De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– Auteursrechtvrij
[pagina 384]
| |
De regeringe van koning Jan.HOewel de Kroon van Engeland Arthur, zoon van Graaf Jans ouder Broeder, toequam, wist deze egter, dewijl hy zijn broeder Richards Leger, en zijn vrienden en bedienden op zijn hand, en zijne schatten in bezit hadde, door groote beloften zoo veel te weeg te brengen, dat Hubert Aartsbisschop van Kantelberg en anderen na Engeland trokken, en 't volk bewogen om hem tot hun Koning aan te nemen: want zy verzekerden yder een, dat hy hen in hun regten zoude herstellen en 't rijk volgens de wetten en gewoontens zagtzinniglijk regeren. Zy beloofden Koning Willem van Schotland ook, dat men hem wegens zijn geeischte voldoeninge zoude geven. De weg tot de Kroon | |
[pagina 385]
| |
dus voor hem gebaand zijnde, stak hy na Engeland over, na dat hem als Hartog van Normandyen hulde was gedaan, wordende aldaar als een Koning by verkiezinge op Hemelvaarts dag in den jare 1199 door Hubert Aartsbisschop van Kantelberg Gekroont: waar toe zijn moeder Leonora veel toebragt, die wel voorzag, dat, wanneer haar zoons zoon Arthur tot de Kroon gekomen zoude zijn, zy niet te zeggen zoude hebben, maar wel dat deszelfs moeder Constantia alles geduurende zijn minderjarigheid bestieren zoude. Dus wierd de regtmatige erfgenaam Prins Arthur voorbygegaan en Koning Jan, hoewel tegens regt, tot het rijksbestier verkoren, 't welk hy immers zoo geweldadiglijk regeerde, als hy 'er onregtmatiglijk aanquam; zoo dat zijn regeringe niet dan een doolhof van verdrukkingen en verwarringen was. Hy was nauuwlijks op den zetel gestegen of hy wierd genoodzaakt na Normandyen te zeilen op berigt van een opstand aldaar, verwekt door Philip Koning van Vrankrijk, die Prins Arthur Ridder geslagen en van hem hulde hadde ontfangen wegens Anjou, Poitou, Maine, Touraine, en van Normandyen zelve, welke landen Philip beweerde aan | |
[pagina 386]
| |
hem vervallen te zijn, dewijl Koning Jan verzuimt hadde hem dien aangaande hulde te doen. Koning Jan, die niet genegen was zig zoo schielijk in een oorlog te wikkelen, verzogt een t'zamenspraak met Koning Philip, die zijn tijd van voordeel ziende onaannemelijke voorwaarden voorstelde zoo dat yder de wapenen weder opvatte. De Koning van Vrankrijk, niet als eigen belang beoogende, nam alles na zig, hoewel hy voorwendde voor Prins Arthur te strijden. Deze dit merkende besloot zig nevens zijn moeder, op aanradinge van hun voornaamste staatsbediende, te begeven onder de bescherminge van Koning Jan, dog een schielijk vermoeden jegens hem opvattende, of wel gewaarschouwd dat hy haar gevangen zoude zetten, namen zy de vlugt na Angiers. Zoo dat deze Jonge Vorst als een lam tussen twee wolven ten prooy stond. Na eenige wederzijdsche ondernemingen en 't innemen van ettelijke Steden door Philip, wierd 'er weder door bemiddeling van des Paus Legaat wegens een vrede gehandelt, die op de volgende voorwaarden gesloten wierd. Dat Lodewijk Philips oudste zoon, Blanche, dogter van Alphonsus Koning van Kastilie en nigt | |
[pagina 387]
| |
van Jan, zoude trouwen en met haar tot een bruidschat 30000. Marken, de Stad en 't Graafschap van Evreux, verscheide Kasteelen in Normandyen, en alle de Stenden die Philip genomen hadde, Angiers uitgezonderd, zoude hebben, met belofte dat indien hy zonder kinderen quam te sterven, dat hy hem alle zijne Heerlijkheden in Vrankrijk zoude nalaten. enz. Dit dus verrigt zijnde keerde K. Jan na Engeland, alwaar hy ten aanzien van de schandelijke vrede met weinig vreugde wierd ontfangen. T'huis gekomen zijnde stelden hy zijn zinnen op 't by een schravelen van geld, onder voorwendsel van zijn Koninglijk voorregt, en dat met een zoo groote geweldenary, dat zelfs zijn natuurlijke broeder Godefroy hem dien aangaande berispte: en niet wilde toestaan dat zijn ingevoerde schattinge in zijn Aartsbisdom ingevordert wierd, waar op hy door 's Konings last van zijne tijdelijke goederen berooft wierd, door den Sherif James Potern, die door den Aartsbisschop in den ban wierd gedaan. Zijn onbepaalde drift ging zelfs zoo verre, dat hy zijn vrouw Avis, Dogter van den Grave van Glocester, verstiet, op voorwendsel, dat zy | |
[pagina 388]
| |
hem in den Ga naar voetnoot*derden graad bestond, trouwende Jsabella Dogter en erfgenaam van den Grave van Angoulême, te voren op toestemminge van zijn broeder Richard ondertrouwd met Hugo Le Brun Grave van Marche een zeer aanzienlijk rijksgenoot in Vrankrijk Hy wierd na zijn te rug komst uit het Noorden nevens deze Jzabella op Paaschdag 1201. wederom door den Aartsbisschop Hubert te Kantelberg gekroont. Hier ontbood hy de Graven en Baronnen van Engeland om met paarden en Wapenen te verschijnen om na Normandyen te gaan: deze laten hem eenpariglijk weten, dat, 't en zy hy hun regten en vryheden weder gaf, zy hem buiten 't rijk niet wilden opwagten. De Lords waren, na 't schijnt, misnoegd over eenige algemeene afpersingen, het doen vergeven van de schoone dogter van Robert Fitswater, die hy te vergeefs tot zijn lust hadde gezogt te krijgen, en dergelijke geweldenaryen meer. Koning Jan ging niet jegenstaande zijne Heeren Halstarrig bleven na Normandyen, hebbende eerst door quaden | |
