De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– Auteursrechtvrij
[pagina 265]
| |
Vesperae Groninganae Sive Amica de rebus Sacris Colloquia. Ubi varia Scripturae Loca selecta, difficilia, ac magni momenti, accuratè tractantur, atque egregiè explanantur.Dat is, Groeningsche avonden. of Vriendelijke 't zamenspraken, aangaande Heilige zaken; waarin verscheide uitgelezen moeijelijke, en zeer gewigtige plaatsen van de Schriftuur naauwkeuriglijk verhandeld en treffelijk verklaard worden in 12 't Amsterdam by Hendrik Desbordes 1699. 20 bladen.
DEn tijd nuttelijk te besteden geeft den mensch niet alleen genoegen, maar strekt hem tot groot voordeel. Die yder avond zijn dus gesletten dag kan herdenken, vind een aangenaam en zoet vermaak in zijn ware winst, en wel byzonderlijk als zijn vermeerderde schat bestaat in ware wijsheit, van welke de Goddelijke de allervoortreffelijkste is. Dit bewoog deze Fransche Vlugtelingen te Groeningen, by welke zig een ander geleerd man (die men zonder veel moeite uit doorgaande stellingen wel zoude konnen raden) voegde, omme ter vermakelijker uitspanninge somtijds by den anderen te komen, niet tot ydel ge- | |
[pagina 266]
| |
kout, maar om waarheden van belang en gewigt te zamen te overwegen, van welke zy ons hier twintig t'zamenspraken, alle aangaande Bibelstoffe, opdissen. De eerste is aangaande de besnijdinge van Mozes zoon inde Woestijne door zijn vrouw, Exod. 4:24. 26. hier onderzoekt het geleerd gezelschap of de besnijdenisse de kragt hadde om de Daemons of booze Geesten van de Joden af te drijven, en op de vrage wie Mozes aldaar tegen quam? zeggen zy God; en dat het Mozes was, die door hem gezogt wierd om te dooden. De rede, waarom God dus op Mozes vertoornd was, is, om dat hy zijn zoon niet hadde besneden, 't welk hier uit genoeg blijkt om dat Gods gramschap zoo ras als 't kind besneden was gestild wierd. Of Mozes nu 't besnijden nagelaten heeft om dat hy zijn vrouw, of schoonvader, die een Madianijt was, geen argernisse wilde geven, of om dat het kind op de reis geboren was, word niet bepaald. De gevoelens, wie 't zy voor welkers voeten de voorhuid wierd geworpen, en wie de bloed bruidegom genoemd word, worden hier voorgesteld: sommige meenen, dat het is de zoon van Mozes zelve. De tweede handelt vorder van 't besnijden, en waarom de zelve in de Woestijne is agtergebleven, te weten, om dat God zulks zekerlijk hadde toegestaan, en om dat het gebodt van 't besnijden geen Moreel of zedelijk gebod is geweest, en dat God hen van die last voor dîe tijd heeft gelieven te ontheffen; 't welk naderhand, toe God Josua belaste, Besnijd u wederom de Kinderen Israëls, weder ingevoerd wierd. De smaadheid van Egipten is anders niet dan de | |
[pagina 267]
| |
ellendige slaverny die de Israëliten aldaar hadden uitgestaan. Zy melden ons verder de straffe der onbesnedene na de acht dagen, en wat het zy uitgedelgt te worden, te weten, dat zy uit het getal van Israël geschrapt wierden, en geen voorregten mogten genieren, nog 't Paaschoffer eten. De derde loopt ten einde met de woorden 1. Petr. 2.21. alwaar men pag. 35 kan zien, wat conscientie, wat een goede en quaade is, en in 't byzonder wat Petrus een vrage tot God noemt. De vierde onderhandelinge onderzoekt welk van deze twee gevoelens meer waarheid heeft dat de wijzen uit het Oosten tot Christus zijn gekomen eer by van zijn Moeder in den Tempelwierd aangeboden, of, na dat hy twee jaren oud was geworden, en 't eerste goedgekeurd. In de vijfde worden verscheide zaken verhandeld; of de opstandinge van Christus wel word bewezen uit. 1. Cor. 15:13. 