De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– Auteursrechtvrij
[pagina 256]
| |
Ταπαθηματα του χριστου Seu Tractatio brevis de Passione Salvatoris Nostri Jesu Christi; ex Matthaei Cap. 26 & 27.Dat is, De Lydinge van onzen Zaligmaker Jesus Christus, of een korte en bondige verhandeling over het 26 en 27. van Mattheus door Hermannus Versteeg. 't Utregt by Johannes Ribbius 1700. Groot 28. bladen, en zyn te bekomen te Rotterdam by P.v. Slaart.
WAt Christen is 'er in de Weereld, die zelf door 't erinneren van Christus lijden niet word verrukt, en over des Vaders onbegrijpelijke goedertierenheid in 't zenden van Hem, om voor ons, gevalle Zondaren, de Geregtigheid Gods, als borge, door zijn lijden te voldoen, niet teenemaal in zielroerende en dankbare erkenisse word opgetogen. Op den grond van dit lijden is, als een vaste rots, ons geloof gestigt; en door 't zelve worden d'oneindige Goddelijke hoedanigheden op 't Heerlijkst verkondigd. Geen wonder dan, dat de geleerdst en voortreffelijkste pennen en verstanden hun vlijt hebben aangewend om 't zelve op verscheide wijzen op te helderen: sommige door 't vertoonen, dat de voor- | |
[pagina 257]
| |
zeggingen der Propheten daar van even zoo hebben getuigt, gelijk door de vervullinge is gebleken. Andere wierden genoopt door Godvrugtige gedagten, om een teedere ziele tot wederliefde op te wekken, andere hadden wederom hun byzondere Christelijke oogmerken. De doorleze Heer Versteeg, doelt hier op, om, allerhande geleerdheid by den andere voegende, aan deze zeer gewigtige zake voor den opmerkenden nog meerder ligt toe te brengen, dewijl hy, gelijk in zijn voorrede te zien is, niet meent, dat alle 't gene dien aangaande gezegd zoude konnen worden reeds geschreven, en deze bron van Goddelijke Wijsheid en Menschlievendheid door de Schrijvers uitgeput is, maar dat 'er nog een groote nalezinge van dezen groote Oegst voor hem, en zelfs anderen, over zal blijven. Hy verdeelt dit zijn keurlijk werk in drie Hoofddeelen. I. In 't gene is gebeurd eer Christus voor zijn Regter quam. II. Wat hem zoo voor de Joodsche als Roomsche regterstoel is wedervaren. III. De uit voeringe van 't gevelde vonnisse, nevens alle deszelfs zeer merkelijke omstandigheden. Dat de Heere Christus op het Pascha op Paaschfeest heeft geleden toont onze Schrijver een groot bewijs te zijn tegen de verharde Joden, dewijl haar aloude Vaderlijke voorzeggingen en overleveringen zulks duidelijk voorzegt hadden. De Heer Versteeg is van die gedagten, dat de Joden geen andere groote Raadsvergaderinge hebben gehad, die zy Sanhedrim noemden, dan deze, in welke onze Zaligmaker is veroordeeld; en dat zulk een vergaderinge van Moses zelf is ingesteld kort na Israëls optogt uit Egypten, tot welke ook de | |
[pagina 258]
| |
zaak van Christus, dewijl hy als een valsch Propheet beschuldigd wierd, eigentlijk behoorde. Deze vergaderinge wierd wel eer gehouden in een steene kamer, Liskat Gazith genoemd; maar dezelve wierd weinige jaren voor de dood onzes Verlossers een andere plaats toegewezen. Uit deze omstandigheid bewijst hy dat de Romeinen den Joden 't regt van groote misdadigers met de dood te straffen nog niet hadden ontnomen, maar dat zy zelve zulks hadden afgestaan. Waarom Cajaphas, en niet Gemaliël, die voorzitter van dien raad was, hier telkens het woord voert, word ons een zeer nette reden gegeven; mitsgaders waarom de Joden Jesus op het Feest, daar hare Vaderlijke overleveringen anders wilden, niet durfden aanvatten; waar op een zeer naauwkeurige tijdrekeninge volgt van Jezus laatste dagen. Uit de zalvinge van Jesus door de vrouwe uit haar Albaste Fles toont hy, hoe het in die warme landen een gebruik was, voornamelijk op Heilige Maaltijden, oly met Speceryen gemengd op 't hoofd van een der voornaamste gasten uit te storten. Het is de Heer Versteeg waarschijnlijk, dat de Heere Christus, en de Joden op dien zelven dag het Pascha hebben gegeten. Hier word vervolgens aangewezen welk een lam, en hoe het geslagt moeste worden, mitsgaders in wat gestalte zy 't zelze aan de tafel aten, en in wat orde de maaltijd volbragt wierd; waar op de instellinge van het H. Avondmaal verhandeld word. Na 't beschrijven van 't Joodsche Paasch-Feest word ons verhaald wat Lofzang de Joden op het drinken van den vierden Beker op 't zelve gewoon waren, en nog zijn, te drin- | |
[pagina 259]
| |
