, en d' andere zonder verder onderzoek zig door ligt- en bygeloovigheid, misleiden, en onze tegenwoordige tijdrekeninge in de hand duwen, als of op het stipte jaar, ja op den dag, van Christus geboorte zelfs niets te zeggen viel; schoon in de Roomsche Kerk wel mannen waren, die hier vry wat aan twijfelden. De eerste, welke na | |
[pagina 429]
| |
onderzoek dit zoo uitvond, was zeker Dionijs een Roomsch Abt, die omtrent het jaar 530 ten tijde van Justinianus leefde. Maar dit gevoelen vond in langen tijd geen ingang, zoo dat eerst in de 8ste eeuw onder Carolomannus het eerste voorbeeld is van deze tijdrekeninge; ja 't schijnt zelfs eerst in de 15 eeuw onder Paus Eugenius de vierde ten vollen aangenomen te zijn, wanneer hy vry wat verre van 't eerste beginsel af was om onfeilbaar van deze zake te konnen oordeelen. Men is het zelfs niet eens omtrent de tijdrekening van Dionysius: want sommige willen, dat dezelve van Christus ontfangenis, andere wederom, dat die van zijn geboorte aanvang neemt. Het schijnt nogtans zeker, dat hy zijn gedagten niet grondvest op oude overleveringe, maar dat hy die uit zijn eigen tijdrekeninge, waar in hy zeer ervaren was, heeft vast gestelt; hoewel zijn mislag met weinig moeite kan aangewezen worden, 't welk hier ook blijkt. Alle Schrijvers, die in de vier eerste Eeuwen van Christus geboorte geschreven hebben, stellen dezelve vroeger, gelijk hier word bewezen. Weshalven dit zeggen van onzen Abt voor geen Apostolische overlevering kan worden opgevat; te meer dewijl het strijd tegen de Heilige Schrift zoo als blijkt uit het leven van Herodes, van wiens doot alleen de ware tijdrekeninge van Christus kan aangewezen worden, te weten, door een onderzoek hoe vele dagen d'eene van d'andere is verschillende. Die zig op de overleveringe verlaten, beweren hun gevoelen uit Luc. 3: 23. Dog zy blijven vaster staan op den 25 December als op het jaar zelfs, waar in zy verschillen, hoewel het | |
[pagina 430]
| |
(andere mogen zeggen wat zy willen) gewis is, dat in de eerste Kerk geen Feestdagen, Paaschen en Pinxteren uitgezonderd, in gebruik waren, want men begon Christus geboorte eerst in de derde Eeuw, dog yder op byzondere dagen, te vieren, en dit in navolginge van de Heidenen, die hunne Goden ook zoo eerden, waarom ook veel den 25 December of wel den 6 January daar toe verkozen wierd. Wat reden zy nu hadden tot de overleveringe van den 25 December en op hoe zwakke gronden die steunt, zien wy vervolgens, en teffens hoe het aannemen van dien dag zulken schielijken voortgang nam, schoon niet zonder veel tegenspreken: en geen wonder want 'er omtrent dezen dag op die tijd wel ses verscheide gevoelens waren: Dog hoe kan den vijfentwintigsten December of den sesden January hier eenige plaats hebben, daar wy in de geboorte by nagt Harders op 't veld vinden, 't welk met die tijd van 't Jaar geenzins overeenkomt, volgens d'eenparige getuigenisse van alle Schrijvers: Veel min kan men dit over een brengen met de beschrijvinge, die Augustus hadde laten uitgaan: Want het is niet waarschijnlijk, dat hy de Joden, toe maar bondgenooten van 't Roomsche Volk, zulk een zware reis in de winter zoude hebben willen opleggen, en dat in een Land vol hooge bergen. 't Zoude ons ten hoogsten helpen om dezen geboorten dag uit te vinden, indien wy de nette tijd van die beschrijvinge konden te weten komen: maar de Romeinen, bekende vianden van 't Christendom, hebben ons dat gansche werk verduistert: zoo dat wat moeite aangewend, of on- | |
[pagina 431]
| |
