De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– AuteursrechtvrijPetri Burmanni ΖΕΥΣ ΚΑΤΑΙΒΑΤΗΣ, Sive Jupiter fulgerator, In Cyrrhestarum Nummis, ad virum illustrem Gisbertum Cuperum, Urbis Daventriensis Consulem.Dat is, Pieter Burmans nederdalende, of Blixemende Jupiter op de gedenkpenningen van de Cyrrhesten, aan den Voortreffelijken Heere Gisbertus Cuperus, Burgermeester der Stad Deventer. t'Utrecht by Willem van de Water. in 4. 16 bladen.
DE Oudheid heeft nooit meer liefhebbers gevonden dan in deze tijd. Griekenland en Rome zijn nooit zoo veel van de Geleerden doorsnuffeld en bereisd als nu: een yder poogt iets te | |
[pagina 273]
| |
ontdekken, dat te voren of duister of onbekend was. Maar men mag wel zeggen,
Het is een ieder niet gegeven
Door d'Oudheids nagt na 't ligt te streven.
De Wereld is thans te voorzigtig om verguld koper voor goud aan te nemen, en zelden stapt iemand het pad der waarheid zonder berispinge of zedige wederlegginge voorby. Zeker Heer had in een brief aan de Hoogleeraar Graevius het oude en van alle geleerdheidlievers aangenome gevoelen, waarom Jupiter de nederdaler genoemd wierd, ten toets gebragt, en gepoogt te bewijzen, dat zy mistasten in de reden door hen daar van gegeven: dog zijn zeggen meer op enkele gissingen dan gegronde bewijzen steunende, besluit onze Oudheid naspeurende Schrijver beide gevoelens naauwkeuriger te onderzoeken om op des te vaster grond het Oude te beweren. Hy draagt zijn werk op aan de Geleerde Heer Cuperus, dewelke in 't midden van hoog Staatsbewint, zijn keurlijke Oudheid-kunde meermaal aan de Weereld ten genoegen heeft doen blijken: derhalven een bequaam Regter om dit geschil te beslegten. De Heidensche Schrijvers wilden; dat alle hunne Goden eertijds zoo lang by de menschen op de aarde woonden, tot dat de aangroeyende godloosheid hen bewoog weder na den Hemel, hun vorig verblijf, te verhuizen, hoewel zy egter alles dat op de aarde ommeging, stiptelijk opmerkten, om de vromen blijken van hun gunst, en de boozen haar welverdiende straffe te geven; volgende daar in de God- | |
[pagina 274]
| |
delijke Schriften, die God verbeelden, als de zondaars door donder, blixem, en dergelijke overgezondene rampen straffende. Op dit voorbeeld voeren de Heidensche Digters en schilders hunne Goden in als dus nederdalende (gelijk ons hier uit hunne Schriften bewezen word) om de menschen te straffen, dog op versche de wijzen: maar Jupiter (door wien zy de lugt beteekenden) draagt onder alle de Godheden by uitnemendheid de naam van Katabaites of Nederdaler. Onze Schrijver, om de ware reden hier van te geven, stelt eerst vast, dat zoo Grieken als Romeinen Jupiter voor d'opperste der Goden hielden, en wien zy tot bewijs van zijn magt den blixem toeschreven, die hy ook over alles in de weereld uitzond, als wanneer zy zeiden, dat hy ter wrake nederdaalde; waarom hy ook de naam van Kataibates of Nederdaler kreeg; dog niet om de redenen by den anderen Schrijver bygebragt; want dan bleef hy in den Hemel, gelijk hier bewezen word: dus is by hem Jupiter de Nederdaler zoo veel als, Jupiter den blixem-werper en donder-gever. Dat de Grieken dit zoo namen gaat hy uit hunne schriften bewijzen. Suidas, hier bygebragt, was van den anderen Heer verworpen, en van onwetendheid betigt, om dat hy den oorsprong van Καταιβατης van Καταβιβαζειν afleid: maar dat zulks niet te wel is opgevat, word hier klaar aangewezen, als mede de reden, die Suidas, daar toe hadde: dewijl hy niet zoo zeer zag op het woord zelve als wel op de zake, schoon hy beter by 't woord κεραυνιος hadde konnen blijven. De Oude Grieken hadden verscheide blixems: eenige oordeelden zy goede, als | |
[pagina 275]
| |
