De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– Auteursrechtvrij
[pagina 283]
| |
Lettres de Mr. le Chevalier, Guill. Temple, & autres Ministres d'Etat, Tant en Anglettere que dans les Païs Etrangers. Contenant Une Relation de ce qui s'est paslé de plus considerable dans la Chrêtienté depuis l'année 1665. jusqu'a celle de 1672. Revûë par le Chevalier Guillaume Temple quelque tems avant sa mort; & publiées par Jonathan Swift, Chapelain de son Exc. le Comte de Berkeley, un des Lords Regens du Royaume d'Irlande. Traduites de l'Anglois. Tome I.Dat is, Brieven van den Ridder Willem Temple en andere Staats bediende, zoo in Engeland als in andere landen, behelzende een verhaal van 't merkelijkste, dat in 't Christenrijk is voorgevallen zedert het jaar 1665 tot dat van 1672, door den Ridder Wm. Temple eenigen tijd voor zijn dood overgezien; en uitgegeven door Jonathan Swift, Kapellaan van zijn Excelentie de Graaf van Berkeley, een der Heeren Regenten van Yrland, uit het Engelsch vertaald, eerste deel. Hage, by Henrik van Bulderen 1700. in 12. 20 bladen. | |
[pagina 284]
| |
EEn afgezant, dewelke zijn Meesters zaken met een gewenschten uitslag zal verrigten, behoort niet alleen in staatkunde door en door afgerigt, maar ook bequaam en vlug van verstand en oordeel te zijn, om in alle voorvallende gelegentheden zijn schrander en vaardig antwoord net ter zake gereed te hebben. De wel bedreve en zeer omzigtige H. Wicquefort gaf over eenige Jaren den Gezanten een treffelijk voorschrift in zijn boek, Ga naar voetnoot*L. Ambassadeur et ses Fonctions. Maar een net vervolg van een gansche, en wel overwoge, onderhandelinge zal hen ongetwijfeld veel nutter en dienstiger zijn, om dus een reeks van staatkundige voorvallen uit andere te konnen leeren. Wy geven derhalven hier een uittreksel van een werk, dat hoge en lage standspersonen tot nut en vermaak kan strekken; te meer dewijl deze brieven van de Heer Temple (de roem en luister der Gezanten, die ooit aan dezen Staat zijn gezonden, en dewelke, nevens de hooge agtinge van de gansche regeringe, de Harten der Nederlanders ten vollen bezat) ons verscheide voorname onderhandelingen omstandiglijk ontdekken, die verscheide schrijvers van die tijd ontbraken, en tot nog toe den meesten onbekend waren. Zijn eerste onderhandelinge als gezant was met den bekenden Bernard van Galen, Bisschop van Munster, met welke hy niet veel werks hadde: want deze Geestelijke Vorst, die, gelijk hy zegt, het zwaard beter dan de Mijter paste, een onverzoenlijk Viand van dezen Staat, jeukten de handen, om met dezelve in oorlog te | |
[pagina 285]
| |
geraken, indien hy maar geld tot deszelfs uitvoeringe konde bekomen. Hy dan hoorende, dat 't hof van Engeland insgelijks tot de Vredebreuk zeer genegen was, zond ten dien einde, dog gansch heimelijk, den Baron van Wrede, met wien de voornaamste zaken reeds gesloten waren, aan K. Karel de 2de. om van geldzaken te handelen. Het zeggen dezes Bisschops in dit geval was aanmerkelijk, dat, ingeval hy te kort schoot en zijne landen verloor, hy nog geld genoeg in een der banken van Italië hadde om een Kardinaals hoed te koopen. De Ridder Temple wierd ondertussen na den Bisschop afgevaardig dog zonder Character, stoet, of uitrustinge om geen de minste argwaan aan Nederland te geven; zoo dat hy den Bisschop, dog alleenlijk des nagts, te Coesfeld sprak, en in drie dagen de handelinge voltrok. Dit was alles zoo heimelijk aangelegd, dat de eerste en grootste betalinge te Antwerpen gedaan, en des Bisschops Landmagt tot 18000 mannen vergroot was, eer de Staten eenig vermoeden begonden op te vatten. De H. Temple had alles met zoo veel yver ('t welk hy zig nader hand met geen genoegen kon erinneren) aangedrongen, dat de Bisschop zijn magt, zelfs boven verwagtinge van Karel in 't veld bragt, hoewel hy doot 't agterblijven van het Engelsch geld, en de toebereiedselen van verscheide hoogduitsche Vorsten om zijnen toeleg met geweld te stremmen, zig ras gedrongen zag zyn Engelschen bondgenoot te begeven, en te Cleef een afzonderlijke vrede te sluiten. Karel, die hoewel te laat, de nood des Bisschops was bekend gemaakt, gaf bevel, | |
[pagina 286]
| |