[pagina 389]
| |
raad misleid, verscheide Kasteelen zijner Heeren in zijn bezit en derzelver kinderen als gijzelaars mede genomen. De Koning van Vrankrijk, ziende de groote magt des Konings van Engeland, stond een heimelijke byeenkomst toe, waar in de looze Franschman Koning Jan zoo veel vergenoegingen gaf, gelijk deze ook aan hem dede, dat zy eeuwige vrienden schenen te zijn geworden, ja tot zoo verre, dat Koning Jan op 't verzoek van Koning Philip met hem na Parijs trok, alwaar hy met zeer Heerlijke schenkaadjen wierd begiftigd en Koninglijk onthaald. Met onderlinge betuigingen van onverbrekelijke vriendschap geschieden zijnde, ging Koning Jan na Normandyen: dog deze Zonneschijn van vrede en rust verdween wel haast. Want terwijl hy te Chinon, bezig was met alles met Berengarie zijn broeders weduwe te vereffenen, en naderhand zig met zijn Koningin te Argenton verlustigde, had Hugo Le Brun, wiens ondertrouwde bruid Koning Jan getrouwd hadde, om wrake te nemen, de Edelen van Bretagne, en Poictou tot opstand verwekt. Prins Arthur voegde zig by dezelve, en Koning Philip stijfde hen in 't eerste onder de hand. [Reg. | |
[pagina 390]
| |
4.] Beide de Koningen hadden te zamen omtrent de Lente een mondgesprek tussen Vernon en l'Isle Dandale, alwaar de wispeltuurige Philip met scherpe woorden Koning Jan vergde om alle zijne landen in Vrankrijk aan Arthur over te geven, of dat hy hem anderzins als Leenheer van dien dagvaarde om voor zijn gerigts Hof te Parijs te verschijnen, en aan te hooren wat men hem te laste zoude leggen. Dit wierd door Koning Jan met wederwaardigheid verworpen. Philip belegert en verdelgt daar op het Kasteel Butavant, verwoest het omleggende Land, en belegert het Kasteel Radapont; dog Koning Jan deed hem wel haast verwardelijk de vlugt nemen. Philip gaf vervolgens zijn jongste dogter aan Prins Arthur, en verklaarde hem Heer van alle de Engelsche Heerschappyen aan die zijde, zoo dat Koning Jan in Normandyen van Koning Philip, en in Anjou van Prins Arthur wierd aangetast, die het Kasteel van Mirabel, waar in Koning Jans moeder was, belegert hadde. De Koning hier van verwittigd rukte met een wonderlijke vaardigheid en een aanzienlijke magt derwaarts, overwon Prins Arthur en de zijnen in een gezetten strijd, en nam hem, | |
[pagina 391]
| |
Hugo Le Brun, vele Baronnen, en 200 Ridders gevangen, ontzettende zijn moeder, en 't verlorene herwinnende. Arthur overleefde zijn gevangenis niet lang. Zijn dood word verscheidentlijk verhaalt; sommige zeggen, dat hy, uit de gevangenisse tragtende te ontkomen, in de Seyne verdronk; anderen, dat hy van hartzeer stierf en andere, dat hy uit last van Koning Jan vermoord was. Dit en 't wreedelijk ter dood brengen van eenige gevangens en gijzelaars deed die van Bretanje, Anjou, en Poictou gelijkerhand de Wapenen tegen hem opvatten. Hy wierd ook op derzelver klagten aan den Koning van Vrankrijk voor zijn Gerigts-Hof gedagvaart, en niet verschijnende verwezen Normandyen, 't welk zijn voorzaten 300 jaren bezeten hadden, en alle zijne gewesten in Vrankrijk te verliezen, die hy ook wel haast door zijn eigen onagtzaamheid en de trouwloosheid en opstand zijner bedienden quijt raakte. [Reg, 5.] Dus met schande in Engeland gekomen zijnde legt hy zijne verliezen in Vrankrijk de Engelsche Graven en Baronnen te laste, en verwijst hen in een boete van een zevende van hunne goederen. De Geestelijken, die 't doorgaans | |
[pagina 392]
| |
best konnen missen, wierden ook niet gespaart. Dog de ingezamelde schat was niet groot genoeg om hem in staat te stellen van het verlorene te herwinnen. [Reg. 7.] Men beriep een parlament te Oxford, alwaar de Geestelijken en Weereldlijken weder een brave somme toestonden. Men vond haast gelegentheid om dit geld in Vrankrijk (toen de grondelooze kolk om Engelands geld te verssinden) te besteden. Guido, die Constantia de moeder van Prins Arthur getrouwt hadde, nevens eenige andere Grooten ziende, dat de Koning van Vrankrijk hun verwagtinge niet voldeed, vielen den Koning van Vrankrijk af en verzogten Koning Jan over te komen, 't welk hy met haast dede. Hy belegerde aanstonds en won het sterk slot Montalban, en naderhand Angiers, 't welk hy t'eenemaal verwoeste, dat hem naderhand berouwde, dewijl het zijn geboorte Stad was. Dog de Koning van Vrankrijk de voornaamste bondgenooten, overrompelt en gevangen genomen hebbende, wierd 'er door bemiddelinge van vrienden een bestand van twee jaren gesloten; waar op Koning Jan na Engeland toog om zig op nieuw van volk en geld te voor- | |
[pagina 393]
| |
