De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– Auteursrechtvrij
[pagina 375]
| |
Salomonis van Til Theol. Dordrac. Phosphorus Propheticus seu Mosis & Habakuki Vaticinia, Novo ad istius Canticum & hujus librum Propheticum Commentario illustrata, & cum justâ rerum historiâ accuratiùs collata. Hisce accedit Dissertatio Paradoxa Theologico-Chronologica de anno, mense, & die nati Christi.Dat is, Salomon van Tils, Dordregts Godgeleerde, Prophetische Morgenstarre, of de Prophetien van Mozes en Habakuk, opgehelderd met een nieuwe verklaringe, en naauwkeuriger vergeleken met de nette Historie der zaken. Hier by komt een | |
[pagina 376]
| |
Wonderspreukige Godgeleerde en tijdrekenkundige redeneringe over het jaar, de maand, en de dag der Geboorte van Christus. Te Leiden by Jordaan Lugtmans 1700. 120 bladen. Met privilegie.
DE eerste hervormers van den Godsdienst, die door ingeslope over- en bygeloovigheid vry verre vervallen was, vonden overvloedig werk om de Goddelijke waarheden van menschelijke dwalingen te schiften en zuiveren, om de zelve den Christenen tot overtuiginge voor oogen te stellen; zoo dat hen geen genoegzame tijd overig bleef om de Bibelsche Voorzeggingen zoo te konnen verhandelen en na speuren, dat zy daar door Gods wegen in de zelve ten vollen konden ontdekken. Maar zedert men de handen wat ruimer kreeg, de wijl de twist wat ter zijde geraakt is, hebben vele geleerde verstanden, en onder die voornamelijk de vermaarde Hr. Cocceus hun werk gemaakt om in die verborgenheden dieper in te dringen, dewelke dan ook aan anderen, die zig van hun arbeid bedienen, den weg baanden om door haar naarstigheid nog verder in de Propheten te vorderen. Onder deze voortreffelijke Godgeleerden verklaart de Hoog Leeraar van Til uitvoeriglijk het laatste Lied van Moses als op Christus en zijn Kerk passende. Hy handelt, volgens zijn gewoonte in zijn uitgegeve Psalmen, op deze wijze. Hy geeft ons eerst een inleidinge tot dit Lied, van 't welk hy God den | |
[pagina 377]
| |
Auteur stelt, die Mozes hier als een beschuldiger tegen de Joden invoert, en Hemel en Aarde tot getuigen roepende, en 't vonnisse in 't laatste der dagen uitsprekende tegen de Joden, die Christus, den Hoeksteen van alle zaligheid verworpen hadden. De Hr. van Til toont met verscheide redenen, dat dit Lied hier op alleen doelt, en geenzins op de verwoestinge van der Joden gemeene best door de Chaldeen. Die dit een Lied hoort noemen stelt gewisselijk vast, dat de Digtkunde in 't zelve plaats moet hebben: dog wat soort van Vaarzen deze zijn komen de Schrijvers niet over een. De Hr. van Til stelt vast, dat in dezelve drie onderscheide uitkomsten moeten aangemerkt worden, die hy ook in een beknopte ontledinge voorstelt; tredende vervolgens tot de verhandelinge der zaken, in welk de kragt der woorden in de Grondtaal naauwkeuriglijk aangewezen, en den lezer 't begrijp van deze zijne stellinge en des zelfs waarheid kragtiglijk word ingeprent; en dit alles op een zoo gemakkelijke en overtuigende wijze, dat 'er niets duister overblijft, te meer dewijl hy alles met gelijkluidende Voorzeggingen opheldert. Over 't vijfde vers, daar de vertalers gansch oneenig zijn, is hy wijdloopig om den lezer den regten zin te doen bevatten. Ons uittreksel zoude te verre uitloopen indien wy de zeer uitnemende zaken, met welke dit werk vervuld is, zouden melden: want elke regel heeft zijn opmerkinge, en men zal niets vinden, dat ons door de klaarheid der bewijzen niet verwonderd zal doen staan. Het bewijs van zijn eerste stellinge is overtuigend: | |
[pagina 378]
| |