ken. Hoe Hanen tegen de Wetten der Joden te Jeruzalem waren, op welker gekraai Petrus geraakt zoude werden, laat de Schrijver daar; en geeft in 't vervolg reden van onzes Zaligmakers bittere droefheid in 't Hof van Getzemane, door een beker, na de bekende spreekwijze der Joden, uitgedrukt. Hier op zien wy hoe de groote Verlosser zelf gevangen word, en om wat reden de Roomsche Krijgsbende hier by noodig was. Onder 't gevangen leiden van de Heere Jesus ontmoet hen een Jongeling, met fijn lijnwaad omwonden, van welke zeer naauwkeuriglijk word gehandeld. De Heere Christus komt dus in 't huis van Cajaphas, alwaar hy, tegen de overleveringen der Joden, by nagt word ondervraagd, en 't gansche regtsgeding, mede tegen derzelver gewoonte op een en dezelve reis en stond word afgedaan; verschijnende tegen hem verscheide valsche getuigen, in welk geval, als zijnde beschuldigd als een verleider en valsch Propheet, de Joden, gelijk meermalen gebeurd was, niet wijs of voorzigtig, maar doorgaans met een groot vooroordeel ingenomen waren. Deze getuigen waren mogelijk leden van den Raad zelve, 't welk schijnt te blijken uit hun opstaan. De Hooge Priester hoorende het antwoord van den Heere Christus tegen hun aanklagte scheurt zijne kleederen, 't welk by Joden in dergelijke gelegentheden wel gewonelijk was, maar geen plaats in een Hoogen-Priester hadde. Daar op veld den Raad hun godloos vonnis tegen den Heiland, waar van hier de grove misslagen worden aangewezen: dog dit alles geschiedde zoo op dat Gods voorzeggingen in allen deelen zouden vervuld worden, gelijk | |
[pagina 260]
| |
ook bleek in de daar opvolgende mishandelingen der Geregts-dienaars, dewelke insgelijks duidelijk voorzegd waren. Nu volgt de merkelijke val van den Grooten Apostel; en hoe hy door zijn spraak gemakkelijk ontdekt konde werden een Galilëer te zijn. Den Raad die de Joden daar op houden en 't besluit in dezelve genomen, is in opzigt van de tijd en maniere van hun handeling gansch strijdig tegen hunne Wetten, als zijnde de eerste dag van de Paasch week: men oordeelt niet op een Feestdag. Zy moesten ook van de Paasch-Offerhanden eten. Deut. 16:2. Hoe konden zy dit nu doen volgens deze hun eigen Wet, wanneer den Grooten Raad iemand ter dood veroordeelt, zoo proeven zy niets op dien dag. Zy brengen egter Christus geboeid als een doodschuldige voor de regtbank van den Landvoogd Pontius Pilatus, niet om dat zy hem zelfs niet vermogten te dooden, maar op dat hy na de gewoonte der Heidenen de smadelijke dood van 't Kruis zoude lijden. Deze Pilatus word by Philo genoemd Επιτροπος en by Tacitus in zijn 15-de boek Procurator, beide bezorger beteekenende en diende onder de Keizer Tiberius. Op deze veroordeelinge volgt het berouw van Judas met de omstandigheden: het was geen μετανοια of een ware bekeeringe, maar een μεταμελεια of knagende angst en bekommering: 't staat ondertussen aan te merken dat 30 zilverlingen de prijs van een dienstknegt en 60 van een vry mensch zijn. De afgezondene van den Joodschen Raad beschuldigen Jesus hier voor den Stedehouder van gansch andere misdaden, dan die, waar over zy hem veroordeelt hadden, te weten van oproer, | |
[pagina 261]
| |
enz. dewijl zy zig vastelijk inbeeldden, dat deze meer ingang by Pilatus zouden vinden; dewelke hem egter als een Galileër na een tamelijk zagtzinnige verhooringe na Herodes bygenaamd Antipas en Viervorst van Gelilea zond. Pilatus, die, hoewel een schender van 't regt en najager van geschenken, Christus poogde te behouden, dog zig van zijn oogmerk versteken zag, meende zig eindelijk te bedienen van de gewoonte der Joden, dat de Landvoogd op het Feest gewoon was eenen gevangen den volke los te laten, welke zy wilden, waar in hem zijn Gemalin, die veel in een droom geleden hadde door een afgezonde, toe hy reeds op den regter stoel gezeten was, liet sterken; hebt dog niet te doen met dien regtveerdigen, hoewel hier uit niet blijkt dat zy een geloovige was, dewijl ook ongelovigen zulke droomen hebben gedroomt, Gen. 40:5. 41:1. Jud. 7. 13. Dan. 2. 1. De verharde Joden bleven egter hardnekkiglijk by hun godloos opzet, en eischten den Heere Christus te ontzinniger ten Kruise, om door deze altoos duurende smaad zijn naam, leere en wonderwerken te verduisteren. Pilatus, die hun eenzijdigheid en drift genoegzaam bespeurde toonde en betuigde opentlijk door 't plegtig wassen van zijn handen (een oude gewoonte zoo by de Joden als andere volken) dat hy onschuldig was van het bloed van dien regveerdigen; en dat zy mogten toezien; en geeft daar op Jesus over om gegeesseld te worden, dat niet twee malen maar eens geschied, en welkers verscheide soorten hier aangewezen worden, als ook de rede waarom Pilatus deze straffe oeffent. Eindelijk word de Heere Christus | |