van Jupiter gezonden alleen om hen te waarschouwen; andere arger, die haar eenigen ramp dreigden; de argste waren, die hen straften, deze wierd en ook wel σκηπτος maar meest καταιβατης genoemd, wordende by haar gezegd te branden en van vuur te zijn. De Romeinen verschilden niet veel van dit gevoelen. De Heer Burman toont verder, dat καταβαινειν wel eigentlijkst en by uitnemendheid van den blixem gebruikt word, gelijk God zelf in de H. Schrift oneigentlijk gezegd word in den blixem ter straffe neder te dalen, waar van daan mogelijk de Heidenen deze hun spreekwijze hebben ontleent. De Schrifture noemt zelfs den blixem en het vyer uit den Hemel καταβασεις, of nederdalingen, zonder van God te spreken, 't welk dit gevoelen te meer bevestigt. Om deze reden noemden de Grieken de Hemelsche wonderteekenen een zekere soort van toortsen, over welker eerste en voornaamste Jupiter 't oppergezag hadde, καταβασια, gelijk de Romeinen zulks van haar geleert hadden; even als het nederdalen van Jupiter in den regen uit dezelve gehaald is, want de Romeinen schreven Jupiter over alles ook het opperbewint toe. Om nu te toonen, dat Jupiter καταιβατης zoo, en niet anders kan worden opgevat, gaat de Schrijver alle de plaatsen, uit de Grieksche Schrijvers, daar toe bygebragt, nader onderzoeken: d'eerste is van Aristophanes; de tweede Libanius, dewelke reden van verscheide benamingen van Jupiter geeft: dan volgt Athenaeus en Pausanias, die ons ook toonen, dat de plaatsen, daar iemand van den blixem geslagen was, ontoegankelijk genoemd wierden; waar van de rede door onzen Schrijver | |
[pagina 276]
| |
naauwkeurig onderzogt word, en teffens aangewezen, hoe de Romeinen dit hebben nagevolgt en die plaats bidental genoemt, om dat dezelve door het offeren van een bidens, of een schaap, moesten gezuiverd worden, eer iemand die mogt betreden. Hier op volgt Hesychius, uit wien ook word bewezen, dat de Romeinen op die plaatsen autaren voor Jupiter Fulgerator hebben opgeregt. Pollux word ook bygebragt, sprekende van de H. Olijfboomen, die Minerva, met Neptunus over den opbouw en naamgevinge van Athenen strijdende, daar omtrent geplant hadde; hier ziet men dat dezelve naderhand Moria genaamd, en dat de overwinnaars met derzelver takken gekroond wierden. Nu zien wy verder waarom Jupiter de naam van Elicius is gegeven, te weten, van Elicere uitlokken; om dat hy van de waarzeggers uitgelokt wierd, om voorteekenen te geven of de ondernemingen een goeden uitslag zouden hebben, dan niet. Hoe zulks moest gedaan worden hadde hy zelf Numa Pompilius, die op deze wijze tot de kroon quam, aangewezen: en geen wonder, dat Jupiter dus in 't spel quam, want hy de voornaamste der waarzeggers was, van wie Apollo het hadde geleert. Het is dan niet vremd, dat de Romeinen hier op zoo gezet waren, dewijl zy alle zeldzame en ongewone zaken voor voorteekenen van goed of quaad namen, 't welk veel door blixem geschiedde, by welke gelegentheid de oorzaak van de dood van Tullius Koning der Romeinen zeer net word nagespeurd; hier uit besluit hy, dat Jupiter Elicius geen καταιβατης kan geheten worden: de wijl niet alleen de gebeden ver- | |
[pagina 277]
| |
schilden, maar om dat om den blixem van Jupiter Elicius gebeden, en die van Jupiter Καταιβατης afgebeden wierd, hoewel zy nu en dan wel uit wanhope om dezelve baden. De Ouden lokten niet alleen den blixem uit om hen iets goeds te voorspellen, maar ook het vyer van den Hemel om hunne offerhanden aan te steken, en dat met plegtige gedigten; 't welk zy insgelijks uit de H. bladen geleert hadden. Indien men nu vraagt waarom de Romeinen niet Jupiter descensor of Nederdaler zeiden, geeft de Schrijver tot antwoord, dat Jupiter by de Grieken de naam van καταιβατης by uitnemendheid alleen droeg, dog dat zulks by de Romeinen zoo niet was. 't Geen zijn partye zegt, dat de Goden gelokt wierden om in schijn van beelden uit den Hemel neder te dalen, en dat Jupiter daarom deze naam hadde, heeft geen klem: want dit maar steunt op een gissinge, die in de Historien geen grond heeft, en welke zekerlijk van de Cyrrhesten (want over deze stads oude penningen is hier 't verschil) niet alleen, maar ook van andere, daar Jupiter onder deze naam gediend wierd, zoude aangeteekend zijn geweest. Daar waren na haar zeggen Veelvuldige beelden op verscheide plaatsen nedergedaald, die daarom die naam egter niet droegen: deze noemden zy Διοπετες. nedergedaalde, van 't Grieksche woord Ζευς, Jupiter; en πιπτω, ik dale of valle. Veel minder kan dit afkomstig zyn van der Joden Godsdienst en de Arke in het Heilige der Heiligen, als een zigtbaar teeken van den Onzigtbaren. Dit dus afgehandelt hebbende, toont hy ons waarom de Stad Cyrrhus Jupiter onder die naam in 't by- | |