hy beweert dat dit de Staat van 't geschil is; of de Messias, die als het Vrouwen zaad beloofd was, alleenlijk mensch moest wezen, en vervolgens dat daarom een enkel mensch met regt de dood waardig was, die zig voor de zone Gods uitgaf; dan of de Messias God en Mensch in een persoon moest zijn: Dat dit laatste teenemaal noodzakelijk was bewijst hy met verscheide kragtige redenen uit dit Lied; waar op hy ons een Historische vervullinge van 't zelve dus door hem verklaard laat volgen, waar uit blijkt, dat het Oude en Nieuwe Testament spreekt van dingen, die onder de Joden zijn geschied, en van Moses hier voorzegt worden. Op dat nu niemand zig zoude laten innemen met de gedagten, dat het Jodendom zig nooit meer gezet heeft tegen de afgodery, dan ten tijde van de verwoestinge des tweeden Tempels, haalt hy dit wat breeder uit, hoe zy dan op die tijd konnen gezegd worden vremde Goden gedient te hebben. Dus treden wy tot de tweede uitkomst, beginnende met vers 19. en eindigende met vers 28, alwaar Moses, na dat de zake bepleit was, het vonnis gaat vellen over de ongeloovige Joden in de tegenwoordigheid van de nu geroepene Heidenen, 't welk hy bewijst niet anders toepasselijk te zijn dan op de verwoestinge van 't Joodsche Gemeenebest. Nu zien wy verder een korte ontledinge, en vervolgens de verhandelinge der zaken, waar in God in 't Vonnisse redenen geeft van der Joden verwerpinge, 't welk uit de woorden zelfs en overeenkomende voorzeggingen zonne klaar betoogd word, zoo dat de Wet der wederver- | |
[pagina 379]
| |
geldinge hier plaats hadde, en der Joden gedrag jegens God op de zelve wijze vergolden wierd met verscheide straffen, dog egter zoodanige, waar mede Gods toorn nog niet gestild was. Het bewijs, dat hier op volgt, toont, dat het Gods oogmerk is, in 't uitspreken van dit Vonnisse, de volgende eeuwen te doen blijken hoe gevaarlijk het is de Godheid van Christus te loochenen, op dat zy zig voor dergelijke rampen en oordeelen zouden wagten. Indien nu alle deze ongevallen de Joden waarlijk zijn overgekomen (gelijk zekerlijk geschied en in dit lied voorzegd is) wat kan men dan anders denken, zegt de Geleerde Schrijver, dan dat hen die straffen om die zelve oorzaak en misdaad zijn overgekomen, waar van dit Prophetische Lied spreekt, 't welk hy uit de Geschiedenissen van de eerste Christen tijden klaar bewijst. De derde uitkomst is de verhooginge van Christus Koningrijk na het uitstaan van verscheide strijden, verdrukkingen, en wederwaardigheden, waar in drie onderscheide personen, verhaal doende van byzondere tijden, ingevoerd worden van vers 29 tot 43 met een naauwkeurige aanwijzinge van de tijd die yder beoogt. Hier op geeft hy ons weder een korte ontledinge, die van een verklaaringe van woorden en zaken gevolgd word, op zulk een wijze, dat alle de woorden, die ons als zinnebeelden voorkomen, zeer net verklaard worden, en teffens getoond op wien ze toepasselijk zijn. By deze gelegentheid bewijst ons de Hr. van Til, dat Moses hier met nadruk van deze zaken spreekt, en hoe kragtig hy die voordraagt, waar by gevoegd is | |
[pagina 380]
| |
een Historische aanwijzinge van de vervullinge van dit alles om dus de Goddelijkheid van dit lied in allen deelen te bevestigen. De andere voorzegginge is geschreven door den Propheet Habakuk, welke naam hy ook niet te vergeefs draagt, als die de bezwijkende hope der Joden door nieuwe beloften weder quam opwekken. Zijn Ouders of geboorte plaats kan men met geen zekerheid melden, hoewel hier verscheide gissingen worden bygebragt. De bewijzen zijn egter kragtig, dat zijne voorzeggingen van Goddelijk gezag zijn; en 't is ligt uit zijn tale aftenemen wanneer dezelve geschied zijn, te weten, niet lang voor de togt van Nebuchadnezar tegen de Joden omtrent de regeringe van Koning Jojakim, Manasse, of Ammon, wanneer Israël in leere en zeden ten hoogsten ontaard en verdorven was. In dit gezigt staat ons aan te merken een onderling gesprek tussen God en de Propheet, die in de plaats van 't volk, dog met deszelfs woorden, tot God nadert. Het oogmerk van dit gezigt is een verbetering van de vooroordeelen in de geloovigen, waar van de gansche vertroostinge des geloofs afhing: want als zy de goeden uitkomst, van alle de aanstaande rampen en elenden overwogen, zouden zy reden gehad hebben om zig van hunne lichamelijke vreeze te ontslaan. Derhalven zien wy hier geopenbaard een ontdekkinge van Gods wegen zoo voor als na de komste van Christus, daar 't geloof op staroogen moest, 't gene hen ook tot troost zoude strekken. De wegen Gods worden ons hier op tweederhande wijze vertoond, | |
[pagina 381]
| |