zien. [Reg. 8.] Thans wierd 'er een schattinge van het dertiende gedeelte van alle Tilbare en andere goederen op Geestelijken en Weereldlijken gelegt. Dog deze ziende, dat hun beurzen geduuriglijk ten prooye van den Koning stonden, begonden middelen te beramen om hun oude vryheden, die door de laatste Koningen gekrenkt waren, weder te bekomen, en de inzamelinge van de schattinge te steuiten. De Aartsbisschop van Jork, 's Koning natuurlijke broeder, was weder de eerste die zig tegen de ophalinge stelde, vervloekende plegtelijk de ontfangers van dien, en heimelijk uit het rijk vlugtende. [Reg. 9.] Hier namen die rampzalige oneenigheden tussen den Koning en zijn Volk, die Engeland zoo veel edel bloed en moeite gekost en zoo lang geduurt hebben, een begin, De Geestelijken, die in dergelijke voorvallen niet verzuimen hun voordeel te doen, speelden mede hun personaadje in dit Treurspel. Hubert Aartsbisschop van Kantelberg was overleden, en de Monnikken van dat klooster, die den Koning buiten de verkiezinge, die zy beweerden hen zelven volgens zekere oude voorregten toe te komen, zogten te | |
[pagina 394]
| |
sluiten, hadden heimelijk in de nagt eenen Reginaldus haren Onder Prioor tot die waardigheid verkoren, en zonden hem, na dat hy gezworen hadde alles geheim te zullen houden, na Rome: dog zijn vreugde, die hy niet konde verbergen, was de oorzaak, dat alles ontdekt en rugtbaar wierd. Hier op verzogten de Monnikken verlof van den Koning om een nieuwen Aartsbisschop te verkiezen. De Koning stelt daar op den Bisschop van Norwich, zijn gunsteling, voor, die na veel tegenspreken eindelijk verkoren wierd. Koning Jan zond Elias de Brandfield zijn getrouwen dienaar na den Paus om de verkiezinge te bevestigen. Dog de Bisschoppen onder 't Aartsbisdom van Kantelberg staande, hadden middelerwijl by den Paus Innocentius de IX geklaagt over de Monnikken, om dat zy zonder hen de verkiezinge gedaan hadden, zoo dat de Paus beide de verkiezinge volgens der Kardinalen raad vernietigende, den Kardinaal Steven Langton een Engelschman, dog Fransgezind, verkoos, te Viterbo deed inwyen, en den Prioor en d'andere Monnikken belaste hem als zoodanig aan te nemen en te eeren. Koning Jan was door dezen handel zoo | |
[pagina 395]
| |
verbitterd, dat hy Fulk de Kantlo en Henrik Kornhil twee strenge Ridders met gewapender hand zond om alle de Monnikken van Kantelberg als verraders uit het rijk te Jagen en alle hun goederen en inkomsten aan te slaan, 't welk ook met een zoo groote drift uitgevoert wierd als 't bevolen was. De Koning klaagde in een brief aan den Paus over het ongelijk, dat hy hem deed in 't verwerpen van zijn vriend, die tot het Aartsbisdom verkoren was, met bedreiginge, dat, indien hem geen regt in de zaak wierd gedaan, hy de Pas na Rome voor zijn volk zoude sluiten, zeggende verder, dat, indien het de nood vereiste, hy in zijn rijk van Engeland en zijne andere Heerschappyen Aartsbisschoppen, Bisschoppen, en andere Geestelijken hadde van genoegzame geleerdheid, zoo dat zy geen regt by vremdelingen behoefden te verzoeken. De Paus beantwoorde dezen brief met veel zaftzinnigheid en zond den Koning, om hem te meer te winnen, vier goude ringen met 4 edele steenen, een Emeraud, een Saphyr, een Rubijn, en een Topaas. Den goeden vader maakte den Koning wijs, dat de rondheid der ringen hem de eeuwigheid; het viergetal de vier hoofddeugden; | |
[pagina 396]
| |
de Regtvaardigheid, de Dapperheid, de Voorzigtigheid, en de Matigheid moest indagtig maken; en dat de prijs van 't goud hem de Wijsheid; de Groenheid van den Emeraud het geloof; de heldere glans van de Sahyr de hope; de roodheid van den Rubijn de liefddadigheid; en de klaarheid van de Topaas de Heiligheid des levens moest te binnen brengen. Deze kleinoodjen wierden in 't eerst van K. Jan als teekenen van genegentheid aangenomen, dog naderhand als snood lokaas om hem te bedriegen, aangemerkt. De Paus, verstaan hebbende hoe de Koning de Monnikken van Kantelberg gehandelt hadde, belaste de Bisschoppen van London, Ely, en Worcester eerst te vermanen, en dan ingeval van Hardnekkigheid het rijk te Ga naar voetnoot*interdiceren. Deze verschijnen vervolgens voor den Koning, en baden hem met de tranen in de oogen den Aartsbisschop aan te nemen, en de Monnikken van Kantelberg weder tot hun Kerk, en hen met eere en liefddadigheid te handelen om de argernisse van interdictie te ontgaan, enz. De Koning, door gramschap tegen | |
[pagina 397]
| |
den Paus en de Karidnaal vervoerd, zwoer by Gods tanden, dat indien zy of iemand anders zijn rijk interdiceerden, hy aanstonds alle de Geestelijken na den Paus zoude zenden en hun goederen verbeurd verklaren, en dat indien iemand van Rome in zijn Land gevonden wierd, hy den zelven de oogen zoude laten uitsteken en de neus afsnijden, op dat men hen van andere volkeren zoude konnen onderscheiden. Hy belaste wijders de Bisschoppen aanstonds uit zijn gezigt te vertrekken indien zy zelf geen gevaar wilden loopen. [Reg. 11.] Hier op volgde de interdictie van Engeland, die zes jaren enzes weken duurde. De Koning hield zyn woord en dreef de Geestelijken uit zijn Land, met verbeurd-verklaringe van hunne inkomsten, stellende Leken aan, om de inkomsten der Aarts- en andere Bisdommen in zijn naam te ontfangen. Dog eenige weinige Geestelijken, die de hevigheid des Paus verfoeiden, moedigden den Koning aan om de interdictie te veragten, en de regten van het rijk voor te staan, en namen hun dienst zoo lang waar tot dat zy van den Paus daar in opgeschort wierden. De Koning in deze ongelegentheden verward, en een opstand van zijn volk vree- | |