dat men den Bisschop de beloofde penningen aanstonds zoude voldoen, en dat de Hr. Temple zig met alle spoed by hem zoude vervoegen, om hem in zyn belangen te houden en de vrede te steuiten; Dog hy quam, na een gevaarlyke en zeer moeilyke reize, te laat. Na het sluiten van de Vrede tussen Engeland en Holland te Breda, gebruikte koning Karel den Staatkundigen Heer om een verbond met den Staat aan te gaan tot stremminge van den voortgang der Fransche Wapenen in de Nederlanden, alwaar zy in eene veldtogt tot in 't hart van Vlaanderen waren gedrongen, en de meeste vaste Steden ingenomen hadden. Dit gelukte hem zoo wel, dat hy met de Heeren de Wit en Ysbrant die onderhandelinge in vijf dagen (een ongehoorde zake voor de gene, die de Nature van onze Staatsregeringe verstaan) tot genoegen voltrok, en in die tijd drie Tractaten, in dit zijn werk van woord tot woord ingelast, sloot. Hier prijst hy zeer hoog de openhartigheid, vlijt, trouwe, en liefde tot het Vaderland, de welke in den Hr. Raadpensionaris Johan de Wit uitblonken; en stelt hem onder de braafste Staatkundigen van onze Eeuw. Dit dus volbragt zijnde vertrok hy nevens eenige afgezondenen van dezen Staat na Brussel, om den Markgraaf van Castel Rodrigo te bewegen, dat hy een der alternativen, door Vrankrijk voorgesteld, zoude aannemen, en zijne Volmagtigden na Aken zenden om een Vrede met Vrankrijk te sluiten: dog dit had vry wat moeite in eer men dien Heer daar toe konde brengen, dewelke altemet dreigde liever alles aan Vrankrijk over te geven als zoo gehandeld te wor- | |
[pagina 287]
| |
den. Deze Markgraaf kon in 't byzonder niet wel overeen komen met de Hr. Burgersdijk een der afgezondenen van dezen Staat; zoo dat zelfs de woorden nu en dan zeer hoog rezen: maar alles wierd door de voorzigtigheid van onze Schrijver bygelegd, en de Baron van Bergeyk door den Markgraaf gezonden om de Vrede te teekenen. Dus scheen alles afgedaan; dog eenige beuzelingen van gering belang baarden hier meer moeite en onlust dan de hoofdzaken zelve; 't welk tot een zoo groote verwyderinge uitbarste, dat het op 't punt van breken stond, en de Franschen Afgezant dreigde de reeds geschreve Tractaten aan stukken te scheuren en te vertrekken, dewyl de Baron van Bergeik in 't weigeren van zekere vollemagt zoo halstarrig bleef volharden, dat onze schrijver zeer veel moeite hadde eer hy hem tot het afstaan van zyn opzet konde bewegen, waar over hy ten hoogsten klaagt. De Vrede wierd dan eindelijk gesloten, en, om de zelve in Europe bestendig te maken, de bekende Triple Alliantie aangegaan; welke naderhand wegens den quaden uitslag de kreuple wierd genoemd. Om den inhoude dezer brieven te weten kan de Lezer gemakkelyk langs dezen weg gaan: Wil hy een beknopt verhaal van de voorgevallene zaken in deze onderhandelinge hebben? Hy leze de brieven aan zyn Vader en Broeder geschreven: Zoekt hy 't vervolg der zaken, en wat zwarigheden zig telkens opdeden? Hy doorbladere de brieven aan den Lord zegel-bewaarder, en den Grave van Arlington in Engeland, en aan Raad-Pensionaris in Holland, alwaar | |
[pagina 288]
| |
hy een wydloopig berigt zal krijgen van 't gene in die gewigtige zaken is voorgevallen. Wy vinden hier ook verscheide brieven, dewelke die stoffe niet raken. De brief aan de Baron van Wrede is Galant, pag. 20. 't Verhaal van het onmatig drinken op zyn laatste reis na Munster, toe de Bisschop hem onthaalde, meld de overdaad van dien. Men zal misschien geen beter brief van rouwklagten, of met netter uitdrukkingen, konnen vinden, dan die, dewelke hy aan den Raad-Pensionaris de Wit schreef, over het verlies van defzelfs gemalin pag. 370, gelyk ook het antwoord van dien Heer, pag. 466, zeer opmerkelyk is, Ik moet hier niet vergeten, dat deze brave Gezant, aanstonds na het treffen van dat naauw verbond, wel koude bemerken, dat aan 't Engelsche hof vele ongeruste geesten en geslage vianden van dezen Staat waren, dewelke van die tyd af dat quaad begonden te brouwen, 't geen in 't noodlottelijk Jaar 1672 dezen Staat met de ondergang dreigde; dewyl de Ridder Clifford een bitter viand van dezen Staat, even na 't sluiten van de Triple Alliantie dorst zeggen; niet tegenstaande alle deze vreugde teekenen, die men nu bedrijft, moeten wy nog een oorlog met Holland hebben, en dat in korten tijd pag. 381. de Hr. Temple beklaagt zig dikwils over 't quade gedrag van den altewel bekenden Envoyé Douwning, wiens geldzugtigen aart de meeste oorzaak van den Oorlog tussen ons en de Engelschen in 't Jaar 1665 is geweest. Agter zyn nog bygevoegd verscheide brieven aan de Hr. Temple, de meeste van de Hr. de Wit aangaande de onderhandelingen, van welke reeds is gesproken. |
|