[pagina 278]
| |
zonder geëert heeft, 't welk wegens de weinige overblyfselen, die wy in de Historie van deze Stad vinden, alleen door gissingen kan worden ui gevorst. Mogelyk is voor 't leggen van deszelfs Grondslag de blixem op die plaats gevallen, en om die rede aldaar onder die naam een Tempel gestigt, gelijk meer gebeurd is: Want het is geenzins waarschynlijk, dat de Joden, na dat zy uit Babel afgeslagen waren, die Stad gebouwt hebben, hoewel egter deszelfs stigter onzeker is. De naam van καταβαινειν kan anders ook wel herkomstig zyn van den strijd van Jupiter tegen de Reuzen, die hy met den blixem sloeg, welke slag by de Arimi is voorgevallen, welker woonplaats by geen schrijvers word aangewezen; hoewel dit vast gaat, dat alle landen, die den blixem onderhevig waren, die naam konden dragen; en voornamelijk de Syriërs en hun gebuuren, de Ciliciërs, van welke de Stad Cyrrhus niet verre afgelegen was. Het is naspeurens waardig, en 't word hier geleerdelyk gedaan, waarom Demetrius Poliorcetes zig de naam van Καταιβατης liet aanleunen: Dog de wederstrever van onze Schryver werpt hier tegen, dat Jupiter op dezen penning zittende verbeeld word, 't welk geen gemeenschap met den blixem heeft: Maar die eenige kennisse der oude penningen heeft, is niet onbewust, dat de steden gewoon waren hare goden op verscheide manieren af te beelden; 't welk uit verscheide voorbeelden aangewezen word, zoo zittende, staande, als leggende, enz. Zonder dat daar van 't regte bescheid tot nog toe ooit gegeven is, als allen om dat het de konstenaars zoo be- | |
[pagina 279]
| |
haagt, heeft, dewelke, de gedagten der digters volgende, de Majesteit der Goden op 't hoogste poogden te verheffen. Het is daarom geenzins te verwonderen, dat zy hier op 't voorbeeld van Homerus Jupiter Καταιβατης ook zittende hebben verbeeld, gelijk Jupiter Capitolinus, die den viand door den donder en blixem versloeg, ook dus vertoond word; en hoewel Jupiter somtijds word gezegd te staan, beteekent dat geen over end zijn, maar op die plaats te verblijven. Zitten is hem nogtans veel eigener, om dat hy als de Koning der Goden, die zyn plaats in den Hemel hadde, door hen aangemerkt wierd, welk zitten ook wel uit de H. Bladen ontleend kan zijn. Dus wierd ook Jupiter Κεραυνιος zittende verbeeld van de Seleuciërs geëerd, om dat de ouden meenden, dat Jupiter gelyk ook de andere Goden, liever behoorlijk gewijde Tempels als in den Hemel woonden. Op de zelve wyze wierd God zelfs (hoewel oneigentlijk) in den Tempel gezegd te wonen. Onze ervare kenner der Grieksche oudheden gaat nog verder, en geeft zyn party zelfs de wapenen in de hand om te bewyzen dat Jupiter niet alleen als blixem zender Καταιβατης word genoemd, te weten, om dat Apollo, die geen regt tot den blixem hadde, ook die naam word gegeven: Dog deze zwaarigheid lost hy onwederleggelyk op, en toont ons uit de Heidensche schrijvers met vele redenen, dat hy niet alleen die naam konde voeren, maar dat hy ook ten nederlage van verscheide legers bewyzen van de daad zelve heeft gegeven. Dit zy den oudheid naspeurende alhier kortelyk ter nedergesteld van een werk met zoo veel geleerd- | |
[pagina 280]
| |
heid doorwrogt, dat het in 't geheel een plaats in een Boekzaal zoude konnen verdienen. De Heer Burman eindigt het met een vertooninge, dat het by na iemand onmogelijk is een gegrond begrip van de Oude Penningen te hebben, 'ten zy hy de Grieksche digters zoo heeft doorbladert, dat hy dezelve ten vollen kan verstaan. |
|