[pagina 398]
| |
zende zond gewapend volk by de Grooten om hun kinderen tot gyzelaars te hebben, 't welk vele toestonden, zendende eenige hun zonen, andere hun neven- en verdere bloedverwanten. Dog eenen De Braws, een Baron, verzogt zijnde om een gyzelaar te geven, antwoorde zijn Vrouw, Wy zullen voorwaar treffelijk doen, indien wy onzen zoon aan hem te bewaren geven, die zijn neef Arthur zoo wel bewaart heeft. Dit wierd den Koningaangedient, die eenig volk zond om den Baron te betrappen, dog hy te voren gewaarschuwd zijnde, vlugte met vrouw en kinderen na Yrland, alwaar de Baronnes met haar twee zonen (de Baron was het na Vrankrijk ontsnapt) eindelijk betrapt, na 't Kasteel van Windsor gevoert, en aldaar nevens de zelve door hongersnood omgebragt wierd: zoo dier quam dat onbedagt antwoord haar en hare onnoozele kinderen te staan. London had ook haar deel, want de Koning bragt zijn Schatkamer en 't gerigtshof van 't zelve, op eenig opgevat misnoegen, over na Northampton. Hy had een groote magt verzamelt om zig te wreken van den K. van Schotland, die eenige wederspannigen en vyanden van hem | |
[pagina 399]
| |
ontfangen en tegen hem geholpen hadde, dog hy liet zig te vreden stellen met 11000. marken Zilver, en met 's Konings twee dogters als onderpanden van de vrede. Wederkomende van de Schotse grenzen, liet hy alle parken in zijn bosschaadjen om verre halen tot groote verligtinge der Landzaten, die hy toe door alle middelen zogt in gehoorzaamheid te houden. Zijn nayver over de getrouwheid zijner onderdanen was zoo groot, dat hy zelfs Jongelingen van twaalf en dertien jaren verpligte hem trouwe te zweren: Een teeken van zeer Laffe gedagten in een Vorst! Dog 't gene zeldzaam was, de Prince en andere Grooten van Wals-Engeland quamen ook te Woodstok by hem en zwoeren hem trouwe. Nu begon de driftige nayver des Paus zoodanig te zieden, dat hy den ban tegen den Koning uitdonderde; dog de Engelsche Geestelijken waren zoo koen niet, dat zy 't bevel van den Paus in eenige dagen darden uitvoeren. Godefroy, Aartsdiaken van Norwich, die een bedieninge in de exchequer of schatkamer hadde, was de eerste die zijn medebedienden wilde wijs maken, dat zy in gewisse verbonden waren den dienst van den in den | |
[pagina 400]
| |
ban gedanen Koning te verlaten, en vlugte zonder verlof na huis, van waar hem de Koning door den Ridder Willem Talbot liet halen, en om zijn heethoosd te koelen in een blad loot klinken, waar in hy door 't gewigt en gebrek van voedsel stierf. [Reg. 12.] Na dit nam de Koning voor met een aanzienlijke magt na Yrland te trekken, alwaar eenige zijner onderdanen voor Koning begonden te spelen; dog de schrik van zijn aannaderinge was zoo groot, dat meer dan 20 kleine Koningen van dat land na Dublin spoedden om zijn aan komst te vereeren met hun opwagtinge en hun eed van getrouwheid. Hy nam Catulus den onrustigen Koning van Connaught gevangen en voerde hem zegepralende met zig, en nam Gijzelaars van de Engelschen en Yren voor hun getrouwheid, en keerde na Engeland, na dat hy Yrland in rust gebragt, en vele braven daden bedreven hadde. Reg. 13 De Prins van Wals-Engeland Lewelin hadde middelerwijl met rooven groote schade op de Grenzen gedaan, 't welk Koning Jan hoorende, rukte hy gezwindelijk (hebbende alvorens de Geestelijken voor hun vrijkoppinge 100000. Ponden sterlings afgeperst) met | |
[pagina 401]
| |
een leger in Wals-Engeland, alwaar hy den Prins en de hoofden overwon, agtentwintig kinderen tot Gijzelaars nam, en hen dwong hun land eeuwiglijk aan hem op te dragen. De Koning begon nu door de veelvuldige ongevallen, die de interdictie, en zijn in den ban doen veroorzaakt hadde, vermurwt te worden, en ontfing te Northampton Pandolphus en Durandus afgezanten des Paus, door welker tussenspreken hy toestond, dat den Aarts-Bisschop en de Geestelijken van Kantelberg, nevens de uitgebanne Bisschoppen in vrede t'huis zoude mogen keeren, dog zonder vergoedinge van gelede schade. Dit laatste behaagde de Afgezanten geenzins, zoo dat zy onvergenoegd scheidden. De Paus ontslaat daarop alle des Konings onderdanen van hun eed van getrouwheid, met een streng verbod van den Koning te dienen, nog te spreken, op straffe van den ban; dog dit had geen kragt genoeg om 's Konings onderdanen van hun gehoorzaamheid af te wenden. [Reg. 14.] De Wals-Engelschen quamen weder op de been, en deden eenige schade op de Grenzen, 't welk de Koning zoo vertoornde, dat hy te Northampton niet wilde gaan | |
[pagina 402]
| |