derzoek gedaan word, dit verlies wat men ook mag voorgeven, niet te herstellen is. En schoon wy dat Jaar al wisten, zouden wy egter geen volle zekerheid hebben; dewijl het Jaren heeft konnen aanloopen, eer dit besluit om de gansche Weereld te beschrijven, in 't werk gesteld wierd. Hy onderzoekt vervolgens of Christus geboorte dag niet na te speurent is uit Luc. 3:1, 2. alwaar de prediking van Johannes zeer net beschreven word, vergeleken met Luc. 1:23. Daar vind men aangeteekend, dat Christus omtrent 30 Jaren oud was, toe hy van Johannes gedoopt wierd: Dog hy bewijst met vele redenen, dat hier niets zekers uit kan hesloten worden, niet alleen om dat de Schrijvers omtrent verscheide gewigtige zaken oneenig zijn, maar ook om dat de gansche grondslag te zwak is om iets zekers op de zelve te bouwen; dewijl het niet vast gaat wat Jaar rekeninge Lucas heeft gehouden, gelijk ook niet dat Johanes aanstonds in den aanvang Christus gedoopt heeft. Het woord omtrent laat ons ook gansch in onzekerheid, gelijk ook de tijd van 't Jaar wanneer Christus gedoopt is, niet is uit te vorschen. Nu gaat hy onderzoeken of de dagordening der Priesterlijke bedieninge, waar op de Groote Scaliger doelde, meer ligt kan geven, dewijl Christus zes maanden na Johannes geboren is, dog alles is hier zoo duister, dat het den dag van Christus geboorte even onzeker laat. Om dan deze tijd wel uit te vinden slaat de Hr. van Til in het tweede deel een andere weg in, onderzoekende het leven en de regeringe van Herodes, bygenaamd de Groote, | |
[pagina 432]
| |
wien Josephus den Ascaloniter noemt, een zoon van Antipater, en onder Antonius en Augustus tot de regeringe verheven. Josephus stelt zijn regeringe tweezins, of zoo als hy die van den Roomschen Raad verkregen; of zoo als hy de zelve door de wapenen overwonnen hadde. Het eerste kreeg hy toe Rome zig tegen de Parthers ten oorlog vervaardige in de honderd en vierentagtigste Olympias, wann eer Domitius Calvinus voor de eerste maal en Cajus Asinius Pollio Burgermeesters van Rome waren; het andere bequam hy na dat Antigonus was omgekomen, wanneer hy eerst ten vollen in het bezit quam, 't welk twee of drie jaren scheelt, zijnde Jerusalem van hem ingenomen toe M. Agrippa, en Canidius Gallus Burgermeesters van Rome waren op een Sabbath, dat niet anders kan vallen als op het zevenhonderd en zestiende en 717de jaar na den opbouw van Rome, waar by nog verscheide andere merkteekenen gevoegt worden. Josephus, de Historie van Herodes beschrijvende, telt altoos zijn jaren van de tijd wanneer hy in 't volle bezit van zijn rijk quam: zoo dat' er dus een tussenpoos van agt jaren is tussen de tijdrekeninge van Julius, en het begin van Herodes regeringe, waar omtrent Eusebius en Dion Cassius, een misslag begaan, welke hier word aangewezen, gelijk ook die van Harduinus, die aan Josephus niet veel geloof geeft: 't was in den Herfst toe Herodes bezit van zijn rijk nam, en ook toe hy te Roms daar toe verkozen wierd. Het is ook noozakelijk om de tijd van Christus geboorte te vinden, dat wy het laatste jaar van Herodes leven en rijk weten, namelijk 34 | |
[pagina 433]
| |
jaren, na dat hy in het vredig bezit gekomen was, dat is, in het 34ste. jaar, toe hy in het 70 Jaar zijnes ouderdoms getreden was, als het 745ste jaar van Nabonasser liep of even ten einde was. Hy treed nog nader om deze tijd uit te vinden, uit deze omstandigheid, dat de uiterste Wille van Herodes te Rome in den Raad betwist wierd, te weten, even na 't Paasch-Feest, voor 't welk hy dan moet gestorven zijn. De tijd, wanneer de kinderen van Herodes aan de regeringe quamen, brengt hier ook ligt toe, in 't byzonder Archelaus, die na negen jaren in ballingschap gezonden wierd; als ook Herodes Antipas, die insgelijks van Keizer Cajus gebannen wierd; en Philippus zijn derde zoon die voor een groot gedeelte sijn navolger is geweest, en 't zelve by de 37 jaren heeft bezeten. Wy zien vervolgens verscheide tegenwerpingen, dat Herodes in het 42 jaar van de Juliaansche tijdrekening gestorven zoude zijn, met kragtige redenen opgelost. Maar, vraagt hy nu, wat reden zijn 'er waarom het jaar van Herodes dood in de tijdrekeninge zoo duister en verward is? waar van hy Eusebius de oorzaak stelt te zijn, daar na zekere Ga naar voetnoot*maanzwijm van Josephus verhaald, en door de geleerden niet wel opgevat, die hy ook wijdloopig wederlegt. Dus stelt de Heer van Til eindelijk vast, dat Herodes overleden is in het 28ste jaar van de Achiatische tijdrekeninge, ten deele met het 43ste en ten deelen met het 43ste jaar van de Juliaansche overeenkomende; en treed nader tot de maand en dag; daar hy dan eerst vind, dat hy voor Paaschen, ja een gerui- | |