aan d'eene zijde het Koningrijk van Christus, zoo als hy het na zijne opstandinge zoude opregten met toezendinge van alle heil en uitdeelinge van overvloediger genade; aan d'andere zijde zoo als men het in volle Heerlijkheid zal zien na het onderwerpen van alle zijne vianden. Voor de komste van Christus, voorzegt de Propheet, was Gods voornemen het gansche, en teenemaal verdorve, Jodendom te zuiveren door 't zelve van de Chaldeen gevankelijk te laten wegvoeren, welke roede hy te zijner tijd zoude verbreken, en zijn volk in vrijheid herstellen tot de tijd, wanneer Christus zelfs zoude komen en hen een eeuwige geregtigheid verkondigen. Na de komste van Christus, zegt de Propheet verder, hadden de Joden zeer verkeerde gedagten van zijn rijk en des zelfs Vleeschelijke voorspoed, daar in 't tegendeel Gods voornemen was het zelve door vianden, zware verdrukkingen, en tegenspoeden te oeffenen, dog die hy zoodaning zoude bedwingen en eindelijk dempen, dat de Kerke, nu Heerlijker door alle hare overwinningen, gerustelijk onder de bescherminge van haar Koning Jesus zoude leven. De algemeene verdeelinge van deze gansche voorzeginge stelt hy dus; eerstelijk, een t' zamenspraak tussen God en den Propheet in den naam der geloovigen klagende over de verdorvenheid van die tijd Cap. 1: v. 2. 4, alwaar God zig als Regter komt vertoonen, en ontdekken, dat hy voorgenomen hadde de Joden door de Wegvoering der Chaldeen te zuiveten Cap. 1:5. 11. waarop de Propheet aanhoud, hoe deze wegen Gods met zijne betame- | |
[pagina 382]
| |
lijkheid bestaan konnen, Cap. 1:12.17, en dan Gods antwoord, zijne verdere wegen gansch cierlijk beschrijvende, en zijn volke van de toekomende zaken, als hem ten vollen betamelijk, onderregtende, Cap. 2. Ten tweeden, een Heilig lied deze wegen Gods herhalende, in 't welk de Propheet in de naam van 't volk voorstelt, wat het dien aangaande in den geloove gebeden heeft en tot verheerlijking van Gods naam verwagte: hier verandert hy Gods voorzeggingen in gebeden en wenschen voor de Welstand van zijn Kerk, zig niet alleen verzekerende van een goeden uitslag van alle hare worstelingen en strijden, maar ook God smeekende om hulp in hare zwaarste ontmoetingen. Yder deel heeft voor af des zelfs ontleedinge, 't welk ons een kort begrip van de zaak geeft; waarop een letterlijke verklaringe der woorden en spreekwijzen volgt, in welke alles ter zake dienende zoo volkomelijk is uitgehaald, dat 'er niets aan schijnt te ontbreken: Want na dat de Hr. van Til de Hebreeuwsche woorden in t' byzonder heeft onderzogt, en haar verscheiden kragt en beteekening aangewezen, toont hy wat nadruk dezelve alhier in elke zake hebben. Alles dus uitgelegd zijnde treed hy tot de spreekwijzen, toonende uit verscheide andere voorzeggingen hoe dezelve opgevat en verstaan moeten worden. Dus voert hy ons op een zeer aangename en ongevoelige wijze langs een effene weg, op welke niemand kan struikelen of twijfelmoedig staan, tot het voorstellen van zijn gevoelen, ons toonende op welke zaken de Propheet in deze woorden eigentlijk doelt. Zijn 'er | |
[pagina 383]
| |
zaken die zinnebeelden van andere zijn, 't welk in Gods woord zeer dikwils voorkomt, die haalt hy zoo net en uitvoerig uit den grond op, en steld dezelve zoo klaar ter bezeffinge voor oogen, dat hy ons niet alleen tot zijne gedagten overhaalt, maar ook overtuigt dat d'allergrootste geleerdheid tot zulk een werk alleen bequaam is. Onze Hoog-Leeraar verschaft ons eindelijk een overtuigend bewijs van de waarheid zijns zeggens door 't vergelijken van de woorden met der zelver vervullinge, om dus aan d'eene zijde te toonen, dat hy de zake wel heeft gevat; en aan d'andere te bewijzen, dat de Kerke nooit te vergeefs op God gehoopt of betrouwt heeft, maar dat zelfs de volgende eeuwen God die wegen hebben zien bewandelen, dewelke de voorvaderen, zig op God verlatende, hunne nakomelingen door den geloove hadden afgemaalt. Dit braaf werk heeft agter aan niet alleen een Bladwijzer van de Hebreeuwsche woorden maar ook van de voornaamste zaken, in welke de lezer de kern dezer keurlijke stoffe zal vinden. Hier mede zullen wy een einde maken van de Hr. van Tils Prophetische Morgenstarre, en een weinig rusten, op dat wy naderhand met een frissen geest zijne Godgeleerde redeneringe over de geboorte van Christus mogen beschouwen. |
|