De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– Auteursrechtvrij
[pagina 289]
| |
Brieven van den R. Temple, enz. Tweede deel in 12. 17 bladen.DIt is een enkel vervolg van het voorgaande, in 't welk het byzonderste is, dat de H. Temple hier omstandiglijk vertoont, hoe vele hinderpalen zig van tijd tot tijd op deden, eer de Triple Alliantie, of het driedubbeld verbond, eindelijk ten vollen wierd voltrokken: want de zweden wilden hunne Ratificatie, of vast en goedkeuringe, geenzins uitwisselen, 't en zy Spanje daar nevens 200000 Rijksdaalders gereed geld ter neder telde; of Engeland en dezen Staat zig voor die penningen borgen stelden, en die schuld als eigen op hen namen; waar toe zy haar niet zeer genegen toonden. Spanje aan d'andere zijde wilde van geen geld scheiden, of zy wilden zeker verdrag by de drie bondgenooten opgesteld, te gelijk in handen hebben, om gerust te konnen zijn op hoe vele hulpbenden zy staat zouden konden maken, en wanneer dezelve, ingevalle Vrankrijk den oorlog tegen hen mogt verklaren, by de hand zouden zyn. Dit geschil baarde vervolgens onder de Gezanten zulk een verwyderinge (dewyl de tegenstrevinge van Spanje zoo lang duurde) dat de H. Mareschal een der Zweedsche Gevolmagtigden, na dikwils zulks gedreigt te hebben, misnoegd uit den Hage vertrok. Dog ten laatsten wierd de zaak na veel tegenstribbeling by gelegt, en den Zweden 't geld geteld. Ondertussen wierden | |
[pagina 290]
| |
nieuwe bevelen van 't Britannische Hof toegezonden om de onderhandelinge aangaande de zee zaken met dezen Staat te voltrekken, en in 't byzonder om eenen vasten voet te beramen tusschen de wederzijdsche Oostindische Maatschappyen: Maar dit hadde niet lang in onderhandeling geweest of de schrandere Heer Raad Pensionaris de Wit zag wel haast, dat het Engelsche Hof in haar gedrag niet alleen wankelde, maar t'eenemaal van gedagten veranderd was; gelijk de welgemelde Hr. de Wit nadrukkelijk hadde betuigt aan den Hr. Temple, die 't zeggen van den Pensionaris aan den Grave van Arlington overschreef. Het is verwonderens waardig hoe dat Hof, toe by na de onbestendigheid zelf, geen 't minste werk van 't lang gewenscht Ga naar voetnoot*verbond maakte; maar daarenboven, dat (wat billijke voorwaarden dezen Staat omtrent den Indiaanschen handel aanbood) de Engelsche Kooplieden, of liever 't hof, dat hen ophitste, en niet dan verwyderinge zogt, daar in geen genoegen konden scheppen; schoon men overbodig was by na haar eigen opstel en eisch te voldoen: en hen toestond haar volk en slaven uit de volkplantinge van Suriname, niet tegenstaande Zeeland zulks lang tegenstond, weg te halen. Geduurende deze onderhandeling quam hem de Hr. de Wit zeggen, dat de Hr. Puffendorf, Agent van Zwede, uit de mond van de Maarschalk de Turenne zelfs verstaan hadde, dat Engeland de zyde der Franschen tegen dezen Staat hadde gekozen, en dat, als de Hr. Puffendorf zulks niet konde gelooven, de | |
[pagina 291]
| |
opgemelde Maarschalk hem een brief van den Franschen gezant Colbert in Engeland vertoond hadde, die zulks uitdrukkelijk genoeg te kennen gaf. Dit schreef de Hr. Temple aan den Lord groot zegelbewaarder van Engeland, die zoo wel als hy zoo lang buiten dat geheim bleef, tot dat onzen schrijver eindelijk zeer schielijk, en buiten de minste verwagtinge (toe de Hartog van Buckingham, alles in Vrankrijk bestelt hadde, en den oorlog tegen dezen Staat vast gesteld was) wierd t'huis ontboden, om quansuis den Koning van zyne verrigtingen by monde omstandig verslag te doen. Dit zyn vertrek maakte hy de Hr. Raad-Pensionaris de Wit bekend, 't welk dien grooten man vry