14. Waarom de geboorte van Isaak als een wonderdaad te boek staat, daar Abraham namaals nog kinderen gehad heeft; enz. In de zesde onderzoeken zy de verscheide gevoelens over Hebr. 1:4. alwaar Christus gezegd word een uitnemender naam geerft te hebben, en om wat reden zulks is geschied:; De plaats Joh. 10:36. word hier ook zeer naauwkeurig onderzogt en de reden van Christus zoonschap aldaar nagespeurd, en eindelijk of, en hoe, de Engelen zonen Gods genoemd worden, by welke gelegentheid de text Psal. 89:7 wijdloopig verklaard werd. De zevende spreekt in 't breede over Joh, 3:12. ons toonende, wat zaken aardsche, en welke de Hemelsche dingen zijn, die daar tegen over gesteld zijn, en geen van beide | |
[pagina 268]
| |
door Nicodemus verstaan wierden. In de agste word door de geleerde t'zamensprekers nagespeurd of Christus tot de Wet van Mozes iets heeft toegedaan; en brengt ons 't grootste gedeelte van Matth. 5. te berde, 't welk hier vers voor vers word verklaard en eindelijk besloten, dat tot het wezentlijke van de Wet niet is toegedaan, maar dat de zelve alleenlijk uitgelegd en van der Joden verkeerde Glossen opgehelderd is. In de negende zien wy de Polygamia (of 't trouwen van vele wyven) en den oorsprong van dien: Deze is Simultanea, wanneer iemand meer dan eene vrouw heeft, by welke hy als man leeft, 't welk ons Christenen geenzins geoorlofd is; of Successiva wanneer een man een andere vrouw na zyn wyfs dood neemt, en alle mannen vry staat; of dubia wanneer iemand na 't verstooten van zyn vrouw, geduurende haar leven, een andere neemt. By deze gelegentheid word onerzogt de plaats 1. Tim. 3:2. Een der Vrouwen man, 't welk niet te kennen geeft, dat de eerste Christenen meer dan eene vrouw te gelijk mogten hebben; maar dat een Bisschop zig met het trouwen van vele vrouwen door overspel nog min dan andere behoorde te bezoedelen. Daar op volgt 1 Tim. 5:9. Een mans vrouwe, 't welk ten aanzien van de vrouwen ook daar op uit komt, en beide net uitgepluisd werd. In het tiende word overwogen of de Polygamia der Aarts-Vaderen zonde is geweest, en by God strafbaar was; of dat God dezelve van die zonde en straffe heeft ontheven: hier word dan ook nagespeurt wanneer de Polygamie eerst in gebruik gekomen is: waar op de Huwelijken in de ver- | |
[pagina 269]
| |
bode graden volgen, van welke Mozes spreekt; alwaar men kan zien of deze zonden tegen de nature of alleen tegen de Goddelijke instellinge strijdende zijn. De text Deut. 24. 1. 2. hier als een tegenwerpinge bygebragt, word geleerdelijk onderzogt en verklaard; en eindelijk getoond hoe verre de zonde in een huwelijk in een verboden graad plaats hadde. De elfde verschaft ons een keurlijke oplossinge van verscheide zwarigheden omtrent de egtscheidinge der Joden, pag. 212. en waarom Christus de man regt gaf om zijn overspelige vrouw te verlaten, en of een man zoodanig een vrouw een scheidbrief konde geven; als mede of hy haar zulk een scheidbrief konde geven zonder haar aan 't geregt aan te klagen, mitsgaders of de egtscheidinge geoorlofd zy ter zake van een ongeloovige, die zijn egtgenoot verlaat pag. 218. 't welk onkennender wijze uit gesproken word; de twaalfde doorloopt Matth. 24. en onderzoekt of de zaligmaker daar spreekt van de verwoestinge van Jerusalem, dan van 't laatste oordeel, of wel van eenige tijd, die tussen die beide komt. De meeste der t'zamensprekers vinden hier de verwoestinge van Jerusalem, en verstaan vers 26. geenzins die van den Antichrist en zijne ciborien, maar van de valsche Christussen zelfs, die telkens zouden opstaan: v. 28. verstaan zy door het doode lichaam de Joden, en door de Arenden de Romeinen, welker Rijkswapen een Adelaar was, en dewelke de Joden overal zouden gaan opzoeken; en dus gaan zy verder dat gansche Hoofddeel ontleden. De dertiende vervat een uitlegginge van Matth. 23:2. 3. en een wydloopig onderzoek wie de | |