zitten eten voor hy de 28 kinderen hadde zien ophangen. Dit was het uitwerksel van een onmatige en Laffe woedende grimmigheid des Konings. Hier wierd hy gewaarschuwd van een verraad tegen zijn persoon, dat hy, in geval hy verder voortging, door zijn eigen volk omhals gebragt of aan den vyand overgelevert zoude werden. Dus trok hy te rug en nam op een nieuw gyzelaars van de genen daar hy vermoeden op hadde. Eustacius de Vesey en Robert Fits-Walter wierden van dit verraad beschuldigt, dog waren na Vrankrijk, de toevlugt der Engelsche wederspannigen, gevlugt. [Reg. 15.] De razende drift des Paus, die Engeland zoo vele rampen veroorzaakt hadde door de interdictie van 't rijk, en den ban des Konings, was nu zoo hoog gestegen, dat hy den Koning volkomentlijk van alle regeringe en regt tot de Kroon afgezet en vervallen verklaarde, en aan den Koning van Vrankrijk schreef, dat hy, indien hy vergevinge van zijne zonden verhoopte, Koning Jan uit zijn rijk van Engeland zou verdrijven, en het voor zijn eigen zelven en zijne erven in bezit nemen, en aan andere Vorsten, dat zy den Koning van Vrankrijk zou- | |
[pagina 403]
| |
den helpen in 't afzetten van den hardnekkigen Koning van Engeland, tot wrake van 't ongelijk de algemeene Kerk aangedaan, met toezegginge van vergevinge van zonden als of zy na den Heiligen oorlog trokken. Dog de looze Oude Vryer, die egter Nayverig was over de magt van Vrankrijk, had Pandolphus heimelijke last gegeven, dat, indien de Koning van Vrankrijk toebereidselen maakte om den Koning van Engeland uit zijn rijk te Jagen, hy dan de Koning van Engeland tot zoodanige voorwaarden zoude zoeken te bewegen, als hy dan voor zoude slaan, en dat hy hem dan van den ban zoude ontslaan en herstellen. De Koning van Vrankrijk, aan de eene zijde door zijn Edelen aangepord, en aan d'andere door zijn verouderde haat aangedreven, vervaardigde een groote vloot om zijne benden na Engeland over te voeren. Koning Jan, hier van verstendigd, ruste ook alle zijne schepen toe, en belaste alle zijne Rijksgenooten en Edelen, en anderen op zware straffe by Douvres gewapenderhand gereed te zijn, om 't rijk tegen een inval der Franschen te beschermen. De toevloed was inderdaad zoo groot, dat men niet dan de uitgelezenste behield, en de overige te rug zond: de | |
[pagina 404]
| |
vloot overtrof die van Vrankrijk ook in magt en getal. Dus verwagte Koning Jan met moed zijnen vyand af, wanneer twee Tempeliers heimelijk door Pandolphus afgevaardigd hem bewogen om met Pandolphus in onderhandelinge te treden. Deze komt daar op over en gaf zoo breed op van de magt die tegen hem gereed stond, en vergroote zijn gevaar zoodanig, dat de Koning niet alleen de wedergevinge en voldoeninge van alle het gene den Aartsbisschop en de Monnikken van Kantelberg, mitsgaders de gevlugte Bisschoppen van London, Ely, Bath, en Lincoln ontnomen was, toestond, maar ook zijn Kroon, Rijksstaf, Mantel, en ring voor Pandolphus voeten ter neder ley, en zig t'eenemaal het oordeel en de Genade van de Kerk onderwierp. Zie hier een Koning van Kroon en rijksstaf ontbloot door de schendige listen van een Hof, 't welk zig niet ontzien hadde uit eigenbaat en tot bevorderinge van des zelfs onbepaalde Hierarchie den Keizer Ottho en dezen Koning in een en 't zelve jaar in den ban te doen. Pandolphus had zelfs de onbeschaamdheid van de Kroon enz. twee, sommige zeggen zes dagen by zig te houden, en gaf die den Koning niet wederom, dan na dat | |
[pagina 405]
| |
hy gezworen hadde (waar voor zijne Graven binnen stonden) dat hy en zijn navolgers de Kroon van Engeland en de Heerlijkheid van Yrland van den Roomschen stoel zoude houden voor een jaarlijksche schattinge van 1000. Marken Zilver. De interdictie van 't rijk en des Konings ontheffinge van den ban bleven uitgesteld tot dat de Geestelijken voldaan waren, waar toe den Koning Pandolphus 8000. marken zilver deed ter handen stellen. Deze Hoogmoedige Kerkvoogd trapte die veragtelijk met voeten, als willende te kennen geven, dat het geld de genade, die men den overtreder de Koning stond te doen, niet kon ophalen of verevenaren, en trok met het zelve na Vrankrijk, alwaar hy alles verhaalde en dien Koning verbood in zijn toeleg voort te gaan op straffe van den ban, dewijl Koning Jan zig aan de Kerk hadde onderworpen. Philip, die dezen geveinsden handel van Pandolphus verfoeide, en daar door in zijn eere en beurs leed, was zeer verstoord, en wilde in 't eerst zijn togt geenzins staken. Dog Ferdinand Grave van Vlaanderen, en Reginald Grave van Boulogne stelden hem in 't ongelijk en weigerden | |
[pagina 406]
| |
hem te verzellen, zoo dat hy genoodzaakt was zijn voornemen te staken. Philip voorgenomen hebbende wrake van den Grave van Vlaanderen te nemen, zond zijn Vloot derwaarts (zwerende dat Vlaanderen Fransch, of Vrankrijk Vlaamsch, zoude zijn) die te Damme inliep. De Graaf, die tijdelijk gewaarschouwd was, zond by Koning Jan om hulp, die aanstonds zijn Vloot Zee doet kiezen onder zijn natuurlijke broeder Willem Grave van Salisbury, Willem Hertog van Ga naar voetnoot*Holland, en den Grave van Boulogne: dewelke de Fransche Vloot in de haven van Damme overrompelden en t'eenemaal vernielden: waar na zy hun volk aan Land voerden en den Koning van Vrankrijk met groot verlies en schande na huis dreven. Koning Jan was door deze overwinninge en zijn verzoeninge met de Kerk zoo aangemoedigd, dat hy geld aan zijn Oversten in Vlaanderen, over gezonden, en een groot leger by Portsmuiden versamelt hebbende, van zin was zijn ouden vyand in Vrankrijk aan te tasten, terwijl Keizer Otto de vierde, den Grave van Vlaanderen zoude helpen, hoewel zulks geen voortgang hadde, dewijl | |