[pagina 262]
| |
overgeleverd om gekruissigd te worden. Hier onderzoekt de Heer Versteeg 1. of de magt van Pilatus wel zoo verre strekte: 2. of hy niet zondigde tegen de Wet van Tiberius, die den gedoemden tien dagen tijd gaf eer 't gevelde vonnis tegen haar mogte worden uitgevoerd: 3. zien wy hier de verschillen tussen de Joodsche en Roomsche regtbanken. Thans volgt de bespottinge in de omstandigheden uit de Oudheden aangewezen, en uit de Propheten getoond, waar in ook een groot gedeelte van de vernederinge bestond. Toe onze gezegende Zaligmaker uitgeleid wierd zoude hy onder 't Kruis bezweken hebben, 't en ware de Krijgsknegten, die beweert worden daar toe regt te hebben, 't zelve niet hadden gelegt op Simon van Cyrenen. Op Golgotha gekomen zijnde, word de manier van het Kruissen beschreven, nevens het te drinken geven van wijn met Myrrhe na de wijze der Joden, schoon zy zelve geen Kruisstraffe hadden: dit was ook door de H. Propheten voorzegd. Hier op worden zijne kleederen uirgetrokken, 't welk by de Joden en Romeinen in sommige doodstraffen gebruikelijk was, gelijk de verdeelinge der kleederen by de laatste onder de krijgsknegten plaats hadde, dewelke het lot (waar van hier uit gewijde en ongewijde Schrijvers in 't breede word gehandeld) daar over wierpen. Nu word de uur van Jesus Kruissigen onderzogt, waar over de geleerde zoo veel geschreven hebben, en hoe hy na de gewoonte der Romeinen aan 't Kruis hangende door de krijgsknegten word bewaard. Boven zijn hoofd wierd zijn beschuldiging, die de Romeinen voor de veroordeelden lieten dra- | |
[pagina 263]
| |
gen, gesteld, en nevens hem twee moordenaars (van welke het Joodsche land in die tijd vol was) gekruist. Jesus dus smadelijk hangende komt 'er een verduisteringe, die de Heer Versteeg naauwkeurig onderzoekt, en of dezelve zig over den ganschen aardbodem, dan alleenlijk over 't Joodsche Land uitgestrekt heeft, welk laatste waarschijnlijkst schijnt. Daar op roept de verlosser des Weerelds in de Syrische tale, toe by de Joden in gebruik, Eli Eli &c. Mijn God, mijn God, waarom hebt gy my verlaten, en toont de ervare Schrijver hoe verre die verlatinge is gegaan. De Krijgsknegten geven hem daar op uit eer vat, niet na de wijze der Joden, maar 't welk voor haar gebruik daar was, Edik op een spongie, tot smaad, in plaats van wijn. Dit gedaan zijnde zegt de Heiland, het is volbragt, Vader; in uwe handen bevele ik mijnen Geest, en buigde zijn hoofd eer hy stierf, Joh. 19:30. tot een teeken van het gewillig afleggen zijn's levens. De Heer Versteeg meld ons in dezen verscheide aanmerkens waardige zaken. De dood van Christus wierd van verscheide wonderen gevolgd, onder welke het scheuren van 't voorhangsel des Tempels de minste niet is, hier naauwkeurig beschreven, als mede wat doode lichamen, en hoedanig dezelve weder opgestaan zijn. Dit verbaasde niet weinig den Roomschen Hoofdman, die volgens gewoonte der Romeinen de uitvoeringe van 't vonnisse moest by wonen. Eindelijk komen wy tot de begravenis, (tegens de gewoonte der Joden gansch Heerlijk) dog alles volgens de gewoonte der Romeinen, die de lijken der gestraften aan hun | |
[pagina 264]
| |
Vrienden ter hand stelden. Dus wierd Christus in fijn lijnwaad, een gewoonte van de Egyptenaren ontleend, gewonden. en gelegd in een nieuw graf, 't welk hier beschreven word, en volgens der Joden gebruik een steen voor 't zelve gewenteld. Nu is de vraag welke die voorbereiding is, van welke Mattheus spreekt. Terwijl Jesus dus in 't graf ruste word het met een Roomsche wagt bewaard, en de steen met de ring van Pilatus verzegeld. Dus ziet gy lezer een kort begrip van dit werk, 't welk in allen deelen zoo net en klaar is, dat men uit alle omstandigheden Godvrugtige gedagten tot zielen troost kan trekken, en met eenen klaarlijk bespeuren, dat de Schrijver, genoegzame kennisse hadde van alle die zaken, die tot dit zijn voornemen noodig waren, en een doordringend oordeel om in betwiste zaken te oordeelen, en het waarschijnlijkste voor te stellen met veel gewigt van redenen, en dat hy ook van die bescheidenheid is dat hy zulke zaken, die wederzijds met gelijke redenklem beweerd konden worden, onbeslegt laat. |
|