[pagina 270]
| |
gene waren die op den stoel van Mozes zaten, en hoe verre dezelve met regt van de Joden gehoorzaamd wier den? De veertiende behelst de vrage of de geloovige door Christus ook van de Lichamelijke dood zijn vry gemaakt? welke zaak een der t' zamensprekers hier met veel ernst bepleit, en de andere met geen minder gewigt van waarheid en 't ontvouwen van de ware geschapenheid der zake, het tegendeel beweren. pag. 294. De vijftiende toest de woorden Mark. 10:12. of het by de Joden wel geoorlofd was, dat een vrouw haar man verliet, en hem een scheidbrief gaf, en neen geoordeeld: dit afgehandeld zijnde, word onderzogt wat de woorden Matth. 16:22. zeggen willen ιλεως σοι Κυριος, Heere zijt u genadig, 't welk zeggen wil Heere dat zy verre, dat u zulks zoude over komen. De zestiende verhandelt een vergelijkinge van twee paar Schriftuurplaatsen des Ouden en N. Testaments, in welke Paulus dezelve aantrekt zoo als ze by de 70 overzetters worden gevonden. De eerste is Hebr. 8:9. in het Oude Testament te vinden by Jer. 13:32. in welke in den eersten opslag geen kleine strijdigheid schijnt te zyn, die hier opgelost en vereffent word pag. 334. De andere zyn van geen minder gewigt, want Paulus Hebr. 10:38. aanhalende de woorden Habac. 2:4. schijnt die vry anders te verhalen als de Hebreeusche text mede brengt. In de zeventiende onderzoeken deze Godgeleerde t' zamenspreekers wie de Engel is, gemeld Psal. 34:8. Een der zelver verstond aldaar Christus, dog de andere alleenlijk een geschapen Engel. Een tweede vrage dien avond | |
[pagina 271]
| |
voorgesteld was, of de geloovige boven dan of zy beneden de Engelen in waardigheid te stellen waren pag. 363. De agtiende begint met een uitlegginge van Psal. 8. en een navorschinge welke het regte oogmerk van David is geweest wanneer hy dezelve digte, en wanneer die voorzegginge is vervuld: vervolgens las men Matth, 6:10. om te weten welke die schatten waren dewelke de Zaligmaker aldaar in 't oog hadde, en opwelke alle de bygevoegde manieren van verdervinge konden gepast worden: eindelijk gingen deze geleerde Heeren bezien, wat het Matth. 6:27. is een elle tot zijne lengte toe te doen, daar men dan bequamelijk meent de verle ginge van dagen te konnen vinden. De negentiendë hadde tot voorwerp, wat ινα en οπως πληρωθη, enz. by de schrijvers des N.T. was, en hoedanig men die vervullinge uit de schriften des O. Testaments moest verstaan pag. 400. De twintigste en laatste begrijpt een onderzoek van wat kragt de bewijzen zijn, die voor het M ssiaschap van Christus uit het O. Testament worden bygebragt, en hoe verre en op wat wijze men een Jood met dezelve zoude konnen overtuigen; en eindelijk van wat kragt die plaats by Jesaias is; een Maget zal zwanger worden, alwaar alle de uitvlugten, die de Joden op het woord Maget maken, en wat zy dien aangaande te zeggen hebben, dat het teeken, aan Achas gegeven, zoo een reeks van jaren agter bleef, zeer naauwkeurig worden onderzogt. Zie daar dan bescheiden Lezer een korte schets van de keurlijke stoffen door deze Fransche Vlugtelingen met zoo veel opmerkinge en naauwkeurigheid verhandeld. | |
[pagina 272]
| |
Gewisselijk niemand kan zyne avonden beter besteden, dan in dusdanige nutte en te gelyk zeer vermakelijke en stigtelijke uitspanningen. |
|