[pagina 407]
| |
zijne Edelen hem weigerden te volgen voor hy van den ban ontheven was, en hun voorregten bevestigt hadde. Dit deed hem aanstonds den Aarts-Bisschop en de andere Bisschoppen, die nog in Vrankrijk waren, ontbieden, met belofte van volle wedergevinge en voldoeninge van alles. Pandolphus en de Bisschoppen quamen hem te Winchester vinden, alwaar de Koning hen te gemoet ging en op zijn knyen met tranen in de oogen ontfing, hen biddende medelijden met hem en 't Rijk te hebben. Dus wierd hy na het toonen van groot berouw, van den ban, 't welk de omstaanders de tranen van medelijden uit de oogen perste, ontslagen, hebbende met eede belooft, de Heilige Kerk en de dienaars van dien te zullen liefhebben, en na vermogen tegen alle hunne Vyanden te beschermen en handhavenen; de goede wetten zijner voorzaten, voornamelijk die van Koning Edward te zullen doen onderhouden, en de quade af te schaffen enz. en op aanstaande Paasche volle voldoeninge te geven wegens 't gene de Geestelijken ontnomen was. [Reg. 16.] Dit verrigt zijnde stelde hy de regeringe van 't rijk aan Godefroy Fitspeter, en den Bisschop van Winchester, met be- | |
[pagina 408]
| |
vel, dat zy in alles met den Aarts-Bisschop van Kantelberg te rade zouden gaan, en trok na Portsmuiden om verder na Vrankrijk over te steken. Hier klaagden zijne Krijgsknegten aan hem, dat hun geld door 't lang vertoeven verteerd was, met verzoek van uit zijn schat kamer betaalt te mogen worden; dit sloeg hy plat af, en zeilde in een groote hevigheid na Jersy: dog ziende dat hem geen van de grooten volgden, en dat de tijd van 't jaar verloopen was, keerde hy na Engeland, en bragt een leger op de been om de Lords, die hem niet gevolgd waren, te straffen. De Aarts-Bisschop vertoonde hem te Southampton, dat dit tegen zijn eed, ten tijde van zijn ontheffinge van den ban gedaan, streed, en dat hy niemand dus vermogt te handelen zonder gewijsde van zijn Hof. de Koning antwoorde in groote verbolgentheid, dat hy de zaken van 't Rijk om zijnent wille niet wilde uitstellen, dewijl 't oordeel over leken hem niet aanging. Dus trok de Koning na Nottingham, werwaarts de Aarts-Bisschop hem volgde, en rond uit verklaarde, dat hy alle de gene, die de wapenen tegen iemand dus opvatte, in den ban zoude | |
[pagina 409]
| |
doen: Hy verkreeg ook een gezetten dag waar op de Lords by den Koning ten hove zouden komen, 't welk kort naderhand geschiede, zoo dat'er een Parlament te S. Pauls beraamt wierd. De Aarts-Bissop vertoonde in 't zelve een handvest van Henrik de Eerste, waar in hy de Oude vryheden van 't Rijk van Engeland volgens de Wetten van Koning Edward toestond, met die verbeteringen, dewelke zijn Vader op den raad zijner Baronnen bekragtigt hadde. De Lords, op 't lezen van dit handvest zeer verblijd, zwoeren in tegenwoordigheid van den Aarts-Bisschop voor die voorregten hun bloed te willen storten. Hier op wierd tussen hen en den Aarts-Bisschop een verbond getroffen, en 't Parlament afgebroken. Weinig tijds hier na overleed Godefroy Fitspeter regter van Engeland, een eerlijk en edelmoedig man, die door zijn opregt en wijs beleid den Koning nog eenigzins in toom hield. Men zegt dat Koning Jan op de tijdinge van zijn dood by Gods voeten gezworen zoude hebben, dat hy nu eindelijk Koning en Heer van Engeland geworden was. Sommige verhalen, dat Koning Jan omtrent dezen tijd de Ridders | |
[pagina 410]
| |
Thomas Hardington, en Raphael Fits-Nichols, een Klerk van London als gezanten na Miramumalim Koning van Africa, Maracco, en een gedeelte van Spanje gezonden heeft, met aanbiedinge om hem zijn Koningrijk over te geven, en het zelve van hem als zijn Heer te leen te houden: en dat nog 't argste zoude zijn, dat hy gereed was de Christelijke Godsdienst (die hy ydel oordeelde) te verlaten en de Mahometaansche te omhelzen. Dog het is ruim waarschijnelijker, dat dit een snood verdigtsel is van de Monnikken, die te lijdig op Koning Jan gebeten waren, en van ouds her van zulke wyve praatjes niet vies zijn geweest; hoewel Koning Jan de fijnste borst niet is geweest, gelijk blijkt uit zijn zeggen, toe hy een zeer vet hart door de honden zag opstooten. Ziet hoewel dit dier gevaren, en hoe vet het is, en ik durve nogtans wel zweren, dat het nog nooit de Mis gehoort heeft. De Koning bespeurende de hardnekkigheid van den Aartsbisschop, wist den Paus, die door groote giften en beloften tot alles te brengen was, zoodanig door groote geldsommen, en bevestiginge van het leenroerig maken van Engeland aan den Pauselij- | |
[pagina 411]
| |