[pagina 434]
| |
me tijd te voren, gestorven is, te weten tussen de eerste en zevende maand, van dat Jaar na de Achiatische tijdrekeninge, ja voor den eersten January, zelfs voor December, en wel waarschijnlijk in November op den 25sten dag. Hy gaat verder en onderzoekt waarom de Euangelisten het jaar van Augustus of Herodes, toe Christus geboren wierd, daar niet by aangeteekent hebben, waar van hy gewigtige redenen geeft. Maar laat ons uit dit alles het jaar, de maand, en dag van Christus geboorte gaan nasporen. Matthaeus brengt den dag van deze geboorte over een met het rijk van Herodes, zoo dat het een vaste waarheid is, dat hy voor de dood van Herodes geboren is: Herodes is ook gestorven op den laatsten dag van Christus ballingschap in Egypten, en zijn wederkeering te Nazareth met het begin van de regeringe van Archelaus: derhalven kan Christus niet geboren zijn na den 25 November van het 42ste jaar van de Juliaansche tijdrekeninge, en vervolgens moest onze tijdrekeninge vry wat veranderd worden. Verder word hier naauwkeurig onderzogt hoe oud Christus was toe hy na Egypten vlugte; hoe lang hy daar geweest is; ook hoe oud hy was toe de kindermoord te Bethlehem voorviel, en eindelijk wanneer Christus op den dag der reiniginge zijnes moeders in den Tempel quam, dit laatste stelt de Hoogleeraar van Til op den 41sten dag. Hier op keerden zy beide aanstonds na Nazareth. Dus is dan de Zaligmaker geboren in het 42ste jaar van de Juliaansche tijdrekening in de maand van October op den 21sten dag: want de dag van de reiniging van Maria is | |
[pagina 435]
| |
na de dood van Herodes geweest, na dat zy reeds van haar vlugt uit Egypten was weder gekeerd, schoon zy een week aldaar op reis kan zijn geweest, en vervolgens is Christus op den 21sten October geboren; en daar blijft niets meer overig te bewijzen, dan dat hy in den Tempel na zijn wederkomst uit Egypten is voorgesteld. Dit blijkt genoegzaam hier uit, dat hy daar na niet meer verborgen konde blijven, om dat het zoo openbaarlijk geschiede; zoo dat men kan bevroeden, dat 'er geen meer gevaar voor zijn leven was; daar hy in 't tegendeel, toe de Wijzen by hem quamen, nog verborgen was; zoo dat zy na hem moesten vragen, tussen welker komste en vertrek van Bethlehem, maar een dag verloopen is, op welke Christus na Egypten vlugte. Nu staat alleenlijk te onderzoeken op wat dag na Christus geboorte deze vlugt begon, 't welk hier in 't breede word gedaan, met een wederlegginge van alle tegenwerpingen; en een bewijs, dat de Wijzen zeer kort na de geboorte zijn gekomen, en niet veel tijd op weg van nooden hadden, en ook wel voor de Geboorte onzes Zaligmakers op weg konnen geweest zijn. Dat Herodes belaste de kinderen van twee jaren en daar onder te dooden, geeft geenzins den ouderdom van Christus te kennen. Andere zeggen, dat, indien Christus zoo kort voor de dood van Herodes geboren was, Herodes toe al ziek te bedde moest gelegen hebben, en de Wijzen geen gehoor heeft konnen geven; dog dit gaat by onze Schrijver geenzins door. Tot bewijs geeft hy een zeer nette tijdrekeninge van de geheele ziekte van Herodes, en wat daar in tot zijn dood is voorge- | |
[pagina 436]
| |
vallen, en brengt die met Christus Geboorte over een in alle omstandigheden; en toont, dat alle de Voorvallen van Christus in die tijd gebeurt, en Christus in Egypten besneden konde zijn. Dit gevoelen komt ten vollen over een met Luc. 3:1, 23, ook met de H. rekening, dat het toe de dagordening van Abias in den Tempel was, hier zeer net uitgerekend, daar de ontfangenis van Christus opvolgt. Dat dit zijn gevoelen niet nieuw is bewijst de Heer van Til uit verscheide Oudvaders, en andere Oude Schrijvers. Agter dit werk zijn nog ettelijke aanmerkenswaardige byvoegselen, die wy des lezers aandagt bevelen. |
|