scheen te ontzetten, te meer dewyl de Fransche reeds gewapenderhand Lotteringen waren ingevallen. Dus trok deze brave gezant weder na Engeland: dog hoe slegt hy aldaar van zijn geveinsden vriend, den Grave van Arlington ja van den Koning zelf, wierd ontfangen, klaagt hy met nadruk aan zijn broeder. De wispeltuurige Arlington was, om zijn Koning te behagen, van partye veranderd; en andere grooten die de Triple Alliantie met yver tot nut van Europe hadden aangedrongen, geraakten 't eenemaal buiten gunst en aanzien van 't hof; hoewel hun agtinge by de regtschapenste Engelschen daar door niet weinig toenam. Die lust heeft om van alle de geheimen, en hoe die zaak met Vrankrijk behandeld was, wat de Hr. Temple verder wedervaren is, en met een woord alles, dat 'er gesmeed wierd en door wie omstandiglijk berigt te zijn, die leze maar zijne | |
[pagina 292]
| |
twee brieven aan zijn broeder pag. 325, en 332, en hy zal zijn nieuwsgierigheid voldaan vinden. Buiten deze zaken, die hem aanbevolen waren om voor Engeland en Nederland te verhandelen, komen ons hier nog vele byzondere voor, die opmerkenswaardig zijn. Onder anderen wierd hem belast, den Staat te verzoeken, dat zeker Engelschman George Joice genoemd, by eenige oude Rotterdammers nog in geheugenisse, en die beschuldigd wierd den Koning van Engeland beledigt te hebben, den zelven Koning mogte werden overgeleverd: Den Staat stelde alle behoorlijke middelen in 't werk om dien Vorst te believen: dog de stad Rotterdam, daar deze Joice was, toonde zig gansch afkeerig van die zake. Ik zal alleenlijk zeggen, dat het de moeite wel waardig is dien brief pag. 270 te lezen voor iemand die weten wil, hoe veilig men onder de vrye regeringe van Holland vreedzaam kan wonen, en hoe veel moeite het in heeft iemand daar uit te ligten. In deze gewigtige en staatkundige brieven word dikwils gewag gemaak van den onverwinnelijksten Vorst K. Willem de derde van groot Brittanje, toe Prins van Oranje; en hoe verre de Heer de Wit oordeelde dat men die Vorst behoorde te verheffen; hoe verre Koning Karel zig wilde verpligten om zulks te bevorderen; en hoe de Prins ten laatsten door Amsterdam, en andere Steden, in den Raad van State gebragt, en met wat genoegen dit van 't gemeen opgenomen wierd; en hoedanig een jaarlijksch Wedde men zijn Hoogheid toestond. Zijn brief aan den Lord Cavendish een zeer Edelmoedig en Hoffelijk Heer | |
[pagina 293]
| |
(thans Hartog van Devonshire) over zeker voorval, hem te Parijs bejegend, en waaruit hy zig met zeer veel roem gered hadde, is zeer net. Zagen wy hem in ons eerste uittreksel een Meester in het schrijven van rouwbrieven, die velen zoo veel moeite kosten, hier is een tweede proef in een brief aan den Grave van Northumberland over de dood van des zelfs Vader, pag. 231. en aan zeker ander Heer over het afsterven van zyn dogter. Zyn antwoord aan den Procureur Generaal van 't Hof van Holland, die een zyner huisgenooten liet dagvaarden is wat scherp, en word in 't zelve 't regt van Gezanten met veel yver beweerd. Zyn afbeeldinge van de Heer van Beuningen, in ettelijke zyner brieven, toe die Heer als afgezant van den Staat en Engeland stond te vertrekken schijnt niet te voordelig. Wy hadden byna vergeten gewag te maken van de oneenigheden tussen Portugaal en dezen Staat, noopende 2500000 kruzaden, door Portugaal aan den Staat toegestaan, en die uit het regt van 't Zout van Setuval geligt stonden te worden, waar van men hier pag. 117 d'uitsprake kan vinden. Hier zyn insgelyks ettelijke brieven zoo van staats als byzondere zaken agter aan gevoegd, die den t'zamenhang nader ophelderen. |
|