ken zetel te belezen, dat hy den Bisschop van Tusculum als Legaat afzond om alle geschillen tussen den Koning en de Geestelijken by te leggen, 't welk in eenige vergaderingen zoo verre gebragt wierd, dat de interdictie van 't Rijk, die zes maanden en 14 dagen geduurt, en zoo vele rampen na zig gesleept hadde, afgedaan wierd. De Geestelijken houden vervolgens by den Legaat tegen den K. aan, dog deze, die immers zoo goudzugtig was als zijn Meester, antwoorde hen, dat zijn bevelschrift daar van niets melde, hen radende by den Paus dien aangaande te klagen. Zy bemerkten wel haast dat de Legaat tot des Konings belang gewonnen was, die nu te Roome als een zeer Onderdanige en Zagtmoedige zoon van de Kerk geprezen wierd, daar de Geestelijken in tegendeel wegens hun hardnekkigheid tegen hem beschuldigt wierden. Geen wonder! want de Koning hadde een nieuw handvest van Leenroerigheid van 't Rijk aan den Paus geteekent, waar tegen de Aartsbisschop en andere een opentlijk en plegtelijk appel inbragten. Koning Jan had nu de handen wat ruimer, en ging derhalven, na 't afdoen der verdere geschillen aan den Legaat en eenige zijner Staats- | |
[pagina 412]
| |
bedienden aanbevolen te hebben, na Rochel, alwaar vele voorname Baronnen van Poictou hem getrouwheid zwoeren. Met deze rukt hy het Land in, herwint verscheide Kasteelen en plaatsen van aangelegentheid. Naderhand trok hy in Bretagne, hernam Nantes, en vervaardigde zig om Louis de Zoon van Philip aan te grijpen, dog de trouwlooze Poictouvinen weigerden te vegten, zoo dat Koning Jan tot zijn oneindige smart uit het veld moest wijken, en een schandelijk bestand met den Koning van Vrankrijk maken. Dus eindigde des Konings laaste onderneminge over Zee. Middelerwijl had Keizer Otto de vermaarde slag by Bovines verloren. In deze slag wierden de Graven van Vlaanderen, Salisbury, Boulogne, Savoyen, en Luxenburg, nevens de Hartogen van Brabant en Limburg gevangen genomen, en vele Grooten enz. verslagen. De Baronnen van Engeland zwoeren omtrent dezen tijd te St. Edmundsbury op 't Hoog Outer, dat, indien de Koning hen de Vryheden en Voorregten door Henrik de Eerste toegestaan niet gaf, zy hem zouden beoorlogen, tot dat hy hen daar in had voldaan. Zy besloten ook den Koning na | |
[pagina 413]
| |
Christimis daar toe te verzoeken, 't welk zy ook deden: dog de Koning, ziende hun oorlogs toestel en hardnekkig voornemen, gaf hen goede woorden en verzogt tijd van beraad tot Paaschen, en nam in die tijd het Kruis aan als een teeken, dat hy zig vervaardigde om een Kruistogt na 't Heilige Land te doen, 't welk sommige meer zijn vreeze dan Godsvrugt (iets zeldzaams in Grooten) toeschrijven. De Baronnen merkten dit aan als een streek om hen om den tuin te leiden, en trokken met een leger na Oxford, alwaar de Koning hen verwagte om hen antwoord op hun verzoek te geven, ten welken einde hy den Aartsbisschop en andere deftige Raden aan hen te Brackly zond om te weten, welke die wetten en voorregten waren, die zy verzogten. Deze wierden hem voorgelezen, waar op hy wederwaardiglijk vraagde. Waarom de Baronnen ook het Koningrijk niet verzogten? en zwoer, dat hy die Vrijheden nooit toe zoude staan, waar door hy zelf een slaaf gemaakt zoude werden. Zoo moeilijk is het den Vorsten hun aangematigde weder af te smeeken. Hier op belegerden de Baronnen, die Robert Fits-Walter tot hun bevelhebber hadden ge- | |
[pagina 414]
| |
koren, en hem de Marschalk van 't leger Gods en de H: Kerk noemden, het Kasteel van Northampton, 't welk zy na een beleg van 15 dagen verlieten, en na Bedford togen, dat hen wierd overgegeven. Die van Lodon lieten hen aldaar heimelijk weten, dat de stad tot hun dienst was en hun bescherminge verzogt. Hier op wierden zy, op belofte van schadeloos houdinge, binnen London met vreugde ontfangen, alwaar hun getal zoodanig toenam, dat de Koning, die byna teenemaal verlaten was, hen niet alleen de verzogte wetten en vryheden toestont, maar ook, dat'er vijf-en twintig gekore rijksgenooten zouden zijn, die zorge zouden dragen, dat die wetten en vryheden gehandhaaft wierden, en den Koning, in geval van weigeringe, daar toe zouden dwingen. enz. De Koning was door dezen handel geweldig getroffen, en beraamde in zijn gemoed alle middelen om zig uit deze ongelegentheid te redden, en zond die zelve nagt bevel aan zijn getrouwste Kasteleinen om hun Kasteelen heimelijk van alles te voorzien, en nam des morgens voor den dag de vlugt na het eiland Wigt. Van daar | |
[pagina 415]
| |
zond hy Gezanten na Rome (daar hy thans zeer wel stond) om over deze afgeperste Wetten enz. te klagen. De Paus verklaarde alles kragteloos en van geener waarde, en deed de Baronnen in den ban. De Koning had ondertussen in Brabant, Poictou, Gascogne, enz. volk doen werven, en by Douvres tegens Ga naar voetnoot*St. Michiels dag bescheiden, alwaar hy hen op de gestelde tijd ontmoette: En 't en ware Hugo Boues, wien de Graafschappen van Suffolk en Norfolk beloofd waren, met 40000. zoo Mannen, Vrouwen, als kinderen door storm op Zee verdronken waren, zoude de Koning het rijk onder een zwaarder juk hebben konnen brengen dan ooit de Normannen gedaan hadden. Want met die benden, die hy reeds hadde, won hy alle de Kasteelen der Baronnen tot de grenzen van Schotland, en was volslagen Meester van 't rijk, London alleen uitgezonderd, alwaar de Baronnen zig gezamentlijk onthielden. [Reg. 18.] Deze Stad oordeelde hy (die gezworen hadde by den anderen te zullen leven en sterven) niet raadsaam aan te tasten en trok derhalven van Rochester na | |
[pagina 416]
| |
St. Albans, alwaar hy den ban des Paus tegen de Baronnen liet afkondingen. Hier verdeelde de Koning zijn leger, meest in roofgierige vremdelingen bestaande, in tween. d'Eene helft onder zijn broeder beval hy het Land en de Kasteelen om London te bewaren, en de Stad alle toevoer af te snijden; en met de andere helft trok hy Noordwaarts verwoestende alles dat hem voorquam, zoo dat d'ellendige Landzaten door deze twee legers tot d'uiterste ellende gebragt wierden. Koning Jan was reeds tot Berwik getrokken, en dreigde de Koning van Schotland in zijn rijk te bestoken; dog hy was genoodzaakt te rug te keeren en zorg voor zijn eigen rijk te dragen. Want de Baronnen, die door 't missen van hun inkomsten, en 't schende van hun vrouwen en dogters, tot wanhope gebragt waren, zonden aan Lodewijk, zoon van den Koning van Vrankrijk om hulp, met verzoek, dat hy de Kroon van Engeland zoude gelieven aan te vaarden, waar toe zy hem met een vrye verkiezinge beloofden te verkiezen, en gijzelaars tot volbrenginge van 't beloofde te leveren. Deze aanbiedinge wierd aangenomen, en de Baronnen spoedige | |
[pagina 417]
| |
hulp toegezegt. De Paus van alles verstendigd, verzogt den Koning van Vrankrijk, dat hy niet zoude toelaten, dat zijn zoon de Koning van Engeland (als zijnde by overgifte een Leenman van den H. stoel) ontruste. De Koning van Vrankrijk antwoorde, dat het Rijk van Engeland nooit een erfdeel van St Pieter was geweest nog zoude zijn, en dat Jan nooit Wettig Koning was geweest, en indien hy al Wettig ware geweest, dat hy 't Rijk hadde verbeurt door de moord van Prins Arthur, en dat hy het Rijk niet konde leenroerig maken zonder de toestemminge der Baronnen, enz. De afgevaardigden vertrokken vervolgens misnoegd. Prins lodewijk stak met 600 schepen en 80 andere vaartuigen van Kalais na Engeland over, en landde op den 21 van Bloeimaand te Sandwich in 't Graafschap Kent. Koning Jan, die hem te Douvres verwagte om hem in 't landen aan te grijpen, darde hem op 't hooren van zijn groote magt, en 't mistrouwen, 't welk hy op zijne gehuurde vremdelingen had, niet aantasten, maar verliet het veld na dat hy 't Kasteel van Douvres aan Hubert de Burg te bewaren gegeven hadde, die het ook tot zijn | |
[pagina 418]
| |
eeuwige lof zoo wel verdedigde dat Prins Lodewijk het nooit kon overweldigen. Prins Lodewijk, die zonder tegenstand te London met vreugde ingehaald was, wierd aldaar van de Baronnen als hun Opper-Vorst gehuldigt, waar op hem de Graven van Salisbury, Warren, Arundel, en vele Grooten toevielen, hoewel eenige den Koning getrouw bleven en hun Kasteelen tot het uiterste verdedigden. Guallo volmagtigde des Paus, deed Prins Lodewijk en zijn aanhang in den ban, dog dit bragt den viand geen groot nadeel, en Koning Jan maar weinig voordeel toe. Het rijk wierd aan alle kanten verwoest, daar de Koning met een groot leger 't zijne ook toe deed, trekkende van Lin in Norfolk met een vast voornemen om Lodewijk aan te grijpen, dog zijn pakkaadje, tros, geld, enz. verongelukte en verzonk in de Zanden, tusse Lin en Boston welk verlies den Koning een oneindig hartzeer veroorzaakte, waar op de heete koorts volgde, waarom men hem een ader opende; dog door 't eten van Perzikken en drinken van versche Aal nam de koorts zoodanig toe, dat hy op den 19 van Wijnmaand 1216. overleed, na dat hy 't nagt- | |
[pagina 419]
| |
maal hadde ontfangen, en aan zijn zoon Henrik hulde hadde doen zweren van de byzijnde Edelen. Andere zeggen, dat hy in de Abdy van Swins-Head door een Monnik met wijn, daar 't vergif van een padde in gedaan was, is vergeven. Hy was 51 Jaren oud, hebbende 18 Jaren, vijf maanden, en vier dagen geregeert. Een zijner Vyanden maakte op zyn dood dit volgende,
Anglia sicut adhuc sordet foetore Johannis,
Sordida foedatur foedante Johanne Gehenna.
Hy had geen kinderen by zijn eerste Gemalin: dog by Isabelle, zijn tweede, twee zonen en drie dogters. Henrik volgde hem in 't Rijk, en Richard wierd Graaf van Cornwal en naderhand Roomsch Koning verkoren. Zijn dogter Johanna was met de Koning van Schotland getrouwd; stervende zonder kinderen. Leonora trouwde met Simon Grave van Leicester. En Isabella, was de Gemalin van Keizer Frederik de tweede. Hy had ook twee naturelijke zonen en eene dogter, die met Lewelin Prins van Wals-Engeland trouwde. Hy was tamelijk kloek van gestalte, eenigzins vet, en van een stuursch gezigt. Zijn deugden en gebreken zullen best in | |
[pagina 420]
| |
zijn leven blijken. Hy wierd op zijn verzoek te Worcester onder 't Hoog Altaar